VOLKSVERMAAK
Was het vroeger kermis in Vleuten, dan werden er volksspelen
georganiseerd. Zoals het tonsteken.
Dan werd er op de Dorpsstraat ter hoogte van de
groentewinkel van Jan Bos een houten ton, gevuld met water, boven de weg
gehangen. Onderaan de ton bevond zich een rond gat. De deelnemers dienden vanaf
een rijdende wagen een lange stok door dit gat te steken. Mikten zij verkeerd
en raakten zij het hout, dan duwden ze de ton omver en kregen zij de plens
water over zich heen.
Voor dit soort spelen liep het dorp uit. Volksvermaak is
leedvermaak. Het publiek stond bijeengepakt op de trottoirs. Als er weer een
wagen kwam aangereden, dan stapten de toeschouwers van de stoep om te zien wie
het volgende slachtoffer zou zijn, dat zich vrijwillig en onbaatzuchtig naar de
waterbak liet leiden. Dan kwam agent Diepeveen naar voren en maande met een
kordaat: ‘Vooruit, achteruit!’ eenieder weer de stoep op.
Mijn oudere broer Jos was een kei in het tonsteken. Reeds op
14-jarige leeftijd won hij de wedstrijd. Hij droeg toen al een bril, dat scheelde.
Daarna kwam het sprietlopen in zwang. De organisatie hiervan
was een stuk eenvoudiger en de deelnemers werden minstens zo nat. In de Meern
had men al jaren succes met het sprietlopen over de Oude Rijn.
De kunst was om over een ontschorste boomstam naar de
overkant van de Vleutense Wetering te lopen. Om de kans op volksvermaak te
verhogen was de stam met groene zeep ingesmeerd.
Op een van de mooiste plekjes van Vleuten, een de bocht in
de wetering bij het Alenveltpark, had men de stam over het water gelegd.
Merenezen konden sneren, dat de afstand bijna de helft van die van de Oude Rijn
was. Desondanks belandden velen in het water, al dan niet na een onzachte
aanraking met het gladde hout. Degene met de lichtste tred en de ruwste
geitenharen sokken won. Het was leuk om naar te kijken, maar het leek me niet
aantrekkelijk om te doen.
Toen men in een volgend jaar het sprietlopen door het polsstokspringen
verving, heb ik mij echter direct aangemeld. Bij de polstok komt het aan op
lenigheid, kracht en snelheid. Ik was met mijn dertien jaar weliswaar nog een
lichtgewicht, maar bij de verkenners had ik het verspringen gewonnen en op mijn
rapport had ik een negen voor gymnastiek. Ik dichtte mijzelf kansen toe.
Het evenement speelde zich af aan het begin van een bewolkte
meiavond in diezelfde mooie bocht van de Wetering. Er stond een stevige
westenwind. Aan de weilandzijde had men een houten vlondertje gebouwd. Daar
stond de stok al uitnodigend te wachten. Oefenen tevoren was er niet bij.
Vóór mij was vriend Giel aan de beurt. Hij was al even mager
en lichtgebouwd als ik.
Giel nam zijn aanloop wat kort. De vaart was er al uit toen
hij met de stok midden boven het water was. Een fractie van een seconde bleef
hij bijna stil, met de stok rechtop, staan. Het was onduidelijk of hij door zou
gaan of weer terug zou vallen. Dit was volksvermaak op zijn best. De westenwind
gaf de beslissende zet. Een flinke vlaag zwiepte Giel midden in de Wetering.
Wijs geworden door deze ervaring nam ik een veel langere
aanloop. Ik sprintte in hoog tempo naar de glimmende stok, die schuin boven het
vlondertje uit stak. Door mijn hoge snelheid lukte het mij niet om de stok
meteen goed beet te pakken, waardoor ie een trillende beweging meekreeg. Ik vertrok
als het ware op een zwabberende bezemsteel naar de overkant. In slow motion
bovendien, want de vaart was eruit. Omhoog klimmen op de stok tijdens de overtocht,
zoals ik mij in een bui van zelfoverschatting had voorgesteld, was er niet meer
bij. Ik had al mijn aandacht nodig om mijn bezemsteel op koers te houden. Niettemin
schatte ik in, dat ik met een flinke afzet de overkant wel zou halen. Mijn Ome
Ries had mij niet voor niets ooit Albert de Eekhoorn genoemd.
Ik belandde met mijn handen in het gras en probeerde mij
tevergeefs hieraan vast te klampen. Met mijn benen en bips viel ik in het
water. Hier en daar klonk een bescheiden ‘Oh!’. Diep teleurgesteld kroop ik de
kant op, vast van plan om nooit meer aan deze stomme sport mee te doen.
Ik heb me aan mijn voornemen gehouden. Tot op heden,
tenminste.