zaterdag 25 januari 2014


HET ZELF EN HETZELFDE

  

Hoeveel woorden rijmen in het Nederlands op zelf? Denk daar, voor de aardigheid, even over na voor je verder leest.
Het zelfstandig naamwoord zelf betekent volgens van Dale: de eigen persoon, het eigen wezen, identiteit. Je zou denken dat dit alleen bij mensen voorkomt. Maar volgens de etholoog Jan van Hooff kunnen ook sommige apensoorten zichzelf herkennen in de spiegel. Die apen kunnen nu van zichzelf gaan houden. Dan tellen ze mee in deze wereld.
In onze op het individu gerichte westerse cultuur zijn het zelf en de identiteit belangrijke begrippen. Zelfstandigheid is een hoog goed. We willen dat onze kinderen zelf hun veters vastknopen en hun spullen opruimen. Dat ze een eigen identiteit ontwikkelen en dat ze na hun 18e op zichzelf gaan wonen. Na hun studie gaan ze als zzp’er aan het werk of in een zelfsturend team. Het streven is dat mensen zoveel mogelijk zelf hun problemen oplossen en, natuurlijk, dat ze een foto van zichzelf maken en een weblog over zichzelf schrijven. Het hoogtepunt van de dag is het moment voor jezelf: magnetronsloffen aan, telefoon uit en met een glaasje wijn op de bank.
We vinden het belangrijk dat ieder zichzelf kent en zichzelf ontplooit. En, vooruit, je mag jezelf ook wel eens een keer bezatten of bevlekken.  
Maar jezelf plagiëren is uit den boze, zo weten we sinds vorige week. Je mag niet twee keer hetzelfde schrijven. Je mag niet twee keer hetzelfde schrijven. Topeconoom Peter Nijkamp werd in de Volkskrant en de NRC aangeklaagd, omdat hij in zijn wetenschappelijke publicaties meer dan zestig keer zichzelf had aangehaald zonder bronvermelding. Omdat iedereen in de wetenschappelijke wereld sinds de affaire Diederik Stapel elkaar streng in de gaten houdt, werd het zelfplagiaat in de kranten breed uitgemeten. Zelf (!) spreekt de hoogleraar liever over ‘zelfcitatie’. Dat lijkt mij een mooi voorbeeld van positief herbenoemen, zoals de NS ooit de stoptrein heeft omgedoopt in de sprinter.

Door al die aandacht voor het zelfplagiaat zit ik wel een beetje in de piepzak. Want ik schrijf hier wel elke week een stukje en ik schrijf over verschillende onderwerpen. Maar ik heb nog wel eens dezelfde gedachten over de wereld om mij heen en over mijzelf. Dat bevalt me namelijk goed. Het lijkt mij vermoeiend om voortdurend van gedachten te veranderen.
Het zou dus zo maar kunnen, dat ik de zinnen die ik hier schrijf al eens eerder heb geschreven. En dat ik met mijn verslechterend geheugen niet meer weet, waar of wanneer dat is geweest, zodat ik niet de juiste bron kan vermelden. Waarmee ik dan betrapt kan worden op zelfplagiaat. Dat lijkt me erger dan een opmerking over alle andere dingen die je met jezelf kunt doen.
Liever dan mijzelf te citeren, geef ik daarom het woord aan Ivo de Wijs, de achternaam zegt het al. Hij schreef ooit het gedicht Een moment voor jezelf, een vers met vier coupletten. In elk couplet laat hij een ander woord rijmen op het woord jezelf. Het nooit geëvenaarde Nieuw prisma rijmwoordenboek van A.M.C. Ballot – Schim van der Loeff (de achternaam zegt het al) bevat vier woorden die rijmen op zelf: (be-)delf, elf, gewelf, schelf. Het zijn precies de woorden die de Wijs in zijn vier strofen heeft verwerkt. Hier volgt het eerste couplet. Zie verder: http://letraclub.com/ivo-de-wijs/een-moment-voor-jezelf.html

De meid passeert de landman op de akker
Haar glimlach roept gedachten wakker
Hij plant zijn hooivork in de grond
Kijkt even schichtig in het rond
En trekt zich terug achter een schelf
Een moment voor jezelf


Overigens, in het Flakkees dialect, dat gesproken wordt op Goeree Overflakkee, komt het woord kelf voor (fonetisch: kaellef). ‘Wat zie joe er kelf uut vandaeg’! Als je dat hoort, mag je in de spiegel bewonderend naar jezelf kijken.

zondag 19 januari 2014


WIE LIEGT DIE STADT SO WÜST

 
We hebben de feestmaand december achter de  rug en het gewone leven is weer begonnen. ‘Het is niet anders’, zei een collega tegen mij. Ze voegde eraan toe: ‘dan gaan we toch lekker dromen over de volgende vakantie’. Blijkbaar is dit iets wat veel mensen in de maand januari doen. Reclameblokken en –pagina’s worden deze weken gevuld met zonovergoten, alle wensen vervullende vakanties in Zuid-Europa of andere zonnige oorden.
Graag nodig ik eenieder daarom uit om eens een bezoek te brengen aan Dresden.
Pardon, Dresden? Is dat niet die grauwe industriestad in voormalig Oost-Duitsland? Zijn daar ook palmenstranden?
Dresden, de hoofdstad van de Duitse deelstaat Saksen, is een stad vol indrukwekkende geschiedenis.
In de 18e eeuw was de stad een centrum voor kunst en cultuur. Dresden werd het Florence aan de Elbe genoemd. De vele fraaie kerken en barokke paleizen herinneren nu nog aan die tijd. De componist Heinrich Schütz heeft er zijn leven lang gewerkt. Jan Dismas Zelenka componeerde hier zijn  missen.

Dresden is ook bekend door het bombardement. In de nacht van 13 op 14 februari 1945 legden geallieerde vliegtuigen een bommentapijt over de stad. Er ontstond een verwoestende vlammenzee. Geen steen stond meer op de andere. 75.000 Huizen en gebouwen werden verwoest. Ruim 25.000 mensen kwamen in die ene nacht om het leven.
Vorig jaar zagen wij in de schouwburg het toneelstuk Het stenen bruidsbed , naar de roman van Harry Mulisch. Van die voorstelling is mij vooral het ontzagwekkende decor bijgebleven. Het speelvlak was opgebouwd uit vlonders bovenop een angstaanjagende hoop doodskoppen en gebeenten.
In de twintigste eeuw was Rudolf Mauersberger (1880 – 1971) lange tijd organist in de Kreuzkirche en dirigent van het befaamde Kreuzchor Dresden. Mauersberger heeft met zijn koor veel platen opgenomen, onder andere de werken van Heinrich Schütz. Hij componeerde ook zelf, met name geestelijke werken.
Vlak na het bombardement van Dresden, waarbij van de Kreuzkirche niets meer overbleef, schreef hij het lied Wie liegt die Stadt so wüst. Hij gebruikte daarbij een bijbelse tekst uit de klaagliederen van Jeremia over een verwoeste stad.
Het vierstemmige lied werd voor de eerste maal uitgevoerd door het Kreuzchor in augustus 1945 tussen de ruines van de voormalige kerk. De tekst is een afwisseling van smartelijke klacht en intens verlangen. Verdriet, onbegrip, melancholie, boosheid en verlatenheid monden uit in de vraag warum, warum?  en worden afgesloten met Ach Herr, Siehe an mein Elend.
Ik heb dit lied onlangs ingestudeerd. Het gebeurt mij maar een hoogst enkele keer, dat een koorstuk mij zo aangrijpt dat ik een brok in mijn keel krijg en even niet meer verder kan zingen. Dat was bij dit lied het geval.
Wie liegt die Stadt so wüst is een van de stukken op het programma van het concert dat ik met mijn bejaardenkoor D’allure, genoemd naar de dalurenkaart, in het weekend van 8 en 9 februari ga uitvoeren.
 

Ingezonden mededeling
 
KAMERKOOR D’ALLURE o.l.v. FOKKO OLDENHUIS
 
MITTEN WIR IM LEBEN SIND
 
Muziek van Brahms, Mendelssohn, Distler, Mauersberger, Schütz
 
Utrecht, zaterdag 8 februari 2014, 20.15 uur, Lutherse kerk, Hamburgerstraat.
Amsterdam, zondag 9 februari 2014, 15.30 uur, Oosterkerk, Kleine Wittenburgerstraat.
 
Toegang: € 15,00 – 12,50.

 

vrijdag 10 januari 2014


JONGENS MET GROEISTUIPEN

 

Er is een tijd geweest, dat ik de eerste dag van het nieuwe jaar de vreselijkste dag van het jaar vond. ‘Dan heb je net een jaar gehad, moet je weer aan een nieuw beginnen’, ging er dan door mijn hoofd. Het was eind jaren zestig, ik was 16 / 17 jaar en  zat op het gymnasium. Ik kon daar behoorlijk meekomen, had genoeg contacten, was kerngezond en had in materieel opzicht niets te klagen. Toch was in die jaren het lijden nooit ver weg.
Ik deed altijd braaf mijn huiswerk en haalde dan zesjes. Mijn beste vriend Ton deed niet aan huiswerk. Vlak voor de les begon schreef hij zonodig de vertaling of de gemaakte sommen van mij over en met repetities haalde hij achten. Als ik de tien kilometer naar huis tegen de wind in fietste, dan waaide de wind altijd een stuk harder dan als ik ’s morgens de wind mee had. Mijn puistjes waren een stuk roder en opvallender dan die van anderen en al mijn leeftijdsgenoten hadden een flux de bouche, terwijl god mij met een spraakgebrek de wereld in gestuurd had.
Ik voerde tijdens de lessen een onderbankse correspondentie op minuscule briefjes met Trees en Hannie, maar was ik op een feestje, dan durfde ik niet op een meisje af te stappen en bleef ik de hele avond op dezelfde stoel zitten.  Na afloop bedankte ik dan met veel gestotter de moeder van het vriendje voor de ‘fijne avond’.
Kortom, ik had in die jaren het gevoel dat de hele wereld tegen mij was en dat anderen het altijd veel beter hadden dan ik.
We kregen aardrijkskundeles van een jonge leraar die moeilijk orde kon houden. Tijdens zo’n les, waarin de hele klas zat te keuvelen, het huiswerk voor de volgende les werd uitgewisseld en met de boterham in de hand spelletjes werden gedaan, viel de leraar tegen mij uit.
‘Nu is het genoeg met dat geklets, van Dijk, ga jij je maar bij de conrector melden’.
Blijkbaar was het zijn tactiek om de orde te herstellen door één leerling de les uit te sturen.
‘Hè, waarom ik?’, riep ik vanaf de achterste bank, ‘iedereen zit toch te kletsen!’.
Als ik boos werd, kon ik vaak opeens vloeiend spreken.
‘Van Dijk, pak je spullen en ga de klas uit’, sprak de jonge leraar elk woord beklemtonend.
Ik vond dit het toppunt van onrechtvaardigheid en een volgend bewijs dat de wereld tegen mij was.  Mijn boosheid groeide naar een hoogtepunt.
‘Ik ben toch niet de enige’, schreeuwde ik, ‘ouwe lul!’.
Na deze laatste woorden werd het doodstil in de klas. Iedereen voelde dat deze aanvaring buitengewoon uit de hand aan het lopen was. Het leek alsof mijn laatste woorden nog door de stille klas echoden. De leraar keek eerst verbouwereerd en siste toen met ingehouden woede dat ik mij direct uit de klas uit diende te verwijderen en dat hij mij voorlopig niet meer wilde zien.
Nog geheel vervuld van het onrecht dat mij was aangedaan klopte ik aan bij de conrector. Hij droeg mij op om in een leeg lokaal twee hoofdstukken aardrijkskunde in mijn kop te stampen. Toen later die middag de dialoog tussen de aardrijkskundeleraar en mij tot hem gekomen was, werd ik opnieuw bij hem geroepen. Ik verdedigde me door te zeggen, dat ik ‘flauwe kul’ geroepen had. Het mocht niet baten. Men nam de zaak zeer ernstig op. Ik werd voor drie dagen geschorst.

In dit nieuwe jaar staan de kranten bol van de artikelen over jongens die overlast bezorgen, auto’s in de fik steken en vuurwerk naar de politie gooien. In opiniërende artikelen vragen schrijvers zich af, wat er misgaat met de opvoeding van jongens.
Volwassen worden gaat niet vanzelf.
Overigens kan je ook op latere leeftijd last hebben van groeistuipen.

 

vrijdag 3 januari 2014

OUDJAARSDAG
 
Buiten jaagt de wind stevig langs de oevers van de Rijn. De veelkleurige vlaggen op de rondvaartboten aan de kades staan strak. De meeuwen scheren over het onrustige, grijze water. Nadat we langs de Romeinse thermen zijn gewandeld zie ik  in een étalageruit dat mijn haren alle kanten op staan (of zoals George Moustaki zong: Mes cheveux aux quatres vents).
Binnen loopt even later de thermometer in de sauna op tot bijna 100 graden. Mijn haren, nat van het zwemwater, drogen aanvankelijk in hoog tempo op om vervolgens nat te worden van het druppelende zweet, zoals kaas onder hitte snel vloeibaar wordt.
We zouden nooit in de moderne versie van de thermen zijn beland als de vakbonden in Duitsland niet zoveel invloed hadden gehad. Dat is althans mijn veronderstelling.
Blijkbaar hebben de bonden ooit gedaan gekregen, dat de ambtenaren in Duitsland op de laatste dag van het jaar een vrije dag hebben. Daarom zijn alle musea in Köln niet alleen op 1 januari, maar ook op 31 december gesloten. Terwijl de stad op oudjaarsdag uitpuilt van de toeristen. Velen van hen lopen nietsvermoedend de beroemde musea af en komen daar voor een dichte deur. Met dank aan de Deutsche Gewertschaftsbund.
 
Gelukkig zijn er dan nog de kerken. Daarvan staan de deuren altijd open.
In Köln staat een aantal fraaie romaanse kerken met onopgesmukte, verstilde interieurs en houten altaardrieluiken, waar de houtworm na eeuwen nog geen vat op heeft gekregen.
In de beroemde Dom is er een vroegtijdige driekoningenhoogmis. We zien allerlei groepen mensen verkleed als koningen de trappen van de kathedraal op lopen. In de handen dragen zij stokken met vergulde sterren en manen. Achter één groep klimt moeizaam een aangeklede dromedaris naar boven. Tastend zoeken de vier poten de treden omhoog. Op het zuidplein zien we nog een stel gelovigen die zich als priester verkleed hebben. De religieuze gewaden waaien op in de wind. De mannen houden hun hoofddeksels vast. Het is niet voor niets dat Köln een naam als carnavalsstad hoog te houden heeft, gaat er nog door mij heen.  Even later blijkt, dat het hier daadwerkelijk de kardinaal van Köln met zijn gevolg betreft. Achterin de kerk krijgt hij zijn mijter en staf aangereikt. Als hij in het middenpad naar voren schrijdt, langs alle verklede koningen en langs een drommedaris, die zich tussen de kerkbanken geperst heeft, kan het feest beginnen. Het koor zingt O lasset uns anbeten (3x).
 
En gelukkig is er ook nog de opgewekte kerstmarkt. In houten kraampjes met een hoog koekoeksklokgehalte worden mutsen, sjaals en sieraden verkocht. Groter nog is het aantal gelegenheden waar men iets kan eten en drinken, van pannenkoeken en warme chocola tot worstebroodjes en glühwein. Er is een ijsbaantje met muziek uit vroeger dagen. De schaatsers maken een ronde om het lichtgroene, meer dan levensgrote standbeeld van een Pruisische vorst te paard. De kerstmarkt is een nostalgische verzameling van alles wat er juist niet in een stad te vinden is: dennebomen met sneeuw en alpenhutten.
Nadat G zich te buiten gegaan is aan een bonte muts van zuiver scheerwol, zie ik een bijzonder paar de markt oplopen. Een goedgevulde man van in de vijftig, met vermoeide ogen onder een grijze muts, ondersteunt een graatmagere, broze vrouw van in de tachtig, die met vochtige ogen bezorgd om zich heen kijkt. Zoals de ongeoefende schaatsers zich vasthoudend aan de railing heel voorzichtig over het ijs bewegen, zo schuifelen de man en vrouw langs de kraampjes.
Ik denk dat het een ambtenaar is, die eindelijk eens een dag vrij heeft om met zijn moeder over de kerstmarkt te lopen. Misschien is het wel de laatste keer voor haar.