zondag 28 april 2013


BEWAREN OF WEGGOOIEN

 
Ik ben in huis aan het opruimen geslagen. Meer dan vijfentwintig jaar zijn we druk geweest met werken en met het grootbrengen van kinderen. We namen geen tijd om op te ruimen. We zijn bovendien zuinig ingesteld: iets wat goed is, gooi je niet weg. Je zou het altijd nog eens nodig kunnen hebben en als wij het niet meer nodig hebben dan een ander wellicht. Tenslotte, omdat we in een groot huis wonen, was er geen noodzaak om op te ruimen. Wat we niet meer gebruikten konden we wel ergens opslaan.
Maar nu puilen de kasten uit, de kelder is overvol, op de logeerkamer staan de spullen naast het bed opgestapeld. Mocht het de komende jaren tot een verhuizing komen, en dat is niet ondenkbaar, dan kunnen we niet alles meenemen.
Daarom ben ik begonnen met opruimen. Vanaf de zolder werk ik systematisch alle kamers af. Er gaat heel wat door mijn handen: lakens, knuffels,  slaapmatjes, carnavalskleding, fotolijstjes, voetbaltassen, kussens voor tuinstoelen, prullaria uit kerstpakketten. Al die spullen zijn ooit een keer door de voordeur het huis binnengekomen. Ooit heeft er iemand in een winkel staan uitkiezen.
In mijn eigen kamer is het vooral een grote papierwinkel, van bankafschriften tot folders van ski-oorden, van de notulen van de ouderraad van het Bonifatiuscollege tot bloknoten vol aantekeningen uit een managementopleiding. De gedachte dat iets ooit nog eens van pas zou komen is niet uitgekomen. Desondanks speelt steeds weer die vraag: is het niet goed om gedocumenteerd te blijven, zodat ik later nog weer eens wat kan opzoeken en de sfeer kan proeven? Ga ik er later geen spijt van krijgen als ik nu iets weggooi? In een bijna open gescheurd, hard plastic mapje met rekeningen van aannemers vind ik onverwacht enkele bouwtekeningen van ons huis, gedateerd 26 juni 1897, met advies van den Insp. Th. Bouwens (!). Die bewaar ik zeker.

In de kamer van zoon A, een paar jaar geleden verlaten en voor een groot deel opgeruimd, staat nog een aantal van zijn spullen. Die mogen alle weggegooid, zei A. Ik kan dat echter niet zomaar in vuilniszakken kieperen. Niet eens zozeer vanuit motieven van afvalscheiding (bij de bloknoten verwijder ik zelfs de spiraaltjes van het papier) maar vooral om de persoonlijke elementen eruit te halen.
Zo heeft mijn moeder zo’n 30 jaar geleden tijdens een opruimactie in haar huis voor mij een doos gevuld heeft met documenten uit mijn jeugd. Hierin bevindt zich een variaplakboek met plaatjes van Conny Froboess, Catarina Valente en Eddy Hodges, plus een verzameling sigarenbandjes (Schimmelpenninck, Ritmeester, Elisabeth Bas, en vele andere). Verder zijn er wat overblijfselen uit mijn gymnasiumtijd (bovenaan een Tacitusvertaling, waarvoor ik een 8,5 had gekregen, heb ik met koeieletters gekalligrafeerd EINDELIJK GERECHTIGHEID! En in een agenda een uitspraak van mijn leraar Grieks ..en de meisjes, toen zij zich geolied hadden..). Maar bovenal is het een sportarchief van krantenartikelen, schaatsboeken en alle uitslagen van olympische spelen van 1896 tot 1968, door mij compleet overgetikt op de oude Remington van mijn vader.
Moet ik toch niet veel meer spullen bewaren?
In de kamer van A gooi ik een verzameling bierviltjes, donald ducks, schriften van de middelbare school en seizoensgidsen van Voetbal International bij het oud papier. Zijn verzameling sportprijzen, een aantal foto’s en een boekje afscheidsbrieven van de basisschool red ik van de ondergang.

Het moet gezegd: ik vind opruimen een weemoedige bezigheid, zeker waar het spullen van onze kinderen betreft. Als kinderen jong zijn heb je er je handen vol aan. In de tijd van de basisschool volg je de ontwikkelingen intensief. In de jaren van het voortgezet onderwijs begint het loslaten en voor je het weet zijn ze het huis uit en lijkt die hele periode met kinderen als een wervelwind voorbijgegaan.
Voor je het weet is dan je baan opgeheven en dringt zich onvermijdelijk de eerste vraag uit de kathechismus op: waartoe zijn wij op aarde?
Op naar de volgende fase.

zaterdag 20 april 2013


(VOOR JE) KIEZEN

 

Het gesprek ging over keuzevrijheid.
Ik zat met koorgenote G op de achterbank van een twintig jaar oude Saab, die onderweg was vanuit Limburg naar Utrecht. Ons koor had op zondagmiddag een optreden verzorgd in de Dominicaner kerk, nu boekhandel Selexyz, in Maastricht, als afsluiting van ons jaarlijkse koorweekend.
Terwijl we voortsuisden over de A2 spraken we over onze kinderen en over de keuze voor opleiding en werk.
Wij leven in een vrij land, we maken onze eigen keuzes. Het is goed dat onze ouders niet meer een partner voor ons uitkiezen. Dat de kerk niet bepaalt wat je wel en niet mag doen. Dat je afkomst niet meer direct je kansen in de maatschappij bepaalt.
Maar wat moeten we met een Albert Heijn XL waar je verdwaalt tussen de schappen met chips en andere zoutjes? Wie heeft er bedacht dat we bij een zeurende kies eerst de tarieven van verschillende tandartsen gaan vergelijken? Dat we aan het einde van elk jaar de zorgpolissen van diverse zorgverzekeraars moeten gaan doornemen? Om over belbundels, internetproviders en energieleveranciers nog maar te zwijgen.
Keuzevrijheid, het is bekend, brengt ook besluiteloosheid en stress met zich mee. Je moet er niet aan denken dat je achteraf van anderen hoort, dat je beter iets anders had kunnen kiezen. ‘Heb jij zoveel betaald voor het schilderen van je huis? Dat kan veel goedkoper, man..’
Als jij het kunt bepalen, dan kan je ook falen. Er zijn vele zelfmanagementboeken van goeroes, die vertellen dat je het lot in eigen hand hebt. Legio zijn de voorbeelden van geslaagde mensen in de media, mensen die blijkbaar de goede keuzen hebben gemaakt. Als jij een verkeerde keuze hebt gemaakt, dan kan je alleen jezelf daarvan de schuld geven. Of niet?
Uit het onderwijs komen steeds vaker geluiden, dat de veelgeprezen keuzevrijheid van de leerling geen positief effect heeft op de leerprestaties. Op middelbare scholen wordt nu veel tijd ingeruimd voor ‘orientatie op studie en beroep’. Is het dan niet verbazingwekkend dat het aantal studenten dat stopt met een studie en daarna weer een andere studie begint juist is toegenomen? Relaties: idem dito.

De Saab van AJ ruikt nog zoals een auto vroeger rook, naar leer en motorolie. Hij zoeft over de weg, geluidlozer dan menige nieuwe auto. Maar het was warm zondagmiddag daar op die achterbank. Dus we draaiden de raampjes wat omlaag en lieten het lawaai van de snelweg binnenkomen.
We vroegen ons af, of kinderen met teveel keuzen worden opgevoed.
Waar wil je heen met vakantie? Wil je logeren bij oma A of oma B (of C en D voor de kinderen uit samengestelde gezinnen)?
Verder vroegen we ons af of we ons eigen kinderen met teveel keuzevrijheid hebben opgevoed.
We wilden het anders doen dan onze ouders. We wilden het zelf uitvinden. Dat was de tijdgeest.
Ook opvoeden is continu een keuzeproces. Doe ik het wel goed? Elke situatie was weer nieuw. Telkens als ik dacht: ‘nu begin ik het een beetje in de vingers te krijgen’ deed zich weer een nieuw dilemma voor.
Al schrijvend aan dit stuk komt de vraag op, of ik zelf de goede keuze heb gemaakt in studie en beroep. Ik denk wel eens van niet. Maar wat is de zin van het stellen van deze vraag na 40 jaar?
Wat je precies kiest is eigenlijk minder van belang dan hoe je kiest. Gaat het daar niet om?
Je kunt lang wikken en wegen omdat je keuze perfect moet zijn. Dan is het moeilijk om te dealen met tegenvallers. Je kunt je ook realiseren dat je niet alles in eigen hand hebt. Je kunt tevreden zijn met alternatieven, die wellicht minder ideaal zijn. Soms is er niets te kiezen en dan krijg je het voor je kiezen.
Ooit was er het idee, dat ik later priester zou worden. Na het lezen van dit soort zinnen lijkt dat een niet zo’n hele rare gedachte meer.
Waar een gesprek op de achterbank van een Saab al niet toe kan leiden.

zondag 14 april 2013


SÜSSE TRIEBE

 
Vorig weekend zat ik in een koude tuin me te warmen aan de zon. Je moet tenslotte wat doen om het voorjaar af te dwingen. De vogels zijn er ook klaar voor. Een paar pimpelmezen was met veel gefladder en gepiep bezig het vogelhuisje te verkennen. Toeval of niet, door mijn hoofd ging een liefdesduet uit die Zauberflöte, een stuk dat ik diverse keren gezongen heb. De eerste zinnen luiden:
Pamina (sopraan): Bei Männer welche Liebe fühlen, fehlt auch ein gutes Herze nicht.
Papageno (bas): Die süssen Triebe mit zu fühlen, ist dann der Weiber erste Plicht.
Daarna gaan beiden in samenzang verder: Wir wollen uns der Liebe freuen, wir leben durch die Lieb allein.
Met de eerste regel kan ik, uit ervaring, volmondig instemmen.
De plicht uit de tweede zin lijkt me achterhaald, al zou het me niet verbazen dat nog een behoorlijk percentage van de nederlandse mannen, daartoe uitgedaagd door Maurice de Hond, deze stelling met Ja zou beantwoorden.
Misschien kwam het door die pimpelmezen, misschien door mijn eigen toestand, maar mijn gedachten in de ochtendkou bleven hangen bij de süsse Triebe. In de tekst worden geen doekjes gewonden om de Triebe van de man, al is het vervolg dan wel weer heel verheven.
Als je als man süsse Triebe voelt, hoe zou je dat in het nederlands zeggen, vroeg ik mij af. Zoete driften, bijna een contradictio in terminis, zou bij mijn vroegere Duitse lerares, juffrouw de Jong, denk ik niet in de smaak zijn gevallen. Het woord driften kwam, in relatie tot de liefde, überhaupt niet in haar vocabularium voor. Een tedere zin in liefhebben past denk ik meer bij deze tijd. Voor andere suggesties hou ik me aanbevolen. Ik ben benieuwd wat onze nationale hertaler Jan Rot ervan gemaakt zou hebben.

Elk tijdperk heeft zijn eigen woorden.
Als puber kwam ik in de slaapkamer van mijn ouders een keer onverwachts  een boek tegen, waarvan de titel of ondertitel de woorden geslachtsleven van een man bevatte. Het was een groot, dik boek met een donkerbruine harde kaft, waar de letters van de titel verdiept in lagen. Het boek zag er vooroorlogs uit.
Het was mij toen direct duidelijk dat dit boek niet in de huiskamer hoorde te liggen. Mijn vader had mij nooit uit dit boek voorgelezen. Dus intrigerend was het boek zeker. Toch borg ik het weer snel op, uit angst om betrapt te worden. Bij het opruimen van het ouderlijk huis, vele jaren nadien, kwam het boek niet meer tevoorschijn, zodat ik jammer genoeg nog steeds niet weet hoe men in de eerste helft van de twintigste eeuw een groot, dik boek vol kon schrijven over het geslachtsleven van een man.
Geslachtsleven, je komt het woord weinig meer tegen.
Zoals bekend heeft het woord geslacht verschillende betekenissen. Dat kan tot verwarring leiden. Vorig jaar kwam de dirigent van ons koor voor de kerst met een ouderwetse versie van Er is een roos ontsprongen. In het derde couplet kwamen de regels voor:
David’s oude geslacht
Is tot bloei gekomen in de nacht.
Ik zag in deze regels een teken van hoop voor de derde levensfase.

Dat ging er vorig weekend door mijn hoofd, daar in de tuin. De poes van de achterburen kwam ook maar eens kijken bij de drukte van de pimpelmezen. Ze bleef langdurig en doodstil staan met haar kop schuin omhoog naast de stam van de pruimenboom, waar het gepiep vandaan kwam.
Zou de poes ook gedreven worden door süsse Triebe?

zaterdag 6 april 2013


BIJ HET TONEEL

 
In het parochieblad  Wij Samen stond een oproep om je aan te melden voor de toneelvereniging. De bedoeling was om met de opvoering van een kerstspel de kwijnende vereniging nieuw leven in te blazen. Ik was een jaar of tien en ik was op zolder al regelmatig voorgegaan in een heilige mis. Gekleed in een heus kazuifel leidde ik de viering, staande achter een oude commode die als altaar diende, met perensap als miswijn en met medewerking van enkele vriendjes die de rol van misdienaar of gelovige op zich wilden nemen. In het echte leven zat ik als misdienaar bijna wekelijks met mijn magere knietjes op de trappen van het altaar. Ik kende de riten, gebaren en gebeden van buiten. In de viering op zolder kon ik eens een trapje hoger op het altaar staan.
Buiten het religieuze spel had ik tot op dat moment geen enkele blijk gegeven van interesse voor een of andere vorm van acteren.  De oproep in het parochieblad opende voor mij echter perspectieven op een optreden voor een grotere schare toeschouwers. Ik zag een uitverkocht Verenigingsgebouw voor me met een ademloos vanuit het donker toekijkend publiek.
Zus H, vier jaar ouder,  was ook geïnteresseerd in de toneelvereniging. Dat kwam goed uit, want zonder haar aanwezigheid zou ik van mijn ouders nooit de toestemming hebben gehad om mee te doen. Zo gebeurde het dat H en ik ons op een doordeweekse avond naar het Verenigingsgebouw begaven voor de eerste repetitie.
In het gebouw, schuin tegenover de kerk, was een grote, hoge rechthoekige zaal met een houten vloer. Ik kende de kale zaal van allerlei parochie-activiteiten, zoals de jaarlijkse fancy fair, met het intrigerende rad van avontuur, een tentoonstelling over jongeren in de missie of een film voor alle kinderen van de lagere school (op weg ernaartoe riepen we: film in de broek van willem!).
Er was die avond een kleine groep belangstellenden voor de toneelvereniging gekomen, genoeg voor het aantal rollen dat er in het kerstspel te vergeven was. Een man met een verweerd gezicht en een vrouw met krullen bespraken de inhoud van het stuk en de rolverdeling. Zij keken voortdurend langs mij heen. In de oproep waren geen leeftijdsgrenzen genoemd, maar het was duidelijk dat men niet op tienjarigen gerekend had. Voor het kind in de kribbe was ik te groot en voor een herder of koning te klein. Pakken voor een os en een ezel waren er niet.
De repetities begonnen zonder dat er voor mij een plan was. Ik mocht zolang toekijken aan de rand van het podium. Toen duidelijk was dat er voor mij geen glansrol was weggelegd, vond ik het repeteren ongelooflijk stom. Volwassen mensen die een beetje raar stonden te doen, daar wilde ik  niet bij horen. Mijn lidmaatschap van de toneelvereniging bleef beperkt tot één avond.
Zus H had een onbeduidend rolletje toegewezen gekregen. Niettemin was het spelen zo enerverend dat het woord plankenkoorts 50 jaar na dato bij haar nog altijd het beeld oproept van de planken op  het podium van het R.K. Verenigingsgebouw in Vleuten.

Op de avond dat het kerstspel werd opgevoerd, vulde de zaal zich bijna tot aan de laatste rijen. Even voordat het toneelstuk zou beginnen liep ik nog naar de wc. Toen ik weer terug wilde gaan naar de zaal, kon ik het slot van de wc-deur niet meer openkrijgen. Hoezeer ik ook probeerde, ik slaagde er niet in om de knop  weer terug te schuiven. Ik kreeg het opeens heel warm. In de hal voor de toiletten was het oorverdovend stil. Ik begon te bonzen op de deur, eerst zacht, daarna wat harder. Tussendoor luisterde ik scherp of de redding al nabij was. Daarna begon ik erbij te roepen, hoewel ik dat eigenlijk heel gek vond. Ik begon een hekel te krijgen aan dit Verenigingsgebouw.
Na een paar minuten hoorde ik een vrouwenstem aan de andere kant van de deur. Ze zei, dat ze hulp ging halen. Weer enige tijd later hoorde ik gemorrel aan het slot en binnen een paar seconden ging de deur open. Er stond een man voor de deur met een schroevendraaier in zijn handen, daarachter de vrouw die mij kennelijk als eerste had gehoord. Zonder hen verder aan te kijken, liep ik langs beiden heen. Opgelucht snelde ik de zaal in. Daar zag ik nog juist op tijd, dat de bruine gordijnen voor het podium halverwege het opentrekken bleven steken. De man met het verweerde gezicht, hoofdrolspeler en regisseur tegelijk, schoof de gordijnen toen eigenhandig opzij. De voorstelling kon beginnen.