zondag 26 april 2015

HET WONDER VAN DE FIETS



Zo rond mijn zesde jaar leerde ik fietsen. Als jongste van de vier kreeg ik een afdanker, een te grote kinderfiets met blokken op de pedalen. Het moment dat ik op de onverharde Hamweg in Vleuten werd losgelaten en zelfstandig mijn weg vervolgde, staat me nog goed bij. Wat een sensatie om overeind te blijven! Nu hoefde ik niet meer achterop bij een ander. Lopen was overbodig geworden. Ik kon fietsen, ik kon ver weg.
De fiets vind ik een van de mooiste uitvindingen die er bestaan.
Het is een eenvoudige constructie van twee met elkaar verbonden wielen, een trapmechanisme, een stuur en een zadel. Fietsen is gezond en het brengt geen schade toe aan het milieu. Met dezelfde inspanning ga je drie maal zo snel als wanneer je loopt.
Omdat na de uitvinding van de fiets nog de auto en het vliegtuig gevolgd zijn, staan wij bij dit laatste argument niet meer zo stil. Maar eind negentiende eeuw betekende de komst van de fiets een revolutie in het vervoer.
In die tijd woonde er familie in Montfoort, een klein gat met stadsrechten in het zuid-westen van de provincie Utrecht. Het leven van de inwoners speelde zich grotendeels in het plaatsje af. Men werkte er en trouwde een partner van om de hoek. In Montfoort kon je bijna alles kopen wat je nodig had. Zo heel af en toe ging men wel eens naar Utrecht toe, een reis van 15 kilometer. Lopend deed je daar zo’n vier uur over. Wie niet wilde lopen kon zich ’s morgens om half zes inschepen op de vrachtboot, die via Jutphaas naar Utrecht voer. Die deed er ook vier uur over.
Dat er een voertuig was uitgevonden, waarmee je in één à anderhalf uur in Utrecht kon zijn, was dus een geweldige vooruitgang. Het vergrootte je actieradius en versterkte je zelfstandigheid. De fiets gaf een enorme stimulans aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen.
Zo’n voertuig wilde je hebben. Het was een bezit om te koesteren.
Ook mijn moeder wilde dolgraag een fiets, zo halverwege de jaren twintig van de vorige eeuw. Al haar broers hadden er al een.
Voor vrouwen was het gebruik van de fiets echter minder vanzelfsprekend. Vrouwen waren veel meer aan huis gebonden. Bovendien was het fietsen met die lange rokken geen sinecure. Zo heeft de regering in 1897 aan koningin Wilhelmina verboden om gebruik te maken van een rijwiel. Hoewel de koningin bleef volhouden, dat wielrijden een gezonde inspanning is achtte de regering, gelet op de  zware verantwoordelijkheid van de majesteit, het risico te groot.
Mijn oma had wel geleerd om te fietsen. Ze was er echter mee gestopt uit angst dat ze in een heg of in een sloot zou rijden ‘met al die mensen op de weg’. Ze maakte liever bonen in.
Een tante had weer last gehad van een ander ongemak. Vrouwen droegen in de tijd veelal een wijd soort onderbroek met vier banden, twee aan het voorpand en twee aan de achterklep. Tijdens een fietstocht merkte mijn tante dat de banden van haar achterklep los waren geraakt. Dat fietste niet prettig. In een café aan het einde van de Biltstraat in Utrecht kon zij de zaak fatsoeneren: de lange rok optillen, de onderrok optillen, beide rokken stevig vastklemmen onder de kin, zodat de handen vrijkwamen om de banden van de achterklep met een dubbele knoop weer vast te maken.
Een fiets voor mijn moeder was derhalve niet vanzelfsprekend. Haar vader, een boer met een handvol koeien op een gepacht stukje land, besloot toen, dat de fiets er zou komen, als zij zou leren melken. Dat noem je tegenwoordig een win-winsituatie. Haar moeder raadde haar deze deal af. ‘Dan moet je altijd mee met melken’. Mijn moeder hield vol. Ze  leerde melken en kreeg haar rijwiel. 
De fiets was de ontsluiting van de wereld.

zaterdag 18 april 2015


DE OCHTENDKRANT



Vijfenveertig jaar is een lange tijd. Het is meer dan de helft van een mensenleven. Meer dan een generatie. Voor velen is het meer dan de duur van hun arbeidzaam leven.
Als je vijfenveertig jaar gewend ben aan iets, dan stap je er niet zo gemakkelijk van af. Een vriendschap, de manier van ontbijten, de onderbroeken die je draagt. Of de krant die je leest.
Ik ben al vijfenveertig jaar geabonneerd op de Volkskrant. Sinds 1970 hoort het dagblad bij mijn ochtendritueel. Natuurlijk zijn er wel eens tijden geweest, dat ik ook een bijkrant las (zoals je een bijgerecht hebt of een bijzettafeltje). Zo las ik het Utrechts Nieuwsblad omdat ik in Utrecht woon, de Waarheid in mijn alles-moet-veranderen-periode, en de NRC omdat ik begrepen had dat je die moest lezen om als weldenkend mens te kunnen meepraten. Maar de Volkskrant is altijd de constante factor.
Ik ben een ochtendkrantmens. Bij het ontbijt wil ik met de boterham het nieuws consumeren. Regelmatig aarzel ik over de vraag of ik een stuk ga lezen. Begin ik aan een lang serieus artikel of laat ik me toch maar meevoeren door een smakelijk, maar irrelevant bericht? Soms stop ik geërgerd halverwege een artikel, omdat er niets nieuws in staat. Een krant is er ook om je aan te ergeren.
De krant moet ’s morgens op de mat liggen. Wordt ie een keer niet bezorgd, dan begint mijn dag niet goed. Dan ga ik als een moederpoes die haar jong kwijt is op zoek naar het nieuws. Is er nog wat gebeurd in Nederland en omstreken? Het is nergens voor nodig, maar ik wil het weten.
Als je al vijfenveertig jaar dezelfde krant leest, dan moet die verbondheid redenen hebben.
Ik kom net als De Volkskrant uit een katholiek nest. De krant was jarenlang een dagblad voor links Nederland. Met serieuze berichtgeving, maar ook aandacht voor de ontspannende zaken van het leven. Ik ben gehecht geraakt aan hoe de krant het nieuws brengt, aan columnisten, recensenten, aan het vertier van Sigmund en Gummbah.
De Volkskrant heeft allerlei ontwikkelingen doorgemaakt. Ik ben meegewaaid. Ik vond het niet altijd even goed, maar ik ben vijfenveertig jaar Trouw gebleven.
Nu hebben we de Volkskrant opgezegd en zijn we overgestapt op Trouw.
Dat kostte moeite. Er ging enkele jaren van twijfel overheen. Maar nu is het dan zover.
Ik heb al veel langer het idee, dat de Volkskrant niet meer voor mij gemaakt wordt. Dat ik niet meer tot de doelgroep behoor van mensen die een kwartier hebben om een krant te lezen met grote koppen, veel foto’s en grafieken. Mensen, die alles willen weten van populaire tv-series, de nieuwste smartphones of de zwaarte van de schoolboeken.
Ik begrijp dat de krant jongere doelgroepen moet bereiken om te overleven. Maar inhoud en stijl zijn aan mij niet meer besteed.
In de politieke verslaglegging gaat het meer om de posities en de relaties dan om de inhoud. Familiedrama’s en overvallen worden uitgeplozen door buren en vrienden te interviewen. Redacteuren gaan op zoek naar fouten van instellingen en beleidsmakers.
Het krioelt in de krant van de meningen, waar we dankzij de sociale media (en weblogs!) toch al mee overgoten worden. De krant wil niet alleen verslagleggen, maar zelf ook nieuws maken.
Joop Visser zong al in de tachtiger jaren over de jou-hoe-hoernalisten:
De brand die ze verslaan, meneer
Als zij het land in gaan, meneer
Steken ze zelf eerst aan, meneer
Dat noemen ze een baan, meneer.
Later schreef hij nog het lied De Volkskrant is een Kutkrant.
Nu hebben we dus een abonnement op Trouw. Een dagblad dat beschrijft wat er gebeurd is zonder daar altijd en overal een mening of een kort-door-de-bochtanalyse aan toe te  voegen. Meer verslaglegging, minder sfeertekening.
Trouw is een bastion van rust. Trouw is ook de ernst zelve.
In mijn dilemma van serieuze artikelen en smakelijke berichten, heb ik nu voor het eerste gekozen. Ik weet niet of het me goed zal bevallen en of de protestantse achtergrond me niet teveel gaat tegenstaan. Bij de katholieken zijn de overlijdensadvertenties toch een stuk interessanter. Maar alla, je kunt niet alles hebben. 
Hoe lang zal ik Trouw blijven? Ik ben bang dat het geen vijfenveertig jaar wordt.

zondag 12 april 2015


VERBONDEN IN STILTE



Hij zit achter een halve liter pul bier, zij nipt van een witte wijn.
Hij draagt een licht zomers colbertje, dat er aan de achterzijde wat verkreukeld uitziet.
Zij draagt een wollen trui in een fijnmazig zwart-wit motief.
Beiden hebben een hoofd vol grijs haar.
Er zitten deze middag weinig gasten op het terras van Mercado Velho in Machico. Het terras is door een laag muurtje gescheiden van een pleintje, waaraan nog meer café’s en winkels liggen. Breed uitgegroeide platanen zorgen voor een donkere sfeer.
Het is bewolkt, het waait en de temperatuur ligt rond de 17 graden. Als die omstandigheden zich in september voordoen, dan zoek je een plaatsje binnen op. Maar als je de hele winter op de zon hebt gewacht, als je daarvoor naar Madeira bent gereisd, dan wil je de buitenlucht. Je wilt de zonnestralen wel door de wolken heenkijken. Dan ga je buiten zitten. En je bestelt een zomers drankje.
De stoelen van het stel staan van elkaar weggedraaid. Als hij over de platanen heenkijkt ziet hij de heuvels boven Machico en de steile terrassen waar de bevolking met grote hakken de grond bewerkt. Zij kijkt aan tegen de okergele muren van het oude zeefort dat aan het andere einde van het plein ligt.  Ze kijken niet naar elkaar. Ze praten nauwelijks met elkaar.
Wat is er aan de hand? Waarom hebben ze zich van elkaar afgewend? Hebben ze ruzie? Een hoofd vol problemen?
Zo ziet het er niet uit. De sfeer lijkt ontspannen. Zij lacht af en toe vriendelijk naar hem, hij werpt soms een guitige blik terug. Daarna kijkt elk weer voor zich uit, in stilte.
Er stapt een ander stel het terras op, twee tieners. Zij is een fors gebouwd meisje, hij een schriele jongen. Ook zij hebben de zon in hun kop. Beiden dragen een zonnebril, zij in het haar, bij hem staat ie op zijn neus. Door de grote lichtblauw getinte glazen zie je zijn ondeugende donkere ogen. Hij is trots dat hij met een vriendinnetje op stap is. Hij legt een pakje sigaretten en een aansteker op het tafeltje.
Ook dit stel spreekt nauwelijks met elkaar. Zij kijkt verveeld voor zich uit, pakt een spiegeltje en controleert haar opgemaakte ogen. Dan raken beiden verdiept in hun smartphone. Ze kijken niet op als een meisje de cola bezorgt. De jongen begint een telefoongesprek.
Met lege glazen teruglopend kijkt de serveerster een ogenblik schuin omhoog. Even lijkt de zon er doorheen te komen, maar onmiddellijk verdikt het wolkendek zich weer. Er gaat weer een windvlaag over het terras. De verpakking van een koffiekoekje wordt meegenomen door de wind.
De grijze hoofden nemen tegelijkertijd een slok, als op afspraak. De wind deert hen niet. Ze hebben vakantie en genieten. Ze kennen elkaar vast al jaren. Dan is veel al gezegd, van alles al besproken. Brandende kwesties op het gebied van opvoeding en loopbaan zijn er niet meer. De kinderen zijn het huis uit, de financiële zorgen voorbij. Zich opwinden doen ze niet zo  veel meer. Ambities zijn vervuld of bijgesteld. Nu is er tijd voor ontspanning.
Wat hen bindt is uitgewisseld en wat zij hebben meegemaakt is verteld, al vele malen. Ze willen niet weer in herhaling vallen. Ze hebben aan een half woord voldoende. Je hoeft elkaar niet aan te kijken om je verbonden te voelen.
Hij zegt iets en draait zijn hoofd naar haar toe. Op haar gezicht verschijnt een brede glimlach. Dan streelt zij met de rug van haar hand zijn wang, zonder woorden. Daarna kijkt ieder weer voor zich uit.
Dat zit wel goed met die twee. 
Of het met het jonge stel goed komt, weet ik niet.

zondag 5 april 2015

FORT ’t HEMELTJE



Ik reed vanuit Utrecht de A27 naar het zuiden. Direct na knooppunt Lunetten viel mij links van de weg een blauw bord op met de naam Fort ’t Hemeltje. Dit is een van de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Wel een merkwaardige naam, dacht ik, een combinatie van Fort en Hemel.
Ik ben in enkele van deze negentiende eeuwse forten geweest. Ze  zien er stenig en donker uit, met hun smalle gangen waar het waterkoud is en het zonlicht nooit doordringt.  Dat is ongeveer het tegenovergestelde van mijn beeld van de hemel. Omgekeerd stel ik me de hemel geenszins voor als een moeilijk binnen te komen vesting of als onderdeel van een verdedigingslinie. Je moet alleen iets bedenken om langs Petrus te komen.
Rijdend over de snelweg kan je over nutteloze dingen nadenken, dus bedacht ik dat het woord hemeltje ook een merkwaardig woord is. Want noch het zwerk noch het hiernamaals kan ik me in een verkleinde vorm voorstellen. Er moet iets anders mee bedoeld worden.
Bij een hemeltje denk ik aan een kroeg, een cafébrand, een jongerensoos of desnoods een diakonaal centrum voor dak- en thuislozen. Het hemeltje is een woord met een knipoog. Het is prettig om er te zijn, maar je weet dat het niet zaligmakend is en dat het maar voor even is. Bij het hemeltje kan je weer weggaan. (Dat lijkt me overigens een groot voordeel, want de gedachte dat je het hiernamaals nooit meer kunt verlaten, vond ik als kind al angstaanjagend.)

De Waterlinie is een militaire verdedigingslinie die loopt van Muiden naar de Biesbosch. In de 19e eeuw heeft men ten oosten van Utrecht een aantal forten gebouwd, die samen de Nieuwe Hollandse Waterlinie worden genoemd.
Ten tijde van oorlog konden in deze linie delen van het land onder water worden gezet om de doortocht van de vijand te belemmeren. Het lag voor de hand dat de vijand zou proberen door te breken op de wat hoger gelegen plaatsen, waar inundatie niet mogelijk was. Onder meer op de Houtense Vlakte, ten zuidoosten van Utrecht, werden daarom forten gebouwd.
De Oude Hollandse waterlinie is met succes in 1672 ingezet tegen een inval van de Fransen. Een goede eeuw later werd een zwakke kant van de waterlinie pijnlijk duidelijk. De Fransen vielen in de winter van 1794 / 1795 aan. Door de strenge vorst kon het leger over het ijs Holland binnentrekken. Wijs geworden door deze sof bedachten onze manschappen nieuwe listen. Door middel van ijszagen en speciale waterinlaatplaatsen kon het ijs op een aantal voor de vijand onbekende plekken worden verzwakt. Het beeld van een hele colonne, die door het ijs zakt, moet de bedenkers veel voorpret hebben bezorgd. In 1939 heeft het Nederlandse leger nog op schaatsen geoefend. We voelden ons toen al onverslaanbaar op het ijs.  
De Nieuwe Hollandse Waterlinie is nooit gebruikt. In de Eerste Wereldoorlog was Nederland neutraal. In 1939 heeft men bij wijze van oefening een polder bij Gorinchem laten onderlopen. Na de capitulatie konden de Duitsers in 1940 de forten zonder strijd overnemen. In 1945 hebben Canadese soldaten op fort Rhijnauwen nog wat zitten spelen met voor hen onbekende Duitse munitie. Dat heeft flinke beschadigingen aan het fort opgeleverd.
Tot in de zestiger jaren hebben diverse forten gediend als opslagplaats voor munitie en materieel.
Nu zijn ze veelal eigendom van Natuurmonumenten of van Staatsbosbeheer. Omdat de forten beschermde gebieden zijn, zijn een rijke flora en fauna in de plaats gekomen van soldaten en kanonnen.
Fort ’t Hemeltje is gebouwd tussen 1877 en 1881. Op hollandsewaterlinie.nl lees ik: ‘Het fort was voorzien van een bastionet-caponnière in de gracht, met kazematten en lage flanken voor de grachtflankering. Deze waren door middel van poternes bereikbaar’.
Dat u het maar weet.
‘Tegenwoordig is het fort van Staatsbosbeheer. Het fort wordt opgeknapt en krijgt een kantoorfunctie. Daarnaast wordt het fort voor publiek opengesteld en beleefbaar gemaakt met een belevingswandelroute’. Niet zo maar een wandelroute dus.
Rest nog de vraag, hoe Fort ’t Hemeltje aan zijn naam komt. 
Het Fort is genoemd naar een boerderij annex herberg die daar ooit stond. Ook lang geleden werd het café al gezien als een kleine uitgave van de hemel.