OVERNACHTING IN U
HANECKI
Op de zesde wandeldag bereiken wij pension U Hanecki in het gehucht Barcinek, niet ver van het stadje Jelenia Gora. Het buitenhuis ziet er verouderd en verveloos uit. Daar kijken we niet van op. We wandelen dagelijks langs ingedeukte brugleuningen, roestige verkeersborden en kapotte bankjes. In de dorpjes zien we de tweedehands auto’s die wij Nederlanders op de automarkt in Utrecht van de hand hebben gedaan, maar ook paarden met houten wagens. Kippen scharrelen langs de kant van de weg. Een dorpswinkeltje valt aan de buitenzijde niet op, hoogstens door een geopende deur, waar kinderen op de stoep zitten. Binnen staan de moeders in de rij achter de toonbank voor een assortiment westerse producten. Een transistor radio naast een kruisbeeld laat Amerikaanse hiphop horen.
In U Hanecki gaat de breed gebouwde zoon des huizes ons voor naar de eerste etage. Hij opent de deur van een kamer van zo’n vijf bij zeven meter. Het enorme vertrek ziet er uit als een eind 19e eeuwse pronkkamer. In de hoek staat een witbetegelde Kachelofen die tot het plafond reikt. De wanden hangen vol met schilderijen: arcadische taferelen, bijbelse scenes, poserende vrouwen. Het meubilair is van donker eiken. De bedden, het dressoir, de klerenkast, de stoelen en de hoge zitbank bij de eettafel, alles lijkt op het meubilair dat boven in het huis van mijn opa en oma (getrouwd in 1897) stond. Overal staan kopjes, wandborden, beeldjes, doosjes en andere snuisterijen. Op de canapé liggen kussens waar in het Duits een spreuk op geborduurd is. In de boekenkast staan Duitstalige boeken in gotisch schrift.
Bij een kopje thee laat ik mijn ogen de kamer rondgaan. Dan komt opeens de gedachte op, dat al dit meubilair waarschijnlijk is achtergelaten door een Duitse familie die na de oorlog gedwongen werd om halsoverkop met medeneming van een paar bezittingen hun huis te verlaten om plaats te maken voor een Pools gezin.
De kamer verandert op slag van sfeer.
Twee dagen daarvoor zaten we in Plawna aan het ontbijt met een Duits echtpaar en een nicht van de man. Hij was voor de oorlog geboren in Lubomierz (Liebenthal), de nicht in Plawna (Schmottseifen). Hun families hadden in 1947 hun huis met bezittingen moeten achterlaten. Voor Polen was dit een begin van herstelbetalingen. Bovendien hadden de Duitsers in 1939 op dezelfde wijze Polen uit hun huizen gezet.
De nicht was in Keulen terechtgekomen, het gezin van de man had zich net over de nieuwe grens in het Oost-Duitse Halle gevestigd, hopend op een spoedige terugkeer naar Silezië. Nadat het ijzeren gordijn om Oost-Duitsland was opgetrokken konden de familieleden elkaar niet meer ontmoeten.
Nu komen de ouderen terug, op zoek naar hun geboorteplaatsen en naar de dorpen van hun voorouders. Zij hebben een kaart van Silezië, waar alle plaatsen met de Duitse naam vermeld staan. Het is geen vooroorlogse kaart. Dit soort kaarten van voormalige Duitse gebieden in Polen en Tsjechië worden in Duitsland verkocht. Er is een markt voor.
Als wij vertellen over onze wandeltocht en over wandelpaden die plotsklaps midden in een akker eindigen, vertelt de man dat in Oost-Duitsland destijds vele wandelpaden zijn verdwenen door de grootschalige landbouw. ‘Nur der Rennsteig nicht!’. De man windt zich er nog zichtbaar over op. Zijn vrouw sust: ‘Das war lange her’. Ofwel, genoeg over dat Oost-Duitse verleden. Ze weet wat er kan gebeuren als de man zich opwindt.
Als ik in U Hanecki in het antieke bed stap, bezeer ik me aan de houten rand, die uitsteekt boven het dieper liggende matras. Het dekbed is niet 19e eeuws. Het is gemaakt voor koude winters. Dat wordt een warme nacht. Het is maar goed dat de Kachelofen niet aan is.