zaterdag 28 november 2015

STRIJD VOOR RECHTVAARDIGHEID


De beschikking van de Raad van Beroep d.d. 16 september 1974 eindigt met:
“RECHT DOENDE IN NAAM DER KONINGIN!
Verklaart het door opposant gedane verzet niet-ontvankelijk”.
De opposant was ik en mijn verzet gold de beslissing van het Sociaal Fonds Bouwnijverheid om de ziektewetuitkering te beëindigen.
Ik werkte vanaf september 1973 als leerling-timmerman in de werkplaats van aannemer Versteegen. Ik had mijn studie psychologie onderbroken omdat ik iets met mijn handen wilde doen en omdat ik vanuit politieke idealen wilde weten hoe het leven van een arbeider eruit zag.
Op dinsdag 5 maart 1974 moest ik twee vrachtwagens lossen. Ik reikte de platen multiplex hoog boven mijn hoofd aan aan Kees, die ze op de halfopen zolder boven de werkplaats opstapelde. Na een half jaar timmeren waren mijn studentenspiertjes behoorlijk getraind, maar tegen zoveel tilwerk bleek mijn rug niet bestand. Ik kon de volgende ochtend geen kant meer op en meldde mij ziek.
Na een week kwam ik bij de controlearts. Die ging er kennelijk van uit, dat elke klacht gesimuleerd was, tenzij je het tegendeel kon bewijzen. Dat lukte mij niet en dus werd ik weer aan het werk gestuurd. Omdat zelfs het optillen van een kop thee pijnlijk was, bleef ik nog  een weekje thuis. Daarna meldde ik mij weer op het werk. Toen men mij moeizaam het hout tussen de schaafbank door zag schuiven, was het advies: ‘Ga jij maar weer naar huis, jochie’.
Dat ik geen ziekengeld ontving, vond ik niet het ergste. Maar ik was woest op de keuringsarts vanwege zijn gebrekkig onderzoek. Strijdbaar als ik in die dagen was wendde ik mij tot de juridische afdeling van het NVV, mijn vakbond.
De ontvangst was koel. Men was nog niet geheel ingesteld op studentikoze types die uit vrije wil bouwvakker waren geworden. De adviseur keek me afstandelijk aan en stelde dezelfde wantrouwige vragen als de controlearts. Alsof hij me een gunst verleende zei hij tenslotte afgemeten dat hij aan het Sociaal Fonds een voor beroep vatbare beslissing zou aanvragen.
Half mei diende ik ‘persoonlijk  te verschijnen om precies 15.00 uur namiddag bij P.H. van Setten, orthopedisch chirurg’. Mijn klachten waren op dat moment nagenoeg verdwenen. De specialist stond daarom voor de moeilijke taak om te beoordelen of ik twee maanden eerder arbeidsgeschikt was geweest.
Het zat mij niet mee met de instanties die ik op mijn tocht naar rechtvaardigheid tegenkwam. Ik schreef later, dat ‘de deskundige P.H. van Setten de klager meermalen onderbrak en niet uit liet spreken’. Ik was derhalve ‘niet in de gelegenheid geweest om mijn bezwaren mondeling toe te lichten’, zoals de beschikking vermeldde.
In het medisch rapport wordt gesproken over spierhypertonieën, periostalgieën, geringe scoliose en lordose zonder degeneraties en matige pedes plano valgi. Daarnaast staat vermeld, dat ‘getroffene op slechte klompschoentjes liep’.
Op 21 mei nam de Raad zonder slag of stoot de conclusie van de orthopeed over dat ik op 18 maart in staat was geweest om mijn werk te verrichten. Mijn gemachtigde bij de vakbond stelde mij op de hoogte. Desgevraagd liet een assistent weten ‘geen enkele mogelijkheid te zien om in verzet te gaan’. Maar als ik dat echt zo graag wilde, stond het mij natuurlijk vrij om zelf beroep aan te tekenen.
Tot dan toe had ik mijn gang langs de instanties nog kunnen zien als een aardig spel. De botte weigeringen om naar mij te luisteren en de gemakzuchtige oordelen brachten op dat moment in mij een donquichot-achtige verbetenheid naar boven. De rechtvaardigheid moest zegevieren. De bond had ik niet meer nodig. Ik tekende zelf beroep aan en vroeg om ‘de zaak ter zitting te behandelen’.
Mijn voorbereiding was uiterst degelijk. Op alle onderdelen had ik een steekhoudend verhaal. Ik had de huisarts aan mijn zijde. Kortom, ze zouden van goeden huize moeten komen om mijn argumenten van tafel te vegen.
Strijdvaardig parkeerde ik mijn fiets voor het gebouw van de Raad. Ik werd binnengelaten in een zaaltje. Achter een hoge balie zaten drie heren in toga. Eenzaam tussen de vele lege stoelen hield ik mijn betoog. Ik kreeg ditmaal ruim de tijd om mijn bezwaren toe te lichten. De blikken van de raadsheren varieerden van lichtelijk geamuseerd tot bewonderend.
Direct na afloop hoorde ik dat mijn verzet niet-ontvankelijk was, louter en alleen omdat ik niet binnen de gestelde veertien dagen beroep had aangetekend.
De vakbond had mij pas na vier weken op de hoogte gebracht.
Nu begreep ik waarom de bond geen enkele mogelijkheid meer zag. 
Het is nog een wonder, dat ik mijn hele werkende leven lid ben gebleven van de vakbond.

zaterdag 21 november 2015

HET NIEUWE FIETSEN



Utrecht wil het autoverkeer in de binnenstad terugdringen en het fietsen bevorderen.
Fietsen is immers schoon en gezond. Vanuit de meeste wijken fiets je binnen het kwartier naar het centrum. Een fiets is niet alleen een makkelijk en goedkoop vervoermiddel. Je kunt ook je conditie trainen op de fiets. Je kunt kinderen in laadbakjes naar school brengen en je spullen verhuizen met een bakfiets. En wie wil er nu niet gezellig bier drinken op de fiets?
Het stimuleren van het gebruik van de fiets lukt in Utrecht aardig goed. Wat heet. Tussen 7.00 uur en 19.00 uur rijden meer dan 100.000 fietsers door de binnenstad. 37.000 Mensen fietsen per dag over het Vredenburg. Ik weet niet of we er blij mee moeten zijn, maar de drie drukst bereden fietspaden van het land liggen in de stad Utrecht.
Utrecht wil, aldus het gemeentelijk actieplan Utrecht fietst, een stad zijn met een comfortabel en uitgebreid fietsnetwerk, waar iedereen veilig kan fietsen. Bij de inrichting van de openbare ruimte krijgt de fiets voorrang.
Jaren geleden al werd geëxperimenteerd met een straat, waar auto’s en bussen achter de fietsen moesten aansluiten. Het bleek geen succes, de tijd was er nog niet rijp voor. Nu wordt een proef gedaan met een groene golf voor fietsers door middel van ledlampjes in het fietspad.
Utrecht streeft erna om wereldfietsstad  te worden. Als je er al jaren niet in slaagt om het fijnstofgehalte in de lucht binnen de normen te houden, dan kan je inderdaad maar beter andere doelen stellen.
Het succes van het fiets kent zijn schaduwzijden.
Tijdens de spits ontstaan op de hoofdroutes files van fietsers. Veel fietsers vertonen anarchistisch gedrag. Wij fietsers zijn gewend onze eigen regels te volgen. We rijden tegen de rijrichting in, fietsen door rood, telefoneren op de fiets of voegen zonder uit te kijken vanaf de stoep in. Zo ontstaan chaotische verkeerssituaties. Het aantal verkeersongevallen daalt, maar het aantal ongelukken waarbij een fiets betrokken is stijgt. Aanrijdingen van twee fietsen nemen toe. Onlangs is in Utrecht een bejaarde fietser na zo’n aanrijding overleden.
Het grootste probleem is echter de parkeeroverlast. Waar je ook kijkt, zie je massa’s geparkeerde fietsen. Zeker rond het station is de openbare ruimte één grote stapeling van fietsen. En wil je je fiets daar neerzetten, dan is er nergens een plekje te vinden. Je vraagt je af waar al die fietsen vandaan komen.


Er wordt wat afgeteld in dit land, dus heeft ook iemand geturfd, dat op drukke plekken in de binnenstad 70% van de fietsen de hele dag niet van zijn plaats komt. Sommige fietsen komen maandenlang niet van hun plek. Die worden weesfietsen genoemd.
De gemeente doet er alles aan om de problemen aan te pakken.
Er zijn meer dan 6000 fietsparkeerplekken bij het station. Volgend jaar komen er nog 3500 bij en in 2018 wordt een fietsenstalling met een capaciteit van 12.500 plekken geopend. Inderdaad, de grootste fietsenstalling ter wereld.
In de binnenstad beheert U-stal in opdracht van de gemeente een groot aantal bewaakte fietsenstallingen. In de bewaakte fietsenstallingen kan je de eerste dag gratis parkeren. Echt gratis kan het natuurlijk niet zijn. Er is altijd iemand die betaalt.
Er zijn daarnaast Pop Up Parkings in het leven geroepen. Dit zijn mobiele stallingen die op piekmomenten kunnen worden ingezet.
Vier maal per jaar worden de weesfietsen geruimd. Dan moeten er dus functionarissen zijn, die fietsen beoordelen en als wees aanduiden. Daarvoor moet je wel eelt op je ziel hebben.
Daarnaast heeft de gemeente fietscoaches aangesteld. Zij moeten op plaatsen, waar fietsen en brommers vaak verkeerd geparkeerd worden, de burger verwijzen naar de dichtstbijzijnde parkeerplek. In zorg en welzijn is de mantra dat ieder zijn eigen problemen moet oplossen. Voor het parkeren van de fiets wordt hulp gefinancierd.
Wij fietsers zijn gewend om onze fiets te parkeren voor de deur waar we moeten zijn. Daar moet verandering in komen, vindt de gemeente. We moeten toe naar een combinatie van fietsen èn lopen. Je parkeert je fiets in de binnenstad op een fietsparkeerplek. Daarna loop je het laatste stuk naar je bestemming. Daar kan ik me goed in vinden.
Het Nieuwe Fietsen, laten we het zo maar noemen.



zondag 15 november 2015

MUZIKALE  BEWEGING


Soms betrap ik mijzelf er wel eens op.
Dan sta ik te zingen in een ensemble en beweeg ik met mijn bovenlijf om een noot die nadruk moet krijgen er mooi uit te laten komen. Die beweging is overbodig, maar ze komt als vanzelf. Ik ben daar niet de enige in.
Zo zag ik ooit een Tsjechische sopraan bij elke hoge noot beide armen omhoog zwaaien, alsof zij gebaarde dat het publiek moest gaan staan.
Van het door mij gewaarde oudemuziekensemble Vox Luminis staat een opname-sessie  op YouTube.  Men zingt het vijfstemmige Lord rembember not our offences van Henry Purcell. Het is een opname zonder publiek. Het ensemble lijkt, onder aanvoering van de boomlange bas Lionel Meunier, bevangen door een virus waardoor verschillende zangers om beurten door hun knieën zakken.
Het is prachtig gezongen, dat wel.
Dirigenten kunnen er ook wat van.
Ik heb Ton Koopman nog nooit met een rustig bovenlichaam voor een orkest zien staan of zitten. In beweeglijkheid wordt hij echter met vlag en wimpel verslagen door Lars Ulrik Mortensen, de Deense barokdirigent, die wapperend met zijn armen op de kruk achter het clavecimbel heen en weer stuitert.
Vorig jaar zag ik Lars Ulrik Concerto Copenhagen dirigeren in de Hohe Messe van Bach. Hij bewoog mee met elke Seufzer, draaide voortdurend met beide handen hoog in de lucht en keek met open mond en pijnlijke blik alsof hij zelf het leed van de wereld moest dragen. Toen hij na het laatste Donna nobis pacem opsprong vanachter zijn kistorgel, met een vuurrood hoofd, zijn handen omhoog gestrekt, de blik gepassioneerd naar de hemel gericht en zo een tijdlang bleef staan, leek het even of hij klaargekomen was.
Waarom maken musici bewegingen?
Beweging zorgt voor een doorgaande klank. Je helpt jezelf bij het leggen van de juiste nadruk of het volgen van de maat. Een beweging voorkomt het vastzetten van adem en spanning. Muziekdocenten laten hun leerlingen vaak armbewegingen maken voor een mooi legato of kniebuigingen voor het halen van een hoge toon. Die bewegingen sluipen ongemerkt de uitvoeringspraktijk binnen. Het worden maniertjes om de spanningen van het optreden te kanaliseren.
Voor anderen is de beweging  een uiting van de gevoelens die het muziekstuk oproept.
Deze week zag ik een optreden van het strijkkwartel Danel. Voor de aanvang van het concert zagen we dat er voor de eerste violist een extra brede pianokruk was neergezet. Dat was al een voorteken.
Marc Danel bleek inderdaad een beweeglijk violist. Hij schoof tijdens het spelen naar links en rechts en omhoog en omlaag. Regelmatig leunde hij achterover en tilde zijn voeten van de vloer. Zijn lievelingsbeweging was de opgeheven knie. In een uiterste poging om de noten zo gevoelig mogelijk uit de snaren te halen hief hij een knie zover naar zijn borst, dat de voet boven de andere knie zweefde.
Op het hoogtepunt van Haydns strijkkwartet opus 20 nr. 5 trok hij zelfs beide knieën tegelijk in spreidhouding omhoog. Vanaf onze plek op de tweede rij konden we goed zien dat het een mannetje was. Het was de houding van een baby die verschoond moet worden.
Die aanblik leidde teveel af van de muziek. Daarom probeerde ik mij op mijn gehoor te concentreren. Marc Danel maakte het ons echter niet gemakkelijk. Zoals wel meer musici had hij ook nog eens de hinderlijke gewoonte om voor een aanzet opvallend luidruchtig door de neus in te ademen. Zo werden Haydns harmonische klanken gemengd met de geluiden van het optrekken van de neus.
Het tegenovergestelde komt ook voor.
In het orkest van de Nederlandse Bachvereniging zag ik een violiste, die onderuitgezakt met kromme rug op haar stoel zat. Tijdens het spelen van de snelle Händelnootjes  staarde ze met de blik van een verstandelijk gehandicapte wezenloos naar het plafond van TivoliVredenburg. Haar spel was prachtig.
Gods muzikale wereld kent rare kostgangers.
Als de muziek maar mooi is.




zaterdag 7 november 2015

 BEELDEN UIT MIJN KINDERJAREN



Mijn jeugd is niet alleen vastgelegd  op talrijke  gekartelde zwart-wit kiekjes, die met fotodriehoekjes zorgvuldig in albums zijn geplakt. Mijn vader heeft ook filmopnamen gemaakt. Hij was op zijn werk lid van een fotoclub en kon zo wel eens een filmcamera lenen.
Tussen 1955 en 1960 heeft hij ons gefilmd tijdens het plukken van bessen, klimmend in bomen, voetballend op straat met neven en nichten (zonder dat er ook maar één auto langskwam), op het klimrek voor de kleuterschool, fietsend onder de poort van de Hamtoren in Vleuten.
Aanvankelijk zijn het zwart-wit opnamen, later kwam er kleur bij. Het is op de beelden altijd mooi weer. Iedereen loopt in zijn zondagse pak. Alsof het vroeger immer knus, gezellig en feestelijk was.
Op een zonnige verjaardag met veel familie maakte mijn vader opnamen in de tuin. Hij had bedacht dat het goed zou zijn als alle gasten één voor één de voordeur uit zouden wandelen. Iedereen zou dan ontspannen en natuurlijk in beeld komen.
Voor alle ooms en tantes, die nog niet eens gewend waren aan het poseren voor een fototoestel, bleek dit stukje lopen echter een enorme opgave. We zien aarzelende tantes in de deuropening verschijnen (‘mag ik al doorlopen?’) en omes die in straf marstempo, de armen stijf langs het lichaam gehouden, de tuin in marcheren. Allen komen op geheel onnatuurlijke wijze, het oog strak op de camera gericht,  het huis uitgelopen, in een onzekere parade alsof de hele wereld toekijkt. Onderwijl schieten de kinderen uitgelaten hollend door het beeld.

Na een aantal jaren filmen werden alle opnames aan elkaar geplakt en beschikte mijn vader over een film van 15 minuten; een kwartier gezellige familiebijeenkomsten en kinderspelletjes in fraai buitenweer.
Vanaf dat moment werd er om de paar jaar bij ons thuis een filmavond gehouden.
In de voorkamer gingen dan de tafels en stoelen aan de kant. Voor de schuifdeuren werd het grootste witte laken uit de linnenkast opgehangen, met de strijkvouwen er nog in. Aan de andere zijde van de kamer werd de Naumann trapnaaimachine een halve slag gedraaid, onder het Heilig Hartbeeld vandaan, zodat daarop de geleende filmprojector geplaatst kon worden. Mijn vader schoof een stapel DE-landenboeken onder de projector om de filmbeelden op de goede hoogte op het doek te projecteren.
Mijn moeder vulde de koektrommel bij en vervolgens vulde de kamer zich met familieleden uit het dorp. Als de koffie gedronken was en mijn vader met de nodige moeite de projector aan de praat had gekregen, wat ook nadat hij het apparaat al verschillende keren had geleend een probleem bleef, kon dan eindelijk het sein gegeven worden om het licht van de grote lamp, in het midden van de kamer, uit te doen. De projector begon snel ratelend zijn omwentelingen te maken, een schel wit licht viel de donkere kamer binnen en wij zagen onszelf in levende lijve op het laken voorbij schieten.
Na een paar vertoningen zat de lol vooral in de voorspelbaarheid. Nog voordat ome Theo bij de tuinscene in de deuropening verscheen riep er dan iemand:  ‘Let op, daar komt ome Theo weer’ en vervolgens lagen we plat van het lachen om zijn krampachtige loop. Bij de scene van het ballen op straat kwam altijd maar weer Arie Hardijzer langsfietsen. We kenden de man niet, maar hij werd door de filmavonden een vertrouwde gast.
Door een onbedoelde fout ergens in het productieproces was er één gedeelte, dat in uiterste vertraging werd weergegeven. In dezelfde tijd dat Sport in Beeld de doelpunten bij het voetbal in slow motion ging herhalen, zagen we mijn broer tergend langzaam door de lucht zweven om telkens precies op het goede moment de bal te vangen.
Aan het einde was er nog iets waar we altijd begerig naar uitkeken.
De film werd dan weer op de oorspronkelijke spoel teruggespoeld. Daarbij zagen we alle beelden in omgekeerde volgorde versneld terug: nichten die in hoog tempo achteruit fietsten, ome Theo die stram achteruit het huis in liep. 
Als de projector aan het einde door het losse stukje celluloid een snel slippend geluid maakte en mijn vader haastig op zoek ging naar hoe hij het apparaat weer kon stoppen, wisten we dat het vrolijk avondje weer voorbij was.