zondag 28 september 2014

NO FUTURE


Vorige week was het tv-programma  Andere Tijden gewijd aan de tachtiger jaren.
De tachtiger jaren, dacht ik, wat was dat ook al weer voor tijdperk?

Op een snikhete middag in juni 1984 zit ik met een groot aantal mensen en een vracht aan rugzakken en tenten opgepropt  in een busje. Een warme wind waait door de openstaande raampjes, zweetdruppels staan op de gezichten. We zijn van het station Bergen op Zoom op weg naar de vliegbasis Woensdrecht. Gedurende twee dagen en nachten zal de basis door actievoerders worden omsingeld als uiting van protest tegen de plaatsing van kruisraketten. Na aankomst wordt iedere demonstrant ingedeeld in een van de ploegen, die in wisseldiensten een quasi-belegering zullen uitvoeren.
Mijn ploeg heeft een plek ergens onder de naaldbomen, niet ver van het actiekamp. Er zitten onder meer twee opgewekte meisjes uit Utrecht bij, een geheel in het zwart gekleed duo krakers uit Nijmegen en een stille jongen, die als vrijwilliger in een werklozencentrum in Wageningen werkt.
Daar zitten we dan aan het einde van de middag, op het bosgras en de boomstronken, als vreemden tot elkaar veroordeeld. We zitten naast het metershoge hek van de vliegbasis. Aan de bovenzijde is het hek afgewerkt met prikkeldraad. Aan de andere zijde, op de grond, liggen rollen prikkeldraad.
Het eerste uur verloopt uiterst traag. De stemming lijkt bedrukt. Er komt langzaam een gesprek op gang over het nut van de actie.  Verschillende groepsleden vinden zo’n zit-actie onvoldoende. ‘Zoals meestal met dit soort acties’. Er moet veel meer gebeuren, vinden zij. De meisjes uit Utrecht halen na een tijdje een bundel met actieliederen uit hun rugzak. Aan de andere kant van het hek loopt een marechaussee met een grommende hond langs.
Tussen de diensten door eten we in het basiskamp. Er is ook een muziekpodium. Actievoeren zonder muziek is ondenkbaar. Terwijl een keukenvrijwilliger mijn bord vol schept met een linzengerecht, zie ik een groep actievoerders met ontbloot bovenlijf heen en weer springen op een beukend lied van een punkband. No future zijn de woorden die ik opvang. Elders is een vergadering van vertegenwoordigers van autonome groepen. Er wordt bekend gemaakt dat er inlichtingen verzameld moeten worden over de bewegingen van de mobiele eenheid. Het verbaast mij dat vredesactivisten in militaire termen gaan denken.
Als het donker is geworden, heeft onze ploeg zijn plaats aan het hek weer ingenomen. Een campinglichtje verspreidt koud licht. Geregeld vliegen helicopters laag over. Ze maken een oorverdovend lawaai en beschijnen de omgeving met een felle lichtbundel. Het doet angstaanjagend aan. Het is nog niet het begin van een oorlog, maar ik zie hier bevestigd dat ik mij ooit op S5 heb laten afkeuren.
Als er hier iets gedood moet worden dan is het de tijd.
Er ontstaat in de groep een gesprek over werken. Ik vertel dat ik in de GGZ werk. Ik voel in de schemer de kritische blikken. Iemand zegt, dat actievoeren zijn werk is. Een ander zegt dat ie never nooit voor een baas zal werken. Dat het sowieso een kutmaatschappij is. Het autonome meisje uit Nijmegen voegt er aan toe, dat ze nooit kinderen op deze klotewereld zal zetten. Ze kijkt even om naar haar vriendje. Ik durf niet meer te zeggen, dat mijn vriendin en ik juist besloten hebben dat we kinderen willen.
De meisjes uit Utrecht laten een zak chips rondgaan. De stille werkloze uit Wageningen heeft al aardig wat sterke drank naar binnen gewerkt. Hij deelt de drank niet. Hij kijkt nu minder vaak weg. Er lijkt iets in hem te borrelen, zijn ogen staan wijd open. Ik ben bang dat hij in een doldrieste eenmansactie over het hek zal klimmen of dat hij zich, bij gebrek aan toekomst, voor het front van de groep in de rollen prikkeldraad zal werpen.
Na twee dagen eindigt de actie. De woordvoerders van de autonome groepen laten weten, dat met deze omsingeling een krachtig signaal is afgegeven. Er was uitgebreid gediscussieerd over plannen om de basis op te gaan, maar daarover was geen overeenstemming bereikt. Hier en daar klinkt boegeroep. Als alternatief is besloten om met een ludieke actie te eindigen. Iedere actievoerder wordt opgeroepen om als daad van afkeuring tegen het hek te pissen. Even later zie ik vooral vrouwen naast het hek hurken. Hier en daar watert een  man tegen het prikkeldraad. Dat staat tot hun geluk niet onder stroom.


zondag 21 september 2014

OPBORRELENDE GEDACHTEN



Heb je wel eens de behoefte om de zaken op een rijtje te zetten? Wil je in alle rust een oplossing voor een probleem bedenken? Of wil je je creativiteit eens de vrije teugels geven?
Neem dan eens een bad.
(Heb je geen bad, vraag er dan een voor je verjaardag).
Niets is zo behaaglijk en ontspannend als een bad. Nergens kan ik zo rustig en helder denken. Geen andere bezigheid – als ik dit liggen en niets doen een bezigheid kan noemen – leidt tot meer creativiteit.
Natuurlijk, ook een bed is heerlijk, maar mijn gedachten worden tussen de lakens al snel overmeesterd door de slaap.
Ik kan ook gewoon in de kamer op de bank gaan liggen, niets doen en kijken welke schitterende inzichten er in mij opkomen. Een kamer nodigt echter uit tot een activiteit: de was vouwen of iets overbodigs opzoeken op internet. In de badkamer, ondergedompeld in het water, is er geen enkele afleiding. Je loopt niet zomaar weg. Er is niets dan stilte, warmte en ontspanning.

Zo maar genieten van het dolce fare niente heb ik mijzelf moeten aanleren.
Toen ik jong was hadden we thuis wel een bad, als opvolger van de teil in de keuken, maar dat bad werd puur functioneel gebruikt. Mijn ouders hadden op zolder een badkamer laten timmeren. De wandjes waren van hardboard en het plafond van zachtboard. Boardmaterialen waren destijds erg in. Zelfs de namaaktegeltjes om het bad heen waren van hardboard. We wasten ons éénmaal per week van top tot teen met zeep. Mensen die destijds zeiden dat je in een bad in je eigen vuil ligt, hadden groot gelijk. Als het water was weggelopen, bleven er rondom randen van vuil en zeep achter.
Toen wij zelf in 1985 ons eerste huis kochten, lieten we op de eerste etage een sobere badkamer inrichten met witte tegels. Naast de douche kwam er een bad. We hadden er de ruimte voor. Zoon A is nog bijna in bad geboren. Om tijdens de weeën de ontspanning te bevorderen ging G af en toe in het warme water zitten. Onderwaterbevallingen waren toen populair. Ik maakte me al zorgen, dat ik voor niets die ijzeren klossen voor het bed bij de Kruisvereniging gehaald had.
Twintig jaar daarna lieten we een nieuwe badkamer aanleggen. Er was in de loop der jaren zoveel water tussen de tegels en de houten vloer gesijpeld, dat het 19e eeuwse stucplafond in de keuken naar beneden was gekomen. Met behulp van een handige 3-D tool op een site voor badkamerbeleving ontwierpen we zelf ons nieuwe waterparadijs. Op instigatie van A kochten we een bad met een binnenmaat van 1 m 90, zo ongeveer zijn eigen lengte. Daar kan je heerlijk languit in liggen. Er werden nog geen discussies gevoerd over verspilling van water en plassen onder de douche.
Ik ben nu echter de enige die hier van geniet. G houdt niet van dat weke gedoe. Na vijf minuten is ze wel uitgekeken en gaat ze met een boek op de bank liggen.

Om de creativiteit in bad te bevorderen hoef je niets te doen, sterker nog: moet je niets doen. Je laat jezelf in de warmte onderdompelen, tuurt eens naar de bewegingen van het schuim of naar de strepen in de tegels. Als vanzelf komen de dingen die belangrijk zijn in je hoofd naar boven en als vanzelf kom je tot inzichten en gedachten, méér en betere dan als je er speciaal voor gaat zitten. Je laat  de gedachten komen, je laat ze opborrelen, zoals er luchtbelletjes onder water omhoog kunnen komen.
De wereld zou er heel wat mooier uitzien als iedereen de kans krijgt om elke week op zijn gemak een bad te nemen. Het gemak zou eigenlijk de naam voor een bad moeten zijn.

Het lijkt me wel prettig als iemand (in bad) nog eens waterbestendige boekjes en potloden kan uitvinden. Zodat je niet al die mooie ideëen hoeft te onthouden. Want dat is weer een ander probleem, waar ik nog eens een oplossing voor moet vinden.

zondag 14 september 2014

INFOBESITAS EN ROEPTOETERS


Ieder jaar als ik terugkeer van vakantie lijkt het wel weer erger: de hoeveelheid informatie die in één keer op mij afkomt. Stapels kranten, massa’s mails, brieven, aankondigingen, boeken die verschenen zijn, achtergrondartikelen op interessante websites, festivals die gehouden worden, buurtactiviteiten, weblogs. En dan ‘zit’  ik nog niet eens op Twitter of Facebook. Bij al die informatie krijg ik het gevoel dat ik tekort schiet. Moet ik eigenlijk niet meer weten van alles wat er speelt? Wat mis ik als ik de ontwikkelingen niet een beetje bijhoud?
Sommigen spreken van infobesitas. Dat is de ziekelijke neiging tot het volgen van informatie om maar niets te hoeven missen. Alsof je een grote bibliotheek binnenloopt en je voorneemt om alle boeken te gaan lezen. Zodat je tenminste mee kan praten op verjaardagen. Volgens de Volkskrant krijgen we twintig maal zoveel informatie te verwerken als twintig jaar geleden. (Vraag niet hoe men dit vastgesteld heeft).
In het digitale tijdperk wordt van alles met elkaar gedeeld. Er is geen onderwerp te bedenken, waar niet een website over bestaat, waar je mee kunt denken. De overheid zet sites op om mee te praten over de toekomst van Nederland. Teveel mensen hebben teveel oplossingen, zei de Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel in een uitzending van Human. We kwekken teveel door elkaar heen.
Nadat ik het eerste deel van dit blog geschreven had, las ik vandaag in de Volkskrant een interview met de Amerikaanse oud-bevelhebber en strateeg William Fallon. Hij zegt daarin: ‘er is tegenwoordig zoveel informatie (…) dat het verwarring veroorzaakt en de regering dwingt snel te handelen. Het kan leiden tot slechte beslissingen of besluiteloosheid’.
Naast de infobesitas zou je minstens evenzeer kunnen spreken van een ziekelijke neiging om jezelf te willen laten horen: door je mening te delen op fora, oneliners te plaatsen op Twitter, of weblogs bij te houden. We zijn met zijn allen een stel roeptoeters geworden. Als alles wat geschreven wordt hoorbaar zou zijn, zou er een babylonische kakofonie van de aarde opstijgen. Sites als LinkeIn stimuleren dit gedrag door de Influencers van de week bij te houden en de meest gelezen blogs te turven.  Ik kwam laatst op 50plusser.nl, een site waarop vijftigplussers van alles met elkaar kunnen delen: nieuws, foto’s, recepten, reisjes, kunstwerken, cursussen, blogs. Op dit platform houden welgeteld 2631 vijftigplussers een weblog bij. Je kunt het niet meer ziekelijk noemen. Het is normaal geworden.

In samenhang met het probleem van de informatie-overload zie ik een ander knelpunt. Hoe al deze meningen en ervaringen te beoordelen? Op welk referentiekader baseer ik mijn ‘goed’ of ‘slecht’, welke normen en waarden zijn mijn leidraad? In de huidige westerse cultuur zijn waarden als efficiency, individualisme en competitie leidend. Waar kan ik terecht voor een kritischer geluid?
Niet bij de oude religieuze instituties, waarmee ik ben opgegroeid en in het verzet waartegen ik me heb ontwikkeld. De grote politieke stromingen van weleer hebben aan kracht ingeboet. De verzuilde media zijn opgelost in een amorfe brij van productiemaatschappijen die dingen om de gunst van de lezer en de kijker. Media die ooit links genoemd werden zijn dat al lang niet meer. Ze zijn omgekomen in teveel dogmatiek of veranderd in dichtbij-huis-berichtgeving over te zware schooltassen van brugklassers. Beschouwende praatprogramma’s zijn veranderd in entertainment (ook hier wijk ik met mijn blog meestal niet van de hoofdstroom af, moet ik bekennen).
De patriarchale maatschappij met de vaste denkkaders is er niet meer. De vrijheid van denken die we wilden is realiteit, maar het paradoxale is dat er veel onzekerheid voor in de plaats is gekomen. Of zoals iemand zei (het zal wel een socioloog geweest zijn): we waren nog nooit zo vrij, maar ook nog nooit zo machteloos. Zo loert het gevaar van het verlangen naar een sterke man of één sterke ideologie om de hoek.  Ik denk dat we het meer in kleine verbanden moeten zoeken.


zaterdag 6 september 2014

O GRADITA MIA FERITA (O AANGENAME WOND)



Claudio Monteverdi is een Italiaanse componist, die leefde van 1587 – 1643. Hij werd onder meer bekend door zijn madrigalen. In deze wereldlijke liederen, geeft hij uitdrukking aan individuele emoties, zoals verliefdheid en verdriet. Voor die tijd had nog niemand dat zo gedaan.
In juli ben ik voor een zangweek in Tsjechië. De leiding heeft bedacht, dat ik een duet ga zingen met een sopraan, begeleid door enkele instrumentalisten. De keuze is gevallen op Septimus van John Blow en Chiomo d’oro van Monteverdi. Dit laatste lied is weliswaar geschreven voor twee sopranen, maar ook voor een bariton zou de lagere partij haalbaar zijn.
Chiomo d’oro gaat over een geliefde, die er zó mooi uitziet, dat het zelfs pijn doet.
Een van de begeleiders in de zangweek is een Italiaan, die niet alleen een uitstekend clavecimbelspeler is, maar ook een kenner bij uitstek van het werk van Monteverdi. Hij is dus de aangewezen man om ons te coachen.
Terwijl ons ensemble aan het studeren is, komt hij voorzichtig de oefenruimte binnen. Hij wil eerst graag een toelichting geven op het werk van Monteverdi. Voor een goede uitvoering moet je het stuk immers doorleefd hebben.
In de teksten en de muziek van de madrigalen, zo begint hij, is een diepere laag aanwezig. De liederen werden in de 17e eeuw vaak gezongen in een kleine kring van ontwikkelde mensen. Er werden bedekte termen gebruikt om de fysieke aantrekkelijkheid en de erotiek te omschrijven.
De Italiaan begint nu langzamer te spreken. Hij zoekt naar de juiste woorden.
In Chiomo d’oro wordt niet alleen de schoonheid van een man bezongen, maar ook – zijn ogen draaien nu weg -  …eh, hoe moet je dat zeggen… hoe heerlijk het is om seks te hebben met deze man. Dit wordt via metaforen duidelijk gemaakt. Waar gezongen wordt over het gebonden of losse haar van de man wordt the penis bedoeld. De roos die zijn lichaam bedekt is het vrouwelijk schaamdeel en de pijn, de aangename wond waarmee het lied eindigt, verwijst naar het orgasme.
De Monteverdi-kenner lacht er verlegen bij. Met nadruk vraagt hij om deze uitleg niet te zien als zijn persoonlijke interpretatie. Al is hij Italiaan, hij heeft geen dirty mind. Alle musicologen zijn het over deze interpretatie eens.
Ik ben verrast. Dat ik over de aantrekkelijkheid van een man sta te zingen, daar valt mee te leven. Maar wat te denken van de uitleg van de Italiaan? Zijn toelichting heeft toch ergens iets weg van Thijs van den Brink die voor de EO vertelt hoe we Hele Grote Bloemkolen van André van Duin moeten opvatten.
Ik kijk de kring eens rond. De Poolse claveciniste, een zeer getalenteerde jonge vrouw, tuurt ingespannen naar haar partituur, alsof haar bril niet sterk genoeg is. De corpulente Tsjechische cellist zit te hijgen, waarschijnlijk omdat hij tien minuten daarvoor een trap is opgeklommen. Eén van de twee blokfluitistes blaast opzichtig door de kop van haar instrument, met de kennelijke bedoeling om het vocht te verwijderen. Hetgeen in deze context toch als een erotisch moment kan worden opgevat. Maar misschien is zij in gedachten wel bij Blow.
De sopraan naast mij is een keurige, net gepensioneerde vrouw. Hoe ik ook zoek, ik  kan bij haar geen bijzondere gaven ontdekken in de expressie van erotisch getinte liederen. Ik krijg het vage gevoel, dat ik bij de uitvoering niet teveel op haar moet leunen.
Nadat de Italiaan nogmaals en met handgebaren gesmeekt heeft om hem deze duiding niet persoonlijk aan te rekenen, verlaat hij de oefenruimte. Het is even stil.
‘Shall we start again’?, vraag ik aarzelend.
‘Bar 37, second beat’?
Vervolgens mis ik mijn eigen inzet.
Later die week, bij de uitvoering voor eigen publiek, beperken we ons tot het lied van John Blow. Chiomo d’oro laten we vallen. Officieel omdat we het nog te weinig geoefend hebben. Je zou ook kunnen zeggen: omdat we het te weinig doorleefd hebben.