zaterdag 21 maart 2015

DE OMZWERVINGEN VAN EEN MEUBELSTUK



Op mijn kamer staat een oud eikenhouten bureau. Het robuuste meubel is misschien wel meer dan honderd jaar oud.



Het bureau stond in ons ouderlijk huis in de voorkamer bij het raam. Het diende als bergmeubel voor allerhande papieren en enveloppen. Op het bovenblad lagen de KRO-gids en de Katholieke Illustratie naast een vooroorlogse Remington typemachine en een smeedijzeren brievenstandaard. Boven het bureau, op een gelakte plank die aan de muur bevestigd was, stond een Philips radio-ontvanger. Daarnaast hing het spaarbuisje van het Kannunik van Schaikfonds.
Als mijn vader uit zijn werk kwam, verstopten mijn zus en ik ons steevast onder het bureau. Terwijl wij ingeklemd in de smalle ruimte met ingehouden adem afwachten, zocht hij, iedere dag weer, eerst de hele kamer af alvorens onder het bureau te kijken.
Op zaterdagavonden zaten we er wel eens bovenop. Dan was het hele gezin in de huiskamer bijeen om naar een verstrooiend radioprogramma van de KRO te luisteren, zoals Ons Kent Ons met Kees Schilperoort. Spannend werd het als de uitslag van de SUS-loterij bekend werd gemaakt.
Halverwege de jaren zestig viel het bureau ten prooi aan de moderniseringswind die door Nederland waaide. Het meubel verdween naar boven, naar mijn slaapkamer. Ook al gebruikte ik de kastjes voor mijn plakboeken met foto’s van Connie Froboess en Eddy Hodges en voor het Brio sportalbum van de Olympische Spelen 1964, het werd nog altijd het bureau van pappa genoemd. Op de lege plek in de huiskamer kwam er een modern, gefineerd radiomeubel met ingebouwde pick-up.
Dit was tenminste de tweede maal in zijn bestaan dat het bureau werd afgeserveerd. Jarenlang had het dienst gedaan op het kantoor van Douwe Egberts in Utrecht, waar mijn vader archivaris was. Toen de houten bureaus vervangen werden door stalen exemplaren, was dit schrijfmeubel in onze huiskamer beland.
Er is geen naam van een fabrikant, geen jaartal, geen typenummer in het meubel verwerkt. Het is dus gissen hoe oud het bureau is. Het komt zo te zien uit een tijd, dat er aandacht besteed werd aan enige opsmuk, getuige de drie gleuven in de stijlen, de zwarte versiering daarboven en de meetkundige figuren naast de laden.
De leeftijd zou afgeleid kunnen worden uit de afschrijftermijnen, die DE toendertijd voor zijn meubilair hanteerde. Mijn vader heeft me dat nooit verteld, maar een periode van 40 – 50 jaar lijkt me aannemelijk. Het bureau is dan rond de vorige eeuwwisseling gefabriceerd.
Het meubel van donker eikenhout heeft enige status, maar er ontbreekt sierlijk hang- en sluitwerk. Het zal daarom niet het bureau geweest zijn van mijnheer JH of mijnheer ED, zoals de directeuren bij DE destijds werden aangeduid.
Er heeft een dienstbare klerk met gesteven boord aan gezeten. Voor het controleren van facturen, het bestellen van de koffiebonen of het vullen van de wekelijkse loonzakjes. Ondertussen kwam juffrouw Aafje met de koffie langs. Dat verzin ik er nu bij, maar ik zou zeggen, als er ergens een juffrouw met koffie langs kwam, dan was het wel bij Douwe Egberts.
In de jaren tachtig heeft mijn zus zich over het bureau ontfermd. Zij gebruikte het om vertalingen van Tacitus of Euripides na te kijken. Dat vind ik wel passend. Het is echt zo’n bureau om iets met oude talen te doen. Of om je testament te schrijven. Of de spaarpunten van Douwe Egberts te tellen.
Het schrijfmeubel heeft met mijn zus twee verhuizingen meegemaakt en waterschade doorstaan toen er een dakgoot vervangen werd.
De tijd vliegt. Toen mijn zus na haar pensionering kleiner ging wonen, was er geen plaats meer voor de oude makker. Toen heb ik hem opgehaald. Niet omdat ik een bureau nodig had, maar je laat het bureau van pappa niet in de steek.
Er is nu een voorlopig einde gekomen aan de omzwervingen. Het meubel staat erbij als een trouwe pakezel, die altijd voor je klaar staat. De kastjes zijn zo diep, dat er aan elke zijde minstens twee kleinkinderen in passen. Het bureau zit vol sporen van zijn lange bestaan, maar met een beetje warme aandacht kan het nog lang mee. Als ik er langs loop, strijk ik altijd even over het bovenblad. Het liefste zou ik er weer als kind bovenop klimmen.
Ik kan nu al zitten piekeren over de vraag, waar het heen moet met het bureau, als ik er niet meer ben.



zaterdag 14 maart 2015

DRINKEN VOOR HET GOEDE DOEL


Er speelde die vrijdagavond, begin jaren tachtig, een bandje in café de Baas aan de Biltstraat in Utrecht.
Achterin de pijpenla was de stamtafel aan de kant gezet en waren de lampen opgetrokken. In het halfduister bewogen drie muzikanten op een smal podiumpje. Rond de langwerpige bar en bij het podium stond het jonge volk dicht opeen, sigaret en glas in de hand.
De Baas was een collectief café met een ideële doelstelling. Het werd voor het grootste deel gerund door vrijwilligers. Ik was een paar jaar een van de vrijwilligers geweest. De opbrengsten gingen naar startende, kleine ondernemingen, die op basis  van zelfbestuur een alternatief moesten zijn voor het grootschalige kapitalisme. Daarnaast ging er financiële steun naar acties tegen kernenergie, woningnood en kruisraketten. Over de besteding van het geld en over het draaien van het café werd avonden lang vergaderd. Er werd alleen een besluit genomen als iedere aanwezige zich erin kon vinden. Plus degenen, die niet aanwezig waren.
Veel vrijwilligers waren ook stamgast. De idealen waren even groot als het verborgen leed. Wie zonder baan, partner of toekomst zijn idealen had ingeruild voor een plek aan de stamtafel verbloemde zijn leed niet langer.

Het bandje speelt aanstekelijke Ierse folkmuziek. De zanger vent met rauwe stem en emotie zijn liederen uit.
Huisgenoot T loopt glimlachend rond. Hij heeft net een nieuwe vriendin. Al pratend strijkt T herhaaldelijk zijn schouderlange haar achter zijn oren. Tevergeefs, want de lokken vallen steeds weer terug in zijn gezicht.
M staat een flinterdun shagje te rollen. Zij draagt een kettinkje met een vrouwenteken. Na de eerste diepe inhalering, blaast ze, vooruitkijkend, de rook naar opzij. Naar haar ervaringen had Harrie Jekkers, stamgast in de Baas, voor het Klein Orkest Het Leed Versierd geschreven:
Altijd op jacht, gedreven door angst dat ze kansen mist
Vreemd dat ze altijd ergens wil zijn, waar ze niet is.
Eenzaam tussen duizend vrienden, duizend vrienden, toch alleen
E schuift langs, een bleke jongen aan wie ik een goede winterjas had geschonken, omdat hij zo berooid was dat hij er zelf niet een kon kopen. Zijn tanden waren toen al voor een deel uitgevallen. Ik heb hem de jas nooit zien dragen.
J komt er bij staan, zij was een tijdlang mijn collega-vrijwilliger in de woensdagploeg. Vanuit haar matras had ik ooit onbedoeld een schurftmijtje mee naar huis genomen, waarna ik mijn hele garderobe moest wassen en een mattenklopper kocht om het stof uit de kussens van mijn bedbank te slaan.
‘Willen jullie er ook nog een?’, vraagt T.
In de drukte voor het podium worden wij heen en weer geduwd door bezoekers die achterin de Baas de toiletten opzoeken. Moe van het staan en praten ga ik opzij op de rand van een tafeltje zitten. Iemand geeft me nog een glas bier, terwijl mijn vorige glas nog half vol is.
De band speelt een ballad.
I wish I was in Carrickfergus
Only for nights, in Ballygrand
I would swim over the deepest ocean
Just to see my love before I die
Een lied van weemoed en verlangen. Ik ben opeens vol aandacht voor de muziek. De zanger houdt me gevangen. Het lied is mooi en droef tegelijk. Ergens anders willen zijn dan waar je bent.
But I’ll sing no more till I’ve had a drink
Well I’m drunk today and I’m seldom sober
Na het optreden vraagt J: ‘waar gaan we heen?’.
Het is half twee, tijd voor de volgende kroeg. Iets in mij zegt: zou je dat wel doen? Dan is morgen je halve zaterdag verpest.
‘We gaan naar Binnen Best’.
‘Nee toch, niet weer die burgerlijke tent!’
Als ik even later bij Binnen Best in de wc sta, dreunt het lawaai in mijn hoofd door. Opeens wankel ik. Mijn handen zoeken steun aan de muren. Als ik mijn ogen sluit, draait mijn hoofd alle kanten op.
‘Nu ga je naar huis’, spreek ik mezelf toe.
In de buitenlucht op het Lucas Bolwerk voelt het beter. Zie je wel, ik kan nog best gecoördineerd mijn ene been voor de andere zetten, constateer ik tevreden.
Carrickfergus, ik moet eens opzoeken hoe je dat schrijft. Misschien is er een lp waar het op staat.
Well I’m drunk today and I’m seldom sober. 
Het tweede deel gaat niet over mij, maar het eerste is helemaal waar.

vrijdag 6 maart 2015

GEVAARLIJK WONEN


Eeuwenlang was het water de grote vijand. De mensen bouwden hun huizen en kerkjes op verhogingen in het landschap. Die worden hier wierden genoemd. Lange tijd waren er nog geen zeedijken. Als bij hoog water of stormvloed het zeewater ver het land in drong, dan hield men op de wierden meestal droge voeten.
Vanaf de 13 eeuw hebben monniken lage dijken aangelegd. De kweldergeulen waardoor het zeewater het land in- en uitstroomde bleven na de indijking bestaan. De watertjes, maren genaamd, kronkelen nog steeds door het landschap. Anders dan in Holland ligt het land overal hoger dan het water.

Je staat ergens
op de brug over een maar
om je heen alleen lucht, lucht en gras
en onder je voeten gaat het water
oud langzaam water, terug
naar waar het ooit vandaan kwam
waar de wereld nog is zoals die was
terug naar de zee
(Rutger Kopland).

Verspreid in dit land liggen dorpjes en gehuchten. Verzamelingen van kleine en piepkleine huisjes van rode baksteen rond een kerk of een oude brug.  Een winkel vind je er niet meer noch een café of een bank. Voor de dokter of de politie is er een telefoonnummer. Roestig-witte doelpalen staan nutteloos in een overwoekerd veld. Het is hier stil onder de overtrekkende wolken.
Tussen de akkers en de weilanden liggen monumentale boerderijen met schuren zo groot als een kathedraal. Je kunt hier naar alle kanten ver kijken. De lucht is immens en de aarde is groeizaam. Groepjes ganzen vliegen over. Het geklepper van de vleugels en een onrustig gekwaak doorbreken de stilte. Schapen grazen vredig door. Er is hier volop ruimte, er is een zee van tijd.       
In een wat groter dorp is een station. Er stoppen treinen, maar het stationsgebouw is niet meer in gebruik. Naar beide zijden loopt het spoor een vlakke leegte in. In de buurt van het station staan negentiende-eeuwse villa’s. Chaletachtige gebouwen met ruime erkers, overdekte houten balkonnetjes, dakversieringen en torentjes. Ze zijn ooit gebouwd voor de notablen van het dorp.
Hier bevindt zich Hotel Spoorzicht, gebouwd in 1890. Een rijk versierde houten veranda geeft toegang tot de hoge voordeuren. In de gelagkamer staan stevige eiken tafels en leren leunstoelen die doen denken aan een Herensociëteit. De asbak op metalen poot met draaischijf is verdwenen, maar je krijgt hier bij de koffie nog een huisgemaakte kletskop, even nostalgisch als de entourage.

Dat was Loppersum in 2004, toen wij enkele dagen in Hotel Spoorzicht doorbrachten. Tien jaar geleden sprak er nog geen mens over aardbevingen. Er waren wel eens trillingen, maar die veroorzaakten geen schade en geen zorgen. Op 16 augustus 2012 was er in het dorp een aardbeving van 3,6 op de schaal van Richter. De beving duurde langer en was sterker dan ooit. Het KNMI registreert in Noord-Oost Nederland zo’n 50 bevingen per jaar. Huisraad valt kapot, schoorstenen vallen omlaag en er komen scheuren in muren. Sommige huizen blijven alleen dankzij steunconstructies overeind.


bron: nos.nl

Het weidse landschap in het Hogeland is hetzelfde gebleven. Hier een kerkje, daar een molen. De maren kronkelen immer tussen de uitgestrekte akkers. Rietvogeltjes verstoppen zich aan de oevers. Toch ziet het land er nu anders uit. Het is er minder vredig en minder onschuldig. Diep onder de akkers, onder het vruchtbare groen, rommelt het voortdurend. Als in een buik met teveel gassen. Maar in dit geval is juist het probleem dat er teveel gas uitgehaald is.
Ooit stond de naam Slochteren voor een hoopvolle toekomst, een rijke bodemschat, een toenemende welvaart voor elke Nederlander. Ook zonder beeld en geluid hoor je er de doordringende Polygoonstem van Philip Bloemendaal bij. Nu staat de naam Loppersum voor aardbevingen, kapotte huizen en financiële schade. Voor angst en onrust onder de bevolking.
Als Slochteren het symbool is voor het begin van de welvaart, staat Loppersum dan voor het begin van de neergang?


zondag 1 maart 2015

TOT HET BITTERE END



Er zijn tal van fysieke gevaren die de beoefenaar van de zangkunst bedreigen.
Het op één na grootste gevaar betreft de aantasting van de stembanden door verkeerd gebruik van de stem of door een verkoudheid. Zo had ik zelf de afgelopen weken door een langdurige verkoudheid veel slijm in mijn keel, waardoor mijn stem soms oncontroleerbaar alle kanten opschoot.
Er zijn ook andere ongemakken.
Vorige week wendde een lezeres van Trouw zich tot de medische rubriek van de krant. Zij zingt al jaren met veel plezier in een koor, behalve op de momenten dat zij last heeft van winderigheid. En laat die flatulentie zich nu uitgerekend tijdens de koorrepetitie voordoen!
Tja. Ik geloof echt, dat dit een probleem kan zijn. Eerlijk is eerlijk, bij mij ontsnapt er ook wel eens wat, zij het niet in die mate, dat ik op zoek ben gegaan naar hulp. Deze lezeres was blijkbaar ten einde raad. De enige uitweg die ze zag was een brief naar de Lieve Lita van Trouw. 
De krant maakt zijn serieuze naam helemaal waar. Men heeft een maag-darm-arts geraadpleegd. Deze specialist weet alles over gasvorming in de dikke darm. ‘Zangers halen vaak diep adem en als daardoor de druk in je buik toeneemt, kunnen gassen wel eens de weg van de minste weerstand kiezen’. Dat laatste klinkt logisch, al heb ik nooit geweten, dat darmgassen een keuze hebben.
De lezeres hoeft zich echter niet te schamen. ‘De mens laat gemiddeld dagelijks tussen de tien en vijftien scheten’. Dat is aardig wat. Die beroemde 19e eeuwse Franse petomaan zou er wel raad mee geweten hebben. Was hij lid geweest van een muziekgezelschap, dan had hij als fagot meegedaan. Het therapie-advies van de maagspecialist is iets praktischer: gebruik de maaltijd na afloop van de repetitie en kijk nog eens naar de ademhaling. En als dat allemaal niet helpt: ‘Vrouwen staan vaak vooraan in het koor. Het wordt wellicht wat minder genant, wanneer ze zich wat meer naar achteren opstelt’. Binnenkort kunnen we het meemaken: een koor in een normale vierpartijen opstelling en hier en daar, wat meer naar achteren, staan enkele lijdende éénlingen krampachtig met de billen te knijpen en lucht weg te wuiven.

Er zijn grotere ongemakken denkbaar.
Fysiek gevaar nummer één, zo weten doorgewinterde zangers, is de veroudering. Dan kan je denken aan het achteruitgaan van de ogen, de oren, het geheugen of het vermogen om langdurig te staan. Soms zie ik in een akelige droom, dat ik een optreden op een stoel onder een megasterke lamp en met en loep moet afwerken.
De grootste zorg is dat de stembanden, die precies werkende spiertjes, onnauwkeurig en inflexibel worden. De stembanden laten dan vanzelf wat meer lucht door (ook daar al). De stem klinkt zwakker en is minder goed te controleren.
Voor de feestavond ter gelegenheid van het 6e lustrum van mijn koor Decibelle heb ik twee jaar geleden over deze kwestie het volgende lied geschreven.


Melodie en idee: Drs. P., de Dodenrit (ook bekend onder de naam de Troika hier, Troika daar).

1
We zingen elke woensdag en we maken veel plezier
Elk jaar een nieuw programma en op tijd een glaasje bier
We zingen met z’n allen nu al bijna dertig jaar
Maar ongemerkt en langzaamaan verschijnt er een gevaar….

2
De ogen worden slechter en onthouden wordt een plaag
De rimpels worden erger en van alles hangt omlaag
De stembanden verweken en nog veel meer averij
De ouderdom die komt nu toch wel heel snel dichterbij

3
Wie zal als eerste stoppen, dat is voor ons een vraag
’t kan komend jaar gebeuren maar ook zomaar nog vandaag
We blijven moedig zingen omdat dat ons goed bevalt
Van Als de ziele luistert en daar gaat de eerste alt

4
We zingen een noot lager en we nemen nog eens les
Een grote sterke bril en een slokje uit de fles
En nu Verleih uns Frieden, in een gestrekte draf
Het mag helaas niet baten: twee tenoren vallen af

5
We zingen nu eenstemmig, het vibrato is erg groot
We ademen na ieder woord, we zakken steeds een noot
En van de dynamiek, komt weinig meer terecht
Entflieh mit mir en dan opeens zijn vier sopranen weg

6
De ene na de ander loopt nu bij een specialist
We vragen om begeleiding van een goede pianist
We gaan er maar bij zitten, zwijgen bij die hoge noot
Mon coeur se recommend’ en alle bassen zijn nu dood

7
We zijn nog met zijn tweëen en we zingen ongestoord
We treden enkel op voor blinden, doven, enzovoort
We zingen kinderliedjes en eenvoudige chansons
En als het niet meer gaat, dan zingt de zuster wel voor ons


Ook al worden wij dement – wij gaan door tot ‘t bitt’re end
Ieder jaar meer corpulent – wij gaan door tot ’t bitt’re end
En ook erg incontinent – enz.
Zonder mijn medicament
Impotent en decadent
Met en zonder dirigent
Vaak absent en veel ellend
Zonder cent en zonder vent
Geen talent en niks gewend
Permanent mot in de tent
Altijd windjes aan de krent
Met en zonder instrument
Tot ons laatste incident – wij gaan door tot ’t bitt’re end