vrijdag 27 september 2013


BOZE 60-PLUSSER

 
In de Volkskrant woedde de afgelopen week een hoogoplopende discussie over kortingen op pensioenen en de solidariteit tussen jong en oud. De lont in het kruitvat was het artikel Hoe zo oud en zielig?  van economieredacteur Yvonne Hofs (44 jaar, de leeftijd is in deze discussie niet onbelangrijk). Zij richt zich in dit artikel tot 60-plussers die boze brieven schrijven naar de krant. Enkele citaten uit de brieven:
U als jongere vindt dat u te weinig verdient, probeer dan niet geld bij ouderen weg te halen. Wij ouderen hebben voor onze welvaart hard gewerkt’
‘Mij is altijd beloofd, dat ik 70% van mijn laatste salaris zou krijgen. Ik voel mij heel erg bedrogen..’
‘Me dunkt dat mijn generatie aardig solidair is geweest met de jongeren. Nu het erop aan komt, dat de jongeren solidair zijn met ouderen, zoals ik, beginnen ze te sputteren’.
‘En wat de jongeren betreft: allemaal in luxe grootgebracht en zij verdienen meer geld dan wij ooit verdiend hebben’.
Hofs haalt in haar artikel systematisch de argumenten over het pakken van ouderen onderuit en concludeert dan:
‘Jongeren betalen tot hun 50e veel te veel pensioenpremie in verhouding tot de pensioenrechten die ze dan opbouwen. Dat overschot wordt doorgeschoven naar de 50-plussers, die juist te weinig premie betalen.’
‘Jongeren moeten zes tot vijftien jaar langer werken voor een lager pensioen, omdat de pensioenfondsen de afgelopen dertig jaar ten gunste van de gepensioneerden hebben potverteerd’.
Het artikel leidde tot honderden ingezonden brieven. De meeste reacties zijn instemmend, al wordt her en der gewezen op individuele gevallen van ouderen die nauwelijks kunnen rondkomen. Henk Krol, de voorman van 50-plus, bij wie ik om de een of andere reden altijd de associatie krijg van stiekeme scheetjes, schrijft dat hij niet wil dat ouderen tegen jongeren uitgespeeld worden. Door te benadrukken dat ouderen er in alle koopkrachtplaatjes er het meest op achteruitgaan, doet hij echter zelf mee aan de strijd tussen de generaties. Hij kan niet anders, zijn partij is op deze tegenstelling gebaseerd.

Ik ontvang al jarenlang mijn pensioenoverzichten. Periodiek valt het blad van het PensioenFonds voor Zorg en Welzijn in mijn bus. Als werknemer word ik uitgenodigd voor voorlichtingsbijeenkomsten. Men wil mij o zo graag uitleggen hoe het zit met dekkingsgraden, rekenrentes, indexeringen en franchises. Er moet een speciale site bestaan waarop al mijn gegevens bij de hand staan en waarop ik, online en realtime, precies kan uitrekenen wat ik over een aantal jaar ga ontvangen. Ondanks al dit gelonk en gewenk, raak ik nog niet opgewonden van het thema pensioen. Zelfs aan de vooravond van mijn pensionering heb ik nog nooit op de site gekeken. Ik benijd dan ook niet de trouwe vakbondsleden die ten behoeve van het besturen van pensioenfondsen dikke stapels berekeningen moeten doornemen. Dat komt bij mij alleen in nachtmerries voor.
Ik sta niet aan de zijde van de boze 60-plussers en het is goed dat een aantal heilige huisjes omver wordt gehaald. In de discussies mis ik echter de vraag, waaròm de 60-plussers zo boos zijn. Ik denk dat het antwoord hierop niet alleen met de cijfers te maken heeft, maar minstens evenzeer met de beleving. Ouderen zijn opgegroeid in een tijd, dat elk dubbeltje omgedraaid moest worden. Ze hebben flink gespaard en zuinig geleefd en zien nu hoe de luxe de jongere generaties komt aanwaaien en hoe het geld dat verdiend wordt net zo gemakkelijk weer over de balk gesmeten wordt. Zij hebben het gevoel dat ze nu gestraft worden voor hun spaarzin, terwijl de economische crisis te wijten is aan overmatige consumptiedrang en het leven op de pof.

Ik vind het goed om solidariteit na te streven. Dat de sterkste schouders zoveel mogelijk de zwaarste lasten dragen. De sterke en zwakke schouders lopen echter door de verschillende generaties heen. Daarbij komt: solidariteit kent zijn grenzen. Het leven is niet altijd eerlijk.
Ik ga eerst maar eens een weekendje wandelen. Op zoek naar het Zwitserlevengevoel.

zaterdag 21 september 2013

DE AFVALBERG
 
Vanmiddag was ik op het afvalscheidingstation van de gemeente Utrecht. Het is prettig om een hoop troep kwijt te zijn, maar toch kom ik er altijd een beetje droevig vandaan. Wat een puinhoop maken wij er met zijn allen van!
Op een betonnen vlakte staat een groot aantal containers. Daartussen staan van afval uitpuilende auto’s, de portieren of laadkleppen open. Het zijn de mannen van Nederland, die de uitwerpselen van de consumptiemaatschappij wegwerken. (De vrouwen van Nederland zijn op dezelfde tijd bezig om nieuwe inkopen te doen). Ter verhoging van de sfeer schalt Gerard Joling over het terrein, Radio 100% NL, gevolgd door reclames van Ikea en de Mediamarkt: ‘kopen, kopen, kopen’. Daar begint het gedonder eigenlijk al.
Ik gooi eerst altijd de lege flessen weg, dat is nog het leukste onderdeel van dit afvalcircuit. Daar kan je met glazen en flessen smijten. Dat mag ik thuis namelijk niet. Dan volgen de oude kranten. Het papier wordt om de zoveel minuten door het apparaat naar achteren geschoven en samengeperst. Ik hoop dan altijd maar, dat er niet een klein jongetje op het idee gekomen is om zich voor de grap in een grote doos te verstoppen.
Er zijn containers voor hard plastic, containers voor zacht plastic en containers voor schoon puin (smerig puin kan je er niet kwijt). Bij het tuinafval is het meestal erg druk. Blijkbaar zijn we een volk van snoeiers, van de dominee van Takkenbos.
Een container vol met snoeihout kan ik nog met een gerust gemoed bekijken en dat schone puin desnoods ook nog wel. Maar als ik bij het metaal kom, dan wordt het me zwaar te moede: wat moet er in godsnaam gebeuren met al die oude fietsen, bedspiralen, kozijnen?  Er zijn kinderwagens bij waar nog allerlei plastic onderdelen aan zitten. Gaat iemand dat nog uit elkaar schroeven? Dat lijkt mij een treurige baan. Ik heb er wat ervaring mee, want ik heb zelf indertijd wel eens het nietje uit het gebruikte theezakje gehaald.
In het midden van dit afvallandschap staat de  grote container voor het restafval. Hierin worden de banken, matrassen, parasols en weet ik wat al niet in gedeponeerd. Mijn bijdrage hier bestaat uit een bureaustoel, 2 zware luchtbedden en 6 zachtgeworden en ingedeukte voetballen.
Wat gooien we toch een hoop weg! Waar blijft al dat afval? Nederland is al zo vol. Denk alleen maar eens aan de luiers. Nederland telt 540.000 kinderen in de leeftijd van van 0 t/m 2 jaar. Als ze allemaal  4 luiers per dag gebruiken, dan worden er dagelijks 2 miljoen vieze luiers weggegooid. Dan heb ik de incontinente ouderen niet eens meegeteld. Als ik daaraan denk begin ik weer heel erg naar die stinkende luieremmers te verlangen. En hebben al die mensen die zich ergeren aan een kat die in hun tuin poept, wel eens stilgestaan bij de afvalberg van kattenbakgrint? Heeft iemand al iets bedacht voor het hergebruik van condooms?
Tussen al die containers lopen mannetjes met bruine gezichten en fluorescerende pakken. Dat zijn de afvalbegeleiders. Zij letten op of je goed sorteert. Dan kan je vragen of gekleurde knikkers en bammen bij het glas horen, het schone puin of bij het restafval.
Bij de giftige stoffen weet ik het zeker: dit komt nooit meer goed. Al die flessen frituurvet, potten verf, en spuitbussen met insecticide, wat kan daar nog aan recycled worden? Mijn bijdrage hier is een zakje met rotjes die jaren vergeefs in de kelder hebben gelegen om te worden afgestoken. Ik hoop maar dat het kruit niet gaat reageren op het frituurvet.
Tenslotte lever ik een koffiemolen en een printer af bij een container voor koelkasten, computers, televisies, kortom, voor alles waar een stekker aan zit. Deze container kan je inlopen en in dat halve duister zie ik een recyclebedrijf voor me en een aantal ongeschoren mannen met een sigaret in hun mondhoek en een plastic bekertje halfvol lauwe koffie. Ze zijn door de gemeente uit de bijstand gerecycled en zitten klaar met een schroevedraaier in hun hand om, ja, om wat eigenlijk? Gaan ze onderdelen uit de apparaten halen? Alle schroefjes op maat bij elkaar leggen? Plastic en metaal scheiden? Wordt hier toch nog weer de helft weggeflikkerd? Met al die containers die elke dag weer uit het hele land komen, lijkt me dat onbegonnen werk. Aan de Costa Concordia moet ik dan even helemaal niet denken.
Ik hoop maar dat het UWV mij niet ooit nog eens wil reïntegreren in zo’n bedrijf.

vrijdag 13 september 2013


THE CANADIANS ARE COMING (2)

 

Dit stuk is een vervolg op de bijdrage van 6 september j.l.

Op de eerste dag van onze wandeling over de West Highland Way in Schotland ontbeten we in de paarskleurige Premier Inn in Mylgavnie. Langs het ontbijtbuffet van cereals, yoghurt en geroosterd witbrood liep een groep mensen die de aandacht trok. Drie mannen en drie vrouwen, die alle een wit t-shirt droegen met een foto van een vrouw en het getal 50 op de voorzijde. Aan hun taal kon ik niet goed vaststellen of het Engelsen waren of Amerikanen. ‘Het zijn denk ik Canadezen’, zei G.
Later die morgen haalden ze ons op een afdaling in. Ze waren van plan om de whisky-distilleerderij enige kilometers verderop te bezoeken. Daarna kwamen we de groep nog vaker tegen. Aan het einde van een wandeldag zag je ze meestal zitten, achter een tafel met grote pullen bier, de benen omhoog. Een vrolijk stel. Ze nodigden je uit om erbij te komen zitten en staken hun hand omhoog voor een high five: ‘We made it!’
 
Met de mededeling dat de Canadezen in aantocht waren, leek de jonge Belg zich wat te ontspannen. Hij deed geen pogingen meer om overeind te komen of om te drinken. Naast hem voelde ik me een bezorgde vader die op bezoek is in het ziekenhuis.
Na enige tijd hoorden we stemmen. Daar arriveerden, de hoofden rood en bezweet van de inspanning, de drie mannen uit het canadese gezelschap. De achterste van de drie kwam hinkelend omhoog.
Een van de anderen gaf direct instructies, doortastend, met overwicht, alsof hij ooit het diploma Mountain Rescue had gehaald en verlangend was om nu voor de eerste maal zijn kennis toe te passen. We stelden ons met zijn vieren rond de gevloerde man op. De leider van de hulptroepen telde tot drie en met één gezamenlijke krachtsinspanning stond de Belg zonder in een kramp te schieten weer op zijn benen. Hij dronk eerst het blikje met energydrink in één teug leeg, daarna nog een halve fles water. Vervolgens zei hij, dat hij wel weer zou kunnen lopen. ‘Are you sure?’, vroeg de aanvoerder met zijn gezicht vlak voor dat van de Belg. ‘There’s a ravine on that side, so you should not fall’.
Daarop vertrok de karavaan. De Schot met ontblote bovenlijf ging voorop, als vaandeldrager zonder vlag. Daarna kwam de Belg, aan beide armen stevig vastgehouden door een sterke Canadees. Omdat het pad te smal was voor drie personen moest de Canadees aan de dalzijde voortdurend door varens en over struiken heen springen. Daarachter volgde ik als mentor en als laatste, met de zware rugzak van de Belg, de strompelende Canadees. Hij had 6 joekels van blaren op zijn voeten. Dat had hem niet weerhouden van deze reddingsactie: ‘this is an allied action by Scotland, the Netherlands and Canada.’
Beneden op de camping gekomen was de Belg weer in staat om zelfstandig zijn tent op te zetten. De Canadezen bestelden nog een pul bier. ‘You’ve done a great job’, zei de leider tegen mij en hij hield zijn vuistje voor, zodat ik er met de mijne tegenaan kon tikken. Het bleek echter niet voldoende, want tijdens het avondeten zagen we een ambulance het terrein op rijden. De Belg had opnieuw krampaanvallen gekregen. Hij werd nu naar een ziekenhuis gebracht.
‘s Avonds zaten we met de Canadezen in de nabijgelegen Drovers Inn, een eeuwenoude, wijd en zijd vermaarde gelegenheid. We hadden eerder op deze reis Amerikanen ontmoet, die er een autorit van drie uur voor over hadden, omdat er in hun reisgids stond, dat je deze Inn niet mocht missen.
De muren in de donkere pub zijn zwartgeblakerd door de rook. Het houten plafond is er laag. Naast eenvoudige houten krukjes staan er met rood fluweel bedekte stoelen. De barman draagt een kilt en men heeft een groot assortiment aan whisky’s en ales.
We zaten rond een tafel vol met gevulde bierpullen en klonken op de mooie dag en we klonken (nog een keer alle pullen tegen elkaar) op de mooie highlands. Een fototoestel met uitvergrote foto’s van de reusachtige, bleekgele blaren van de hinkelende Canadees ging rond. Er werd een bijzondere whisky besteld, die na enig proeven als niet smakelijk ter zijde werd geschoven. We vertelden elkaar onze High en Low van deze dag.
Tenslotte toostten we nogmaals, ditmaal op de Belg.
We weten niet hoe het met hem afgelopen is.

 

 

vrijdag 6 september 2013


THE CANADIANS ARE COMING

 

Het gebeurde tijdens de wandeling van Rowardennan naar Inverarnan, een van de etappes van de West Highland Way, een langeafstandswandelpad in Schotland. We hadden zojuist Loch Lomond achter ons gelaten en waren via een korte klim aangekomen op een weidse pas. Vanaf de hellingen, bedekt met geelgroen gras en donkergroene doornstruiken kwamen kleine stroompjes omlaag, glinsterend in het uitbundige zonlicht. Het was vijf uur in de middag en we waren nog een kleine kilometer verwijderd van ons einddoel die dag, Beinglass Farm, een camping waar we zouden overnachten in een houten châlet.
Na een bocht in het smalle pad zagen we hem opeens liggen. Een zwaargebouwde jongeman in donkere kleren, liggend op zijn rug, dwars over het pad. Zijn antracietkleurige overhemd, dat strak rond zijn bleke, vlezige borstkas stond, was doordrenkt van het zweet. Zijn ogen onder het kortgeknipte zwarte haar stonden dodelijk vermoeid.
‘Are you oké?’, was  de eerste vraag van G.
Hij kon zijn belabberde toestand niet ontkennen: ‘No, I’ve got cramps’.
Dat moest te verhelpen zijn, dachten we, en we hielden zijn been gestrekt omhoog en bogen de tenen naar de romp. Even flink strekken en de jongeman zou weer verder kunnen lopen.
Die verwachting kwam niet uit. Het sjorren aan zijn benen veroorzaakte weer andere krampen in zijn borst, zijn buik en zijn armen. Hij schokte over zijn hele lijf en schreeuwde het uit.
‘Heb je wel genoeg gedronken’, vroegen we, ietwat belerend. We hadden intussen ontdekt dat de man uit Belgie kwam en nederlands sprak. Hij zei dat ie in de afgelopen paar uur twee liter water gedronken had. Een landkaart lag uitgevouwen achter zijn hoofd. ‘Het is niet ver meer, ik moet nog even rusten, dan ga ik het wel halen’. Het was niet duidelijk of hij zichzelf of ons moed wilde inspreken.  Zijn ogen rolden angstig heen en weer. Hij probeerde op zijn zij te rollen en overeind te komen, maar de minste beweging van zijn hoofd was al voldoende voor een volgende pijnlijke krampaanval. Een tweede poging vijf minuten later faalde op dezelfde manier.
Mijn kennis over wat hier aan de hand was en wat je moet doen in zo’n situatie is beperkt. Het was duidelijk dat we dat zware lijf niet met zijn tweeën overeind konden krijgen. We keken elkaar aan. We moesten hulp halen. G liep naar beneden naar Beinglass Farm, ik bleef bij de ongelukkige Belg.
Terwijl ik een sinaasappel pelde, vertelde de jongeman, dat hij juist naar Schotland was gekomen, omdat hij niet tegen de hitte kan. De avond tevoren had hij in zijn tent al hevige krampen gehad. Hij had deze wandeletappe sterk ingekort door een boot te nemen tot het einde van Loch Lomond. Hij was dus nog geen uur aan het lopen, wilde even rusten, maar eenmaal op zijn rug beland kon hij niet meer overeind komen.
Ik stopte wat sinaasappelpartjes tussen zijn lippen. Naast mij liep een grote zwarte tor over het pad.
‘Als torren op hun rug liggen, komen ze ook niet meer overeind’, zei ik. Het was niet duidelijk of hij deze vergelijking kon waarderen.
Af en toe kwamen er nog wandelaars langs. Men bekeek het tafereel van het dwars over het pad gestrekte lichaam en de gehurkte grijsaard daarnaast als was het een doodnormaal tableau wat je meermalen per dag tegenkomt. Ze stapten over het bezwete lijf, zoals ze eerder over de rotsblokken en boomstronken op de oevers van Loch Lomond waren gestapt.
Na enige tijd kwam er van de andere zijde een jongeman naar boven gehold. Hij droeg een zwarte trainingsbroek en fel oranje joggingschoenen. Zijn ontblote, bruinverbrande bovenlijf, een gespierde torso als van een jonge god, glom van het zweet. Hij droeg twee waterflessen van anderhalve liter en een klein blikje energy-drank. Hijgend en zonder veel woorden vuil te maken aan de toestand probeerde hij de Belg wat te laten drinken. Tevergeefs, want deze lag met zijn hoofd naar achteren en alleen al het opheffen van zijn hoofd veroorzaakte nieuwe krampaanvallen. Mijn blijdschap over het arriveren van de schotse hulp veranderde in teleurstelling.  ‘It don’t work that way’,  zei ik. Meteen bedacht ik dat ik had moeten zeggen: ‘it doesn’t work’.  
De Schot zag de ernst van de situatie in, stak een sigaret op en pakte zijn mobiel. Toen hij enkele tellen later uitgebeld was, sprak hij de verlossende woorden: ‘the Canadians are coming’.
 

Wordt vervolgd.