zondag 27 april 2014


OP ZOEK

 
 

Vorige week kwam ik J. tegen. Dat was in jaren niet gebeurd. Wij kennen elkaar uit de eerste helft van de jaren zeventig. Tezamen met nog acht andere studenten woonden we in een studentenflat aan de van Lieflandlaan in Utrecht.
Als eerste bewoners van de groepswoning hadden we elkaar niet uitgekozen. De Stichting Studentenhuisvesting had een mix gemaakt van leeftijden en studierichtingen, maar wel alleen mannen bij elkaar geplaatst. Naast ons was een woning voor vrouwelijke studenten. Dat gaf voldoende bekijks over en weer.
In onze groepswoning deelden we het sanitair en de keuken cq huiskamer. Ieder zette zijn eigen pot pindakaas in zijn eigen keukenkastje. Alleen de drank werd uit kostenoverwegingen gezamenlijk bij Groothandel Nectar ingekocht. Het verbruik werd bijgehouden op een turflijst.  Op huisvergaderingen was een terugkerend onderwerp van gesprek hoe de niet geturfde flesjes verrekend moesten worden: elke bewoner een gelijke bijdrage of naar gelang de omvang van het verbruik.
In de keuken stonden twee elektrische fornuizen. Van menig fluitketel is onbedoeld getest hoe lang deze kon droogkoken zonder krom te trekken. Van de twee Israëlische studenten in huis leerden we dat ha majm rotchien betekent dat het water kookt.
Na enige tijd kwamen de gezamenlijke maaltijden in zwang. Tenminste als er iemand op de kooklijst een K van Koken had ingevuld. Soms stonden er dagenlang alleen de X-jes van de mee-eters op de lijst. Na afloop van het eten werd er direct en contant afgerekend. ‘Mag ik van jullie 2,95 pp vangen?’
Natuurlijk was er een jaarlijks huisfeest. Dat was voor veel bewoners een goede aanleiding om de kamer eens flink op te ruimen. Dan konden alle gasten op de grond zitten. Het allereerste huisfeest heb ik niet tot het einde meegemaakt. Iemand had mij geadviseerd om eens sherry te proberen. Huisgenoot F had, met de kennelijke bedoeling om de buurvrouwen te behagen, een aantal grote mandflessen voor een spotprijsje in huis gehaald.  Met mijn moeder’s gezegde Onderzoekt alles en behoudt het goede in mijn achterhoofd was ik niets vermoedend aan de sherry begonnen. Halverwege het feest stond ik op mijn kamer met mijn hoofd boven de wastafel, die achter de klerenkast was verstopt. Ik zag alle zorgvuldig gemaakte hapjes weer naar buiten komen. Dit leek mij niet het goede wat behouden diende te worden.
We discussieerden veel. Over het autoritaire onderwijs, over de zin van het meedoen aan demonstraties,  over het koningshuis, over Barend Biesheuvel (Ba-rund, -rund –rund, -rund, -rund), over van alles. We waren eensgezind als het ging om de afkeer van tradities en autoriteiten. We waren het er impliciet ook over eens, dat wij het anders konden doen en dat we het zelf in handen hadden. Maar we konden flink van mening verschillen over welke kant het uit moest. Het waren oefeningen in debatteren en overtuigen. De discussie eindigde pas als iemand de zwart-wit TV aanzette. Dan keken we in gezamenlijkheid naar Avro’s Toppop (‘tip drie-drieeh-drieeehh’). Of ieder trok zich terug op zijn eigen kamer van 3 bij 4, met biezen tegels, grote bandrecorder, sierasperge en citroengeranium.
We waren allen bezig om op eigen benen te gaan staan en de wereld te verkennen. We waren op zoek naar wat we belangrijk vonden in het leven, naar houvast voor de toekomst en zeker ook naar de ware liefde, die we nog geen van allen gevonden hadden.
We waren tegen strikte normen en geboden, maar we hingen overal briefjes op.
Naast de telefoon hing de waarschuwing: ‘vergeet niet de tikken te noteren!!!’. Op de deur van de douche hing, op instigatie van een Brabantse zoon met aanleg voor smetvrees de regel: ‘douche altijd met lysol reinigen’. Ik had op de wc de volgende boodschap achtergelaten: ‘als je carrière wil maken, begin dan hier met het ophangen van een nieuwe wc-rol als de oude op is’.
Of we carrière gemaakt hadden, was een vraag die tijdens het gesprek met J. vorige week niet ter sprake kwam. Wel deelden we met elkaar de ervaring,  dat de tijd hard is gegaan. Dat er, anders dan we destijds dachten, dingen gebeuren in je leven, die je niet in de hand hebt. Dat het omkijken is begonnen.  

zaterdag 19 april 2014

GYMNASTIEKEN HOUDT JE LENIG, DEEL II
 
Wie zal er voor ons zorgen, als wij oud en gebrekkig zijn?
Die vraag dringt zich soms aan mij op. Bijvoorbeeld als ik in de sportschool ben en daar 70- en 80-jarigen hun oefeningen zie doen.
Enkele jaren geleden maakten wij een wandeltrektocht op Kreta. Eén van de etappes eindigde in Sougia, een klein gehucht aan de zuidkust, niet veel meer dan wat kleine herdershuisjes en pensions aan een door bergen omgeven turquoise baai. De stilte in het dorp werd af en toe onderbroken door een kakelende kip of een blaffende hond. Naast ons pension hoorden we ook regelmatig hulpgeroep van een vrouw. In de tuin zagen we een stokoude, gekromde vrouw, met donker omfloerste ogen, gekleed in het zwart. Ze zat met een tuigje in een stoel en slaakte op luide toon kreten die even angstig als boos klonken. Zij zat daar de hele dag op haar eentje. Alleen voor het eten en slapen werd zij naar binnen gehaald.
Nederlandse politici wijzen regelmatig naar het buitenland, zeker als een voorziening daar goedkoper is. Dan mag zelfs Griekenland een voorbeeld zijn. Zo is de ouderenzorg in Nederland flink duurder dan in omringende landen. Daarom wil de overheid dat zorgbehoevende ouderen langer thuis blijven wonen. Verzorgingshuizen worden in hoog tempo gesloten.
Zoals wel vaker met het overheidsbeleid valt er op de analyse van de problematiek niet veel aan te merken: de kosten rijzen de pan uit en instellingen hospitaliseren. Onder druk van de bezuinigingen schiet men echter in de aanpak van de problemen te ver door.
Toen mijn moeder ging dementeren en een licht herseninfarct kreeg, was zij niet meer in staat zelfstandig thuis te wonen. Op haar 87e verhuisde zij naar een verzorgingshuis in haar dorp. Dat huis bood veiligheid, verzorging bij alledaagse zaken en, niet in de laatste plaats, sociale contacten en groepsbezigheden. Samen koffie drinken en gymnastieken bevordert het welzijn. Mijn moeder bloeide op in deze omgeving.
Het huidige regeringsbeleid wordt gekenmerkt door wensdenken. Alle hoop is erop gevestigd dat mensen elkaar in een wijk ondersteunen. Maar als ‘s morgens een groot deel van de bevolking naar het werk is vertrokken, blijven de zieken, gestoorden en senioren tezamen met de Marokkaanse werksters achter. In de Volkskrant hield een ouderenadviseur daarom een pleidooi om de hoop niet op de wijk te vestigen, maar op de familie. Dat lijkt me even idealistisch. De familie zwermt straks over de hele wereld uit.
Als we weinig mogen verwachten van de buurt of de familie, dan is het maar het beste, dat wij, als we oud zijn, bij elkaar gaan wonen en elkaar helpen, met verzorging en toezicht op afroep. Dat lijkt me toch een stuk aantrekkelijker dan het zo lang mogelijk zelfstandig, maar o zo vereenzaamd in eigen huis de dood afwachten.
Als ik mijn eigen teennagels niet meer kan knippen, dan kan ik nog wel die van de buurvrouw doen. En als ik mijn sleutels kwijt ben, weet mijn buurman in de rolstoel die misschien te vinden.
Voor mij zou het wel een voorwaarde zijn, dat we in de woongroep een redelijke verdeling over de verschillende vocale stemmen hebben. Zodat we nog zolang mogelijk het niveau van Daar was laatst een meisje loos kunnen ontstijgen. Voor liefhebbers van modelvliegtuigen, verzamelaars van biedermeier serviezen en gezondheidszorgeconomen zijn er vast wel andere woongroepen te vinden.
Ik ken mensen die al jaren bezig zijn zo’n woonvorm op te zetten. Dat kost veel energie. Dus ik sta niet te trappelen om morgen dit voorbeeld te volgen. Niet eens zozeer vanwege de gevraagde inspanningen. Het staat me tegen om  nu al bezig te zijn om mijn kostje over twintig jaar veilig te stellen. Zouden de zorgverzekeraars niet een ietsjepietsje van hun opbrengsten kunnen afstaan om deze ontwikkelingen te stimuleren? Daar heb ik meer behoefte aan dan aan de gratis leefstijlcoach die mij zo graag wil bijstaan.
Of toch maar een huisje kopen op Kreta? Daar kan je elke dag in de schaduw van een oosterse plataan fantastisch mijmeren over het leven.

vrijdag 11 april 2014


GYMNASTIEKEN HOUDT JE LENIG

 

Elke woensdag ga ik naar de sportschool. Daar werk ik mijzelf in het zweet aan allerlei apparaten. Leuk kan ik het niet noemen, maar nuttig is het wel. De fitness behoort bij een fysiotherapiepraktijk die gevestigd is onder een seniorenflat. Soms beland ik in een groep van 70- en 80-jarigen. Ze lopen met de rollator van het ene apparaat naar het andere en ze geven elkaar een kontje als het met de stramme spieren niet lukt om op de hometrainer te klimmen.
Met mijn 61 jaar voel ik me in dit gezelschap een jonge held.
Een vrouw schuifelt langs een corpulente man die zich uitput op de Leg Extension.
‘Hé Jan, heb je een nieuwe bril?’, vraagt ze.
‘Ja, ik zag steeds slechter’. Hij stopt even met zijn bewegingen om op adem te komen.
‘Met mijn ogen viel het eigenlijk wel mee, maar de glazen zaten vol krassen en vuil. Toen heb ik toch maar een nieuwe gekocht’.
‘Gelijk heb je, je moet een beetje met je tijd meegaan’.
Een oudere dame wandelt in kalm tempo op de loopband. Ze ziet eruit alsof ze naar een verjaardag gaat, in haar kleurige bloemetjesjurk en gekleed vest, compleet met make-up en sieraden. Uit de geluidsboxen van de sportschool komt Sky Radio, the eye of the tiger.
Zou dit de manier zijn om ervoor te zorgen dat iedere oudere zelfstandig thuis kan blijven wonen?
Bij het tijdschriftenrek zit een vrouw op haar rollator te praten met een kleine, ineengedoken man die op zijn stok leunt.
'…werd ie nog dezelfde dag opgenomen en gelijk geopereerd’, zegt de vrouw aangedaan.
‘Wat zeg u?’
‘DAT IE GELIJK GEOPEREERD WERD!’
‘Oh’, antwoordt de man op een toon, die verraadt dat hij dit niets bijzonders vindt.
Een andere man fietst op een van de hometrainers. Lusteloos en zwaarmoedig duwt hij langzaam de pedalen rond. Een stagiaire van de fysiotherapiepraktijk staat er bij en probeert manmoedig een gesprekje aan te knopen.
‘Heeft u nog televisie gekeken gisterenavond?’
‘Ik?’, zucht de man. ‘Nee’. Er valt een stilte. ‘Wat moet ik nou kijken?’
Op het grote tv-scherm in de fitness is Air Crash Investigations te zien,  een serie van het National Geographic Channel waarin op realistische wijze vliegtuigongelukken worden nagebootst.
Ik loop naar een volgend apparaat.
De vrouw tegenover mij op de Seated Leg Curl zegt tegen haar buurvrouw: ‘Ik heb zo’n hekel aan die verkeersdrempels’.
‘Hoe zo?’, vraagt haar buurvrouw die voorzichtig de stangen van de Triceps Dip omlaag duwt.
‘Dat hobbelt zo als je erover heen fietst.’
‘Ach.’
‘Ik stap tegenwoordig maar even af, ik ben bang dat ik anders een maagverzakking krijg’.
Ondertussen droom ik weg op de Abduction. Ik zie mijzelf als tachtigjarige op mijn pantoffels over een tuinpad naar het schuurtje schuifelen. Daar staan een fonkelende cross-trainer en home-trainer, in elkaar gezet door mijn Burundese klusjesman. Via diverse camera’s kijkt mijn surveillante mee. Zij houdt vanuit haar huis op de Filipijnen in de gaten of ik zonder kontje op het zadel van de home-trainer kom en of ik er niet aan de andere kant weer aflazer.
Elke morgen, als ik met veel gepuf en gesteun mijn kousen scheef aan heb getrokken, roep ik in de camera naar haar: ’Tot over een uurtje in het schuurtje’! Mocht het syteem uitvallen, dan kan ik altijd nog mijn mechanische hulphond inschakelen.
Zodra ik in mijn schuurtje op de hometrainer zit, zet ik de bril op. Begin ik met trappen dan verschijnen de beelden van een fietstocht, bijvoorbeeld langs de Lange Linschoten op een mooie voorjaarsdag, inclusief het geluid van buitelende kieviten en de geur van net uitgereden mest. Ik kan ook een ander jaargetijde uitkiezen of het werkelijke weer. Zo fiets ik heel Nederland door. Een wereldpakket was me te duur. Anders was ik even naar mijn surveillante op de Filipijnen gefietst.
De ouderdom kan er héél aantrekkelijk uit zien.

 

zondag 6 april 2014


VOL OP HET ORGEL

 

Dit is uw orgel Heer, dit is uw kerk
‘k Loop zo maar binnen Heer, net van mijn werk
Zo begint het lied Mijn gebed over een liefhebber van orgelmuziek. Het werd gezongen door een Nederlandse zanger, die om onduidelijke redenen de artiestennaam D.C. Lewis had bedacht. In 1970 had hij een nummer-1-hit met dit lied. Daarna hebben we nooit meer iets van D.C. Lewis gehoord, maar elk jaar kom je Mijn gebed weer tegen in de top 2000.
In het 2e couplet komen een paar zinnen voor die al jaren ergens door mijn brein zweven en zo af en toe onaangekondigd naar boven komen:
Ik ben niet hervormd of zo, niet katholiek
Ik kom hier alleen maar Heer voor de muziek
Na deze strofe ging de organist van dienst, Feike Asma, vol op het orgel. Dat was het wijd en zijd bekende Garrelsorgel van de Groote Kerk in Maassluis.
Waarom ik deze regels onthouden heb is voor mij een raadsel. Ik hou van allerlei soorten muziek en veel instrumenten zijn mij lief. Maar als ik iemand op een orgel hoor soleren dan haak ik subiet af.
Ik heb een hekel aan al die in elkaar overvloeiende noten, die dreunende tonen en vooral die zware galm. Ik vind het gekunsteld klinken als er een nieuw register wordt opengetrokken, alsof je een mechanische truc op een speelgoedinstrument uithaalt.
Orgelliefhebbers argumenteren dat een orgel eigenlijk een groot orkest is. Groot is het zeker, daarover hoeven we geen discussie te voeren. Het orgel  is de olifant onder de muziekinstrumenten. Zo dendert de muziek regelmatig door de kerkelijke porceleinkast. Niettemin gaat mijn grote bewondering uit naar meneer Garrels en zijn voorgangers die het instrument hebben ontwikkeld. Minstens evenveel bewondering heb ik voor de mensen die zo’n instrument met twee handen en twee voeten weten te bespelen.
Zoals de klank van een piano of een cello niet in zichzelf een positieve of negatieve waarde heeft, zo zijn de tonen van het orgel ook niet lelijk van zichzelf. Mijn afkeer moet daarom terug te voeren zijn op de omstandigheden waarin ik het orgelspel leerde kennen: het langdurig knielen op houten kerkbanken, een schijnheilige preek en opgelegde dogma’s.

Eenmaal heb ik mijn tranen laten lopen bij het horen van orgelmuziek.
Het was in 1976, ik was 24 jaar en met een groep op bezoek in de Sovjet-Unie. De reis, georganiseerd door de Vereniging Nederland-USSR, ging naar Moskou, Leningrad en Riga. Op het programma stonden bezoeken aan onderwijsinstellingen, jeugdverenigingen en bedrijven. Daarnaast waren er in elke plaats culturele uitjes. In Riga bezochten we ’s avonds een orgelconcert in een protestante kerk. We zaten op harde, rieten stoelen met een ingezakte zitting. Het rook er naar boenwas. Voor mij zat een vrouw met een grote, grijze knot, die mij elk zicht ontnam. Dat was echter geen enkel bezwaar, want het orgel en de organist bevonden zich achter ons. Het voltallige publiek zat met zijn rug naar de musicus gekeerd. Naast de vrouw met de knot zat een magere man in een eenvoudige, grijze regenjas. Bij zijn bakkebaarden sprongen enkele grijze krulharen onder de rand van zijn pet uit.
In afwachting van het begin van het concert vroeg ik me af of met deze man nu de Nieuwe Mens werd bedoeld, waarover tijdens onze bezoeken veelvuldig was gesproken.
Toen het orgel onaangekondigd inzette, stopte het geroezemoes in de kerk terstond. Zachte, ijle mineurtonen vulden de ruimte. Het was alsof de smart van het leven de kerk binnenkwam, maar ook de troost van de muziek. Ik werd overvallen door mijn eigen tranen. De man met de pet voor me hield zijn ogen gesloten. Zou een Nieuwe Mens mogen huilen?
Toen het adagio overging in het allegro besefte ik dat mijn tranen niets te maken hadden met de kerk, met Händel of het orgel, maar alles met mijn eigen gemoedstoestand. Ik was in die dagen op zoek naar een nieuwe maatschappij en ik was me er in het Oostblok van bewust dat dat ideaal verder weg was dan ooit. Bovendien ik was verliefd op het verkeerde meisje in de groep. Dan weet je het wel. Dan zijn een paar mineurtonen voldoende, al is het van een orgel.