zaterdag 26 maart 2016

KOMMT, IHR TÖCHTER, HELFT MIR KLAGEN



De afgelopen weken is in Nederland de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach zo’n 200 keer uitgevoerd. Daarnaast waren er nog de uitvoeringen van zijn andere passies.
Pieter Jan Leusink dirigeerde de Matthäus meer dan 25 maal. Ook in zijn uiterlijk begint Pieter Jan op Johann Sebastian te lijken.
Elk jaar verschijnen weer nieuwe publicaties over de Matthäus. Op de radio wordt de verkiezing van het mooiste fragment gehouden. De televisie vertoont documentaires.
Kortom, aan de Matthäus valt niet te ontkomen.
De vraag is of dit erg is.

Ik vind de Matthäus-Passion een van de mooiste werken uit de klassieke muziekgeschiedenis. Als ik in de beginmaten van het openingskoor de pulserende bas hoor, lang-kort, lang-kort, of als de engelachtige jongenssopranen het O, Lamm Gottes inzetten, dan ben ik even van de wereld. En als de hobo’s het thema inzetten van de aria Mache dich mein Herze rein, een basaria, die ik zelf nog eens ingestudeerd heb, dan voel ik direct een brok in mijn keel. Het is aangrijpende muziek, die tegelijkertijd triest en vreugdevol klinkt. Hoe is dat mogelijk?


Van alle klassieke muziek die er bij ons thuis langskwam, waren de koralen uit de Matthäus de eerste stukken die ik echt mooi vond. Ik kon niet langer ontkennen dat er naast de top 40 nog andere aantrekkelijke muziek bestond.
Ook de eerste maal, dat ik een klassiek concert bezocht betrof de Matthäus-Passion. Ik mocht als tienjarige met mijn ouders en enkele leden van het kerkkoor naar een uitvoering in Tivoli, het oude houten noodgebouw op het Lepelenburg in Utrecht. Van de uitvoering staat mij niets meer bij. Wel herinner ik me, dat we na afloop in een établissement op het Stationsplein nog wat dronken en dat een van de koorleden mij daar op gebak trakteerde. In de vastentijd. Ich hatte keine Schuld daran.
Vervolgens braken voor mij zo’n 30 Matthäusloze jaren aan.
Toen ik in de negentiger jaren de klassieke muziek herontdekte, was er een tijd dat ik na het slotkoor weer aan het openingskoor begon, zoals een roker een nieuwe sigaret met de oude peuk aansteekt. In 2009 zong ik zelf mee in de uitvoering door de Utrechtse Oratorium Vereniging. Bij Holz zum Kreuze selber tragen in het openingskoor kreeg ik het al te kwaad. Ik heb inmiddels talloze malen aan allerlei koorprogamma’s meegewerkt, maar het zingen van de Matthäus vond ik een onvergelijkbare ervaring. Als er een hemel bestaat, dan moet ie dicht bij deze beleving in de buurt komen. Dat ik hieraan mag meedoen, dacht ik steeds. Ik voelde me net zo nederig en klein als wanneer ik door het hooggebergte loop.

Is het dan niet prachtig, dat allerlei mensen, die de klassieke muziek niet kennen, door alle aandacht voor de Matthäus, kennis kunnen maken met de Hohepriester und Schriftgelehrten und die Kinder Zebedäi?
Natuurlijk.
En toch roept de hype bij mij tegenargumenten op.
Het lijkt wel alsof door alle aandacht de Matthäus minder mooi wordt. Ik hou niet van massatoerisme.  De passies komen in handen van marketeers. Iedereen wil er aandacht en geld mee genereren. ‘Het werk verdisneyficeert, “Naarden” wordt een evenement à la het tennistoernooi van Rolland Garros’, zei dirigent Philippe Herreweghe.
Sommigen vinden, dat de bewondering voor de Matthäus-Passion intenser wordt, naarmate je hem vaker hoort.
Als ik elke dag Wiener Zachertorte eet, ken ik de ingrediënten steeds beter, maar na een week wil ik dan wel iets anders.
Daarom voel ik mee met dirigent Jos van Veldhoven, die gekscherend zei, dat men tien jaar lang de uitvoering van de Matthäus zou moeten verbieden.
De cd tien jaar lang in de kast laten staan gaat mij echter niet lukken.


zaterdag 19 maart 2016

MENS AGIT MOLEM



Op een donderdagnamiddag zitten we in zaal 4 van het Auditorium van de Technische Universiteit in Eindhoven. De aflopende collegezaal zonder daglicht zit vol met jonge knappe koppen. Vooraan staan rode schermen met daarop de spreuk van de TU: Mens agit molem. Ik graaf in mijn gymnasiumgeheugen. ‘De geest brengt de massa of de berg in beweging, zoiets’,  fluister ik tegen G.
Vandaag verdedigt Anne haar proefschrift: Combined experimental and computational analysis of dermal vaccine delivery using microneedles. Uit de samenvatting begrijp ik dat het gaat over het toedienen van vaccinaties via micronaalden in de huid. Anne heeft onderzocht op welke wijze de naalden het beste in de huid kunnen doordringen en welke invloed de geometrie van de micronaalden heeft. Een relevante zoektocht naar een pijnvrij alternatief voor de dikke injectiespuit.
Het proefschrift en de promotie bezorgen me een merkwaardig gevoel. Ik kan het nog niet omschrijven.
Tijdens de ondervraging door de eerste, hooggeleerde opponens doe ik nog mijn best om het vraag-en-antwoordspel te volgen, door alle mij onbekende Engelse termen heen.
Daarna dwalen mijn gedachten af. Naar 25 jaar geleden, naar de dagen, dat ik niet alleen op mijn twee kinderen paste, maar ook op Anne en haar broer. Er was een tijd, dat ze alle vier nog in de katoenen luiers zaten. De geur van de luierwas zal mij altijd bijblijven, evenals de aanblik van door luieruitslag geschonden babybilletjes.
Ik denk aan de boterhammen, die ik tussen de middag voor de peuters klaarmaakte. Dan haalde ik mijn beste imitatie van Grover uit Sesamstraat van stal: ‘Cha-a-arlie-ie?? Wie heeft deze boterham besteld?’. De kinderen wachtten in spanning af, terwijl ik met de boterhampartjes op mijn mes de tafel rondging.

Regelmatig voel ik de spanning oplopen. Dan stelt een hoogleraar blijkbaar een lastige vraag. Er zijn promovendi die alvast beginnen te spreken (‘geachte opponens, hartelijk dank voor uw vraag’, etc) om ondertussen razendsnel hun brein te laten werken op zoek naar een antwoord. Er zijn anderen, die bluffend te werk gaan. Anne is van de eerlijke soort. Ze laat soms een stilte vallen en zegt dan aarzelend: ‘dat weet ik eigenlijk niet’, om vervolgens een antwoord te geven, waaruit blijkt dat zij  haar onderwerp goed kent.
Na het middageten wilden de kinderen mij nog wel eens uitdagen en pesten. Dan speelde ik de rol van Boze Buurman: ‘Scheer je weg!’. De kinderen stoven daarop lachend en gillend de kelder in, ik holde achter hen aan. ‘Kijk maar uit. Ik stop jullie in een hok!’.
De hooggeleerde opponenten jagen  Anne soms op, ze maken het haar niet gemakkelijk. Men vraagt  naar zaken, die niet in het proefschrift staan en die eigenlijk weer een volgend onderzoek vereisen. Het hoort bij het spel. Een hoogleraar moet laten weten, dat hij nog wel ietsje meer weet dan de promovendus. Mijn onbestemde gevoel keert weer terug. Wat is dat toch?

Anne heeft de massa in beweging gebracht. Het gezelschap zet de academische baretten weer op en trekt zich terug voor overleg.
Na een kwartier komt de archaïsche optocht onder aanvoering van de pedel met zijn staf weer terug. Hij lijkt de enige aardse figuur in deze highbrow ambiance. Het zou me niets verbazen als deze man op dezelfde wijze met een vlag het PSV-stadion inloopt.
De eerste promotor heeft een witrode thermoskan in zijn handen.
Anne heeft de graad van doctor aan de TU behaald. De promotor overhandigt haar de thermoskan,  die een koker met bul blijkt te zijn. Niet alleen mijn kennis over de geometrische invalshoek van micronaalden schiet tekort. Mijn ogen zijn ook achteruitgegaan.
Opeens wordt mij duidelijk wat mijn onbestemde gevoel is. Het is een mengeling van trots en weemoed.
De generatie kinderen, bij wie ik de luiers heb verschoond en voor wie ik de boterhammen met pindakaas heb gesmeerd, die generatie heeft ons ingehaald. Die gaat ons nu voorbij.
En zo hoort het ook.
Vooruit bewegen, noemen we dat. Ofwel in het Latijn: pro movere.




zaterdag 12 maart 2016

“BOZE 60-plusser SNAKT NAAR PENSIOEN”


De bovenstaande kop stond laatst op Teletekst. Daaronder stond het volgende bericht.
“Veel zestigplussers halen maar met moeite hun pensioen. Uit onderzoek blijkt dat 7 op de 10 oudere werknemers tenminste één langdurige ziekte, aandoening of handicap hebben.”
“Veel mensen zijn kwaad over het verhogen van de pensioenleeftijd. Zij zien dit als een groot onrecht: 44% van de deelnemers aan het onderzoek geeft aan boos of zeer boos te zijn”, aldus de onderzoekers van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut.
Wat is hier aan de hand?
Dat burgers boos zijn, mag geen nieuws meer heten. Wie is er tegenwoordig niet boos?
De 60-plussers zijn boos, omdat zij erop gerekend hadden eerder te kunnen stoppen met werken. Hun 2-3 jaar oudere collega’s konden er op hun 62e nog met een mooie regeling uit. Maar wie na 1950 geboren is zag eerst de fiscale voordelen van het eerder stoppen  verdwijnen. Daar kwam de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar nog eens bovenop. Dat vinden zij niet rechtvaardig.
Tja.
Ik had ooit een parttime werkende collega, voor wie de donderdag geen werkdag was. Zij vond het niet eerlijk, dat haar collega’s wel op Hemelvaartsdag vrij waren. Dus kende zij zichzelf een andere dag in die week een vrije dag toe.
Het leven is niet altijd rechtvaardig. Was de grens voor de pensioenverhoging niet bij 1950 gelegd, maar bij 1955, dan waren de 55-plussers boos geweest.

Ik ben 60-plusser, maar ik ben niet boos. Tenminste niet over mijn pensioenleeftijd. Zoals het er nu naar uitziet haal ik niet ongeschonden mijn pensioendatum. Door een reorganisatie ben ik binnenkort overbodig.  Misschien zouden de boze 60-plussers dat ook wel willen. Zijn ze niet alleen boos, maar ook nog eens jaloers.
Ik begrijp hun boosheid echter heel goed. Ik kan zelf ook niet tegen onrechtvaardigheid. Is er geen sprake van gelijke behandeling, dan kom ik in het geweer. Bijvoorbeeld toen onze zoon door procedurefouten op de openbare basisschool van onze keuze werd afgewezen. In zo’n geval haal ik alles uit de kast om de onrechtvaardigheid bloot te leggen. Dan schrijf ik pagina’s vol met overtuigende argumenten.
Niet dat het veel helpt overigens. De fout kon niet meer goed gemaakt worden. De excuses die we na twee jaar procederen van het College van B&W ontvingen waren slechts een schrale troost. Maar het verweer had wel geholpen bij het kanaliseren van de boosheid.

Voor sommige ouderen is doorgaan met werken een zegen.
In dezelfde tijd als het Teletekstbericht schreef Trouw over Henk Kluver uit de Achterhoek.
Henk is 93 jaar en al tachtig jaar aan het werk. De laatste jaren werkt hij weliswaar nog maar halve dagen, maar toch. Elke morgen gaat hij weer naar zijn fietsenfabriek. Ooit biesde hij fietsen, nu werkt hij in het magazijn of bij de serviceafdeling.
Dirigenten, schrijvers, professoren: er zijn meer gedreven vaklieden die doorgaan tot Magere Hein op de deur klopt. Zij zijn voor eeuwig verbonden met hun werk.
Hoe Henk dit zo lang vol heeft kunnen houden? Humor helpt, zegt Henk, en een open geest, altijd in zijn voor nieuwigheden. Maar, zegt Kluver, mensen moeten zich niet aan hem spiegelen. Van een unicum moet je geen regel maken. Ieder moet voor zich weten, wat hij wil.
Er is één geluk voor de boze 60-plusser. De tijd gaat sneller als je boven de 60 bent. Voor je het beseft heb je je pensioen bereikt.


zaterdag 5 maart 2016

WATCHFULL WAITING


Als G opstaat krijgt zij op de rand van het bed een enorme hoestbui, een onregelmatige, niet te stoppen opeenvolging van rauw geblaf en gerochel vanuit haar keel en borst. Als ik daarna mijn mond opendoe klinkt er een diepkrakerig geluid alsof ik de hele nacht gedronken en gerookt heb. Ik haal met gemak de lage c, waar ik normaal hoogstens tot een e kom.
G en ik worden gekweld door keelpijn, verstopte neuzen en hoesten. De winter is geen winter meer, maar aandoeningen aan de luchtwegen lijken er wel meer dan ooit. Meestal gaat zoiets na een weekje wel over, maar bij ons blijft een verkoudheid de laatste jaren veel langer hangen. Soms lijkt de kwaal op te lossen, maar dan komt de keelpijn of het gehoest weer terug. G en ik zijn een gouden duo, we geven het stokje perfect aan elkaar door. Het is geen 400 meter estafette die wij lopen, maar een marathon.
En dat, terwijl we er alles aan doen om niet ziek te worden.
We eten gezond, slapen voldoende, zijn niet gestresst. Uit voorzorg eten we elke dag sinaasappels en slikken we vitamines, homeopathische middelen en weerstandverhogende yoghurtdrankjes.
De afgelopen winters konden we de loopneuzen van onze kleinkinderen nog de schuld geven, maar die hebben inmiddels zoveel weerstand opgebouwd dat zij ongehinderd langdurig met hun snotterende grootouders kunnen knuffelen.

Wij zijn niet van de soort, die bij het eerste ongemak naar de huisarts gaat. We weten dat deze ongemakken veelal vanzelf  overgaan. Dus kijken we het eerst even een paar weekjes aan. De redelijkheid overheerst. Maar op een gegeven moment ben je doodmoe en futloos van al dat gekuch en gesnotter. Dan verdwijnt in één ogenblik alle ratio en bel je de dokter.
De huisarts is echter ook niet gek. Die weet dat alles vanzelf weer overgaat en dat er te veel met medicatie wordt gesmeten. Dus die zegt: ‘laten we het eerst eens even een paar weekjes aankijken’. Daarmee onbedoeld stimulerend dat je maar beter wèl bij het eerste ongemak naar haar toe kunt gaan, want die paar weken watchfull waiting moet je sowieso door.

Gelukkig betoonde onze andere huisgenoot, Youri,  zijn solidariteit. De kat (17 jaar) kan er ook wat van. Wat hij doormaakt kunnen we slechts gissen aan de hand van wat er uit hem komt: een piepende adem, flinke hoestbuien en lange, geelgroene slijmerige snotdraden, die hij – voorgeprogrammeerd als hij is – lustig de rondte in slingert. Wat er aan zijn snorharen blijft hangen, poetst hij direct weg. De rest laat hij aan ons over. De eerste kat, die zijn poot voor zijn mond houdt als ie niest, moet nog genetisch gemanipuleerd worden.
Ook bij de verkoudheid van Youri kijken we het eerst even aan. Er ontstaan wel discussies over de vraag hoe lang we het arme beest nog snotslingerend laten rondlopen. Totdat ook in dit geval het ogenblik komt dat de maat vol is en we de dierenarts bellen.
En zie wat er dan gebeurt.
Dokter Simon is helemaal niet van het watchfull waiting en het nog eens even rustig aankijken. Dokter Simon wordt niet uit de Zorgverzekeringswet gefinancierd. In de veterinaire wereld heerst de markt. Dokter Simon moet leven van de behandelingen die hij geeft en dus gaat de spuit er zonder dralen bij Youri in. 
De kat wordt sneller geholpen dan de mens. Door de inzet van antibiotica. Ik ben benieuwd wat Marian Thieme hiervan vindt.