vrijdag 31 mei 2013


ANTI-AUTORITAIRE OPVOEDING

 
Deze week zag ik een documentaire van Suzanne Raes over haar jeugd in de jaren zeventig in Nijmegen. In de nieuwbouwwijk Weezenhof woonden hoogopgeleide ouders, die hun kinderen op een nieuwe manier wilden opvoeden. Wat het kind wilde stond centraal. Gelijkwaardigheid en samenwerken waren belangrijke principes. Op de basisschool werden dezelfde uitgangspunten gehanteerd. De meester was een vriend, cijfers waren niet  belangrijk. Het ging om de ontwikkeling van het kind tot mondige burger. Een actiegroep van kinderen nam deel aan de medezeggenschapsraad. De groep kreeg voor elkaar dat er een vies matras in de gang van de school mocht blijven liggen. De kinderen liepen met hun ouders mee in demonstraties tegen kernenergie. Ze waren ook tegen geweld. Als ze  door een rotjochie uit een andere wijk gestompt werden, dan deden ze niets terug.
Kortom, de wereld in Weezenhof stond bol van de idealen.
 
In diezelfde tijd schreef ik met twee medestudenten in het kader van het voorkandidaatsvak sosjologie een paper over de anti-autoritaire opvoeding als alternatief.
‘De anti-autoritaire opvoeding wordt gekenmerkt door opvoeding tot zelfstandigheid en solidariteit’
‘De ouders moeten hun eigen autoritaire opvoeding relativeren door zich er bewust van te worden.’
‘Het principe van de anti-autoritaire opvoeding  is niet dat er geen dwang wordt opgelegd, maar dat de kinderen de vormen van dwang als zodanig herkennen’.
‘Anti-autoritaire opvoeding is niet los te zien van de strijd tegen de bestaande machtsverhoudingen. De bedoeling is juist kinderen op te voeden, die zonder neurotische misvormingen de maatschappij radikaal veranderen door aktief en kollektief verzet’.
Zo gaat het pagina’s achter elkaar door.
Wat me nu opvalt, is niet eens zozeer, dat wij, gespeend van enige praktijkervaring, allerlei beweringen doen, maar vooral hoe bol het paper staat van de idealen en de ideologie. Terwijl we het werkstuk toch schreven in het kader van een wetenschappelijke opleiding. Elke pastoor was in die tijd blijkbaar ook wetenschapper. Ik heb geen cijfer voor mijn paper hebben ontvangen, wel een aantekening, dat ik het vak sosjologie had voltooid. Ik had mezelf ontwikkeld.

In de documentaire stelt Suzanne Raes zich de vraag, of de kinderen uit Weezenhof gelukkig zijn geworden. Word je er gelukkig van als je ageert tegen het bestaande? Dat heb ik me niet alleen over mezelf soms afgevraagd, maar ook over anderen, bijvoorbeeld de depressief geklede gothics met wie ik samen ooit de vliegbasis in Woensdrecht belegerde.
De documentairemaakster twijfelt er over. Veel kinderen zijn in ‘softe’ beroepen terecht gekomen: het onderwijs, de journalistiek, advieswerk. Ze demonstreren geen van allen meer, zelfs niet als er gratis bussen naar Den Haag klaar staan.
Hun eigen kinderen groeien nu op in een veel competitiever omgeving dan zijzelf. Cijfers zijn belangrijk, net als topscores en talentenjachten. De ouders zitten klem tussen de eigen idealen uit hun jeugd en de huidige prestatiegerichte cultuur. Ze zijn opgegroeid in ‘een toverketel met goede bedoelingen’ maar zijn nu hun houvast kwijt. Ze hebben nog steeds hun opvattingen, maar ze hebben niet geleerd daar flexibel mee om te gaan. Hun idealen zitten hen nu in de weg.
Dit komt toch verdacht veel in de buurt van de neurotische misvormingen die juist vermeden moesten worden.
Op hun basisschool was er eind zeventiger jaren een enorme polemiek ontstaan over de film Grease. Sommige kinderen vonden de film geweldig, andere kinderen demonstreerden op het schoolplein met spandoeken tegen dit product van een verderfelijke amerikaanse consumptiecultuur. Suzanne Raes stond aan de kant van de laatsten, maar heimelijk vond ze John Travolta een ‘geweldig stuk’.
Iets doen, alleen omdat het zo hoort, en je gevoel miskennen, dat kan toch niet goed gaan, denk ik nu. Maar hoe vaak heb ik me zelf niet door idealen en normen laten leiden?  
Het is gemakkelijk om dit nu te constateren. In de zeventiger jaren telden gevoelens niet. Het ging immers om grootse idealen.

vrijdag 24 mei 2013


ZIEKENHUISNACHTEN

 
Als ik champignons klaarmaak, denk ik altijd aan de Limburgse champignonkweker met wie ik een etmaal op een kamer lag in het Sankt Vinzenz Krankenhaus in Zams, Oostenrijk.
Ik lag driehoog op de Afdeling Unfälle Männer. De meeste Omgevallen Mannen kwamen, net als ik,  van de vele skipistes in de wijde omgeving. Elk uur werden nieuwe Verletzte aangevoerd, ik zag de helikopters landen voor mijn raam.
Tegenover mij lag een jonge Duitse manager, een evenbeeld van Ronald Koeman. Zijn kniebanden waren op de piste afgescheurd. Naast mij lag M, een oude man uit het nabijgelegen Landeck. Hij was met zijn hoofd op de plavuizen van de keukenvloer gevallen. Daarnaast had hij stoflongen, omdat hij de kost had verdiend met het boren van tunnels.
Op vrijdagmorgen werd de champignonkweker binnengebracht. Hij had zijn skipak en zijn skischoenen nog aan. Hij had pijn aan een arm en een schouder en hij was duizelig. Uit foto’s was gebleken dat er niets gebroken was. Hij wilde daarom terug naar zijn familie en zijn appartement. Herr Doktor wilde echter nog een dag een oogje in het zeil houden. Dat zeiden tenminste de verpleegkundigen, want Herr Doktor zelf vertoonde zich niet.
De kweker drentelde wat om zijn bed heen, lachte eens naar ons, brekebenen, en ging uiteindelijk toch maar even op het bed liggen, dat twee Pflegerinnen zojuist routineus voor hem hadden opgemaakt. Hij dacht er nog juist aan om zijn skischoenen uit te doen.
Ik begreep wel waarom hij nog een dag in het Krankenhaus moest blijven. Toevallig had een duits journaal een paar dagen eerder een reportage uitgezonden over de oostenrijkse hulpindustrie. De hulp aan skigewonden is, zo werd verteld, perfect georganiseerd. Met de helicoptervluchten, ambulancetochten en ziekenhuisopnamen wordt een goede boterham verdiend. Vooral de Nederlanders worden goed verzorgd, ‘want die zijn het beste verzekerd’. 
De champignonkweker belde met zijn familie. Verbazing en teleurstelling over zijn opname streden om voorrang. Na een uur deed hij zijn skipak maar uit, ging in bed liggen en nam de medicijnen die gedistribueerd waren. In no time was hij gehospitaliseerd. Voor hem niet leuk, voor ons, zo zou later blijken, evenmin.

Een verpleegkundige vroeg mij op luide toon voor de tweede keer die dag naar mijn Stuhlgang. Zij vroeg dat alleen aan  mij. Dat vond ik wat vreemd. ‘Nein, noch nicht’, antwoordde ik schuldbewust. Ik vreesde het moment dat de vraag voor de derde keer gesteld zou worden en ik en plein public voor de derde keer ontkennend zou moeten antwoorden. Wie zou er dan gaan kraaien?
In het strakke dag- en nachtritme van Sankt Vinzenz ging om negen uur ’s avonds het licht uit, als aanbeveling om te gaan slapen. Omdat het slapen mij daar moeilijk afging, lag ik meestal nog lang bij een bedlampje te lezen. Of ik hinkelde nog wat over de afdeling. Onze champignonkweker was echter direct vertrokken. Al snelde galmde er een regelmatig snurkgeluid door kamer 304.  
In de loop van de week was ik gewend geraakt aan allerlei slaapgeluiden. De tunnelboorder was overdag een man met een zacht stemgeluid. Zodra hij echter horizontaal ging lag hij een aan stuk door te piepen, rochelen, blazen en fluiten. Regelmatig kreeg hij een verschrikkelijke hoestbui. Dan gooide hij er een hartgrondig ‘Scheisse Lunge’ tussendoor. De Limburger overstemde echter alles. Nog nooit heb ik iemand zo hard horen snurken. We vroegen of hij op zijn goede schouder kon gaan liggen. Dat hielp een paar minuten. Daarna kwam het eerste, zachte gereutel aarzelend uit zijn keel om geleidelijk aan te zwellen tot straaljagerniveau.
Koeman was al twee dagen bezig om te regelen dat hij zo snel mogelijk naar een ziekenhuis in zijn woonplaats, 800 km verderop, zou worden getransporteerd, desnoods met een taxi. Maar ook hij had nog geen toestemming van de geneeskundige. Nu regelde hij bij de verpleegkundige dat we een partij oordoppen kregen uitgereikt. Het mocht niet baten, het geronk drong door de dichtgeperste oorschelpen heen.
Zo werd het een lange nacht. ‘Denk maar aan iets leuks’, zei ik tegen mezelf en ik begon alle gezinsvakanties langs te lopen, alle plaatsen waar we gekampeerd hadden. Ik dwong mezelf niet op mijn horloge te kijken. Toen ik toch keek was het nog maar half twee. Tegen de ochtend viel ik af en toe in een onrustig slaapje.
Ik was blij dat ik het eerste bleke licht op de besneeuwde toppen zag komen. Daarna daalde het licht langzaam de hellingen af tot het tenslotte het dorp bereikte en de huizen weer hun kleuren gaf.
De champignonkweker had goed geslapen. Monter vertelde hij dat hij na het ontbijt zou worden ontslagen.
Ik hou nog steeds erg veel van champignons.

vrijdag 17 mei 2013


GENIETEN

 

 Het gebeurt wel eens, dat anderen iets zeggen over hoe men mij ervaart.
‘Jij zult ook nooit eens een agent tussen zijn benen pissen’, heeft ooit iemand tegen mij gezegd.
Dat was een rake observatie.
‘Je kunt niet genieten’ was een andere opmerking die een kern van waarheid in zich heeft.
Ik hou van klassieke muziek, maar ik ga nooit zomaar op de bank zitten luisteren. Dan pak ik er toch even het strijkgoed bij. Een kaartspelletje spelen op de computer vind ik een aangenaam tijdverdrijf, maar het mag natuurlijk niet te lang duren. In een therapie heb ik een keer een opdracht gekregen om activiteiten op te schrijven waarvan ik kan genieten. Sindsdien neem ik nog wel eens een warm bad (daarover een andere keer meer).
In het leren genieten kan ik een voorbeeld nemen aan onze kat Y. Heeft ie net een nacht lang liggen pitten, nestelt hij zich op een plekje in de zon en gaat daar heerlijk liggen spinnen. Als ie zijn brokjes in saus krijgt, likt hij eerst alle saus op, omdat ie dat het lekkerste vindt. Gedurende de rest van de avond werkt hij met enige moeite de brokken naar binnen. Dat zou ik nu precies andersom doen. Eerst de brokken wegwerken en dan nog even genieten van de saus.  Eerst het nuttige, dan het aangename.
Ik voel daarom steeds minder aansluiting bij de wereld om mij heen, waarin genieten, kicken en het nastreven van succes tot het grootste goed behoren. Meedoen aan een danswedstrijd op tv: kicken! Deelnemers aan the Voice of Holland die staan te bibberen voor een optreden: ‘ik ga nu heel erg genieten’! Als het resultaat toch wat tegenvalt, wordt het optreden alsnog met woorden mooi gemaakt: ‘je was echt fan-tas-tisch’.
Wie wil blijven genieten, moet voortdurend zijn grenzen verleggen. Is gewoon skieën op de piste te saai geworden, dan begeven we ons buiten de geprepareerde baan. Of we gaan na afloop naar het wellness landscape in het hotel. Het avondje naar de disco heeft zich ontwikkeld tot 12 uur lang springen op een dance festival. I want it all and I want it now.

De belgische psychiater Dirk de Wachter beschrijft in zijn boek Borderline times de alomtegenwoordigheid van de ‘plicht’ om jezelf te zijn en te genieten. Als je niet kunt genieten dan ben je een loser, die behandeld moet worden. Het consumentisme vult het gat op dat ontstaan is door het wegvallen van tradities, kerk en geloof. Achter een façade van succes en geluk ziet hij een gebrek aan eigenwaarde, bindingsangst en relationele instabiliteit. Gaat een relatie even minder goed, dan gaan we op zoek naar een ander. We kunnen er niet mee leven als het een tijdje minder gaat, want we moeten gelukkig zijn en geluk is maakbaar. Problemen die bij het leven horen, zoals rouwen en opstandig gedrag van kinderen, worden psychiatrische problemen waarvoor professionele hulp gewenst is.
De Wachter gebruikt de metafoor van de speedboot, waar de mooie succesjongens met gebruind bovenlijf voorop staan, maar waar achteraan steeds meer mensen afvallen. Daarachter varen de reddingsboten van de ggz. Die raken overvol, daar mogen dus minder mensen in.
Zijn antwoord is: we moeten leren om een beetje ongelukkig te zijn. Als je tegenspoed kunt accepteren, kan je beter met dips omgaan. Daarnaast moeten we meer om elkaar denken. Verbinding, engagement en solidariteit moeten tegenwicht bieden aan het doorgeschoten individualisme, aldus de Wachter.

De vergelijking van de maatschappij met de borderline persoonlijkheidsstoornis vind ik wat vergezocht. Bovendien is het wat paradoxaal van iemand die de psychiatrisering tegen wil gaan om de maatschappij nu juist met een psychiatrisch ziektebeeld te vergelijken. Niettemin kan ik me vinden in zijn analyse. Na het dogma van de economische groei is er nu de plicht van de groei in geluk.
Leren omgaan met tegenslag en met het uitstellen van directe behoeftenbevrediging horen in elke opvoeding thuis, net zoals het elkaar helpen.
Dat geschreven hebbende, ga ik nu eerst mijn oefeningen doen. Een volgend glaasje wijn inschenken. Lekker genieten.
Of wacht eens, kan dat eigenlijk wel? Gisteravond zat ik ook al te drinken in een café. Laatst zag ik nog een bericht over de schrikbarende groei van het alcoholgebruik onder 50+ mannen. Het is ook altijd wat.

vrijdag 10 mei 2013


GROETEN VAN VLIELAND

 
Het bleke licht van een waterige zon wordt weerspiegeld in het grijze nat van het drooggevallen wad. Grutto’s en bergeenden spitten naar eten. Wat verder uit de kust foerageren aalscholvers boven het rimpelige water.
In de duinen waait de wind stevig door het geelbleke helmgras. Scholeksters scheren in paartjes luidruchtig en opgewonden boven onze hoofden. Op de groengrijze duintoppen zijn her en der de witte vlekken van rustende meeuwen zichtbaar. Voortdurend horen we het knarsende geluid van fietsbanden over schelpenpaden.
G en ik wandelen op Vlieland. Wij behoren tot de weinigen die het eiland te voet doorkruisen. Het lijkt wel of iedere toerist, jong of oud, de godganse dag rondjes fietst over het eiland. Vooral tandems voor 1 volwassene en 1 kind zijn hier razend populair. In de Dorpsstraat van Oost-Vlieland,  waar terrasstoelen, reclameborden, gestalde fietsen en kledingrekken de voetganger dwingen om op de rijweg te lopen, moet je uitkijken dat je niet omver gereden wordt door mensen die hun eerste meters maken op zo’n tandem.
Toegegeven, van huis uit was ik ook meer fietser dan wandelaar. Als ik met mijn ouders eenmaal per jaar een weekje op vakantie ging, ergens in Nederland, dan gingen altijd de fietsen mee. Toen ik later zelf op vakantie ging, trok ik er met de racefiets op uit. G daarentegen is van jongs af aan gepokt en gemazeld in het wandelwezen. Zij heeft mij de schoonheid van het wandelen geleerd.
Behalve met fietsers is Vlieland deze week vol met kinderen. Uit wat ik zo hier en daar opvang van de conversatie tussen kinderen en hun ouders wordt mij duidelijk, waarom ouders maar wat graag hun kinderen op een tandem zetten om een eindje te gaan toeren, met een ijsje als beloning in het vooruitzicht.
Een jongetje van een jaar of zes tegen zijn moeder: ‘daarover wil ik nu niet in discussie’.
Een andere jongen ’s avonds om half negen in de ijssalon: ‘dan wil ik nu nog naar de manege’. ‘Oh nee’, reageert moeder kordaat, ‘dàt gaan we nu niet meer doen’. Waarop vader zegt: ‘van mij mag ie naar de manege…’.
Schuin onder ons logeert een gezin met drie kinderen: een meisje van naar schatting 11 jaar, een jongen van 9 en een meisje van 7. De drie kinderen doen buiten allerlei spelletjes, maar geen enkel spel houden ze langer dan 5 minuten vol. Spelen ze met een rugbybal, dan wil het jongetje stevig tegen zijn zusjes aanbotsen, maar de zusjes willen alleen kalm overgooien. De jongen heeft hele andere zaken aan het hoofd. Hij roept regelmatig: ‘Condooms! Hoeveel condooms heb jij, is dat wel genoeg om te sexen?’. Moeder doet ondertussen een vergeefse poging om rustig van de zon te genieten. Hebben wij vroeger ook op deze wijze vakantie gevierd?

Wij lopen  van het knersende schelpenpad af en klauteren moeizaam via een zanderig pad  een duin op. Tijdens het klimmen zakt de grond onder onze voeten weg. Het voelt als een soort sneeuwwandelen. Aan de andere zijde schuiven we met schoenen vol zand omlaag een breed strand op. Dam 30 heet het hier. Het is er volkomen leeg. Strand, zee en lucht zijn één oneindige ruimte. Zo ver wij links en rechts kunnen zien, is er geen mens te bekennen. De wind heeft vrij spel. Het lichte, droge zand wordt in grillige slierten over het vochtige deel van het strand geblazen. Het zand knerst tussen onze tanden.
Opeens zien wij dat bandensporen hier dichtregels in het vochtige zand hebben achtergelaten:
Mijn lippen verlangen naar het zilte van de jouwe
De wind maakt ruimte en in de stilte kan ik van je houden.
Kijk, daar komen we voor.
Later lezen we dat de Vliehors Express elk jaar nieuwe dichtregels op zijn banden krijgt. Iedereen kan regels daarvoor insturen. Zal ik eens gek doen en de eerste zin van dit stuk toesturen?

zaterdag 4 mei 2013


KRONINGSDAG

 
In 1970 verliet ik het ouderlijk huis en huurde een grijs zolderkamertje van 2 bij 3 in de Rivierenwijk in Utrecht. Om de kamer wat meer kleur te geven verfde ik de deur en de balken oranje, wat toen modern was. Omdat ik nog wat verf over had en tevens omdat ik de kans wilde verkleinen dat mijn fiets in de grote stad gestolen zou worden, verfde ik vervolgens ook mijn fiets oranje. Dat viel destijds nogal op. Mijn fiets werd niet gestolen, maar er was één dag per jaar, dat ik me op mijn fiets ongemakkelijk voelde: op 30 april. Als kind van de jaren zestig was ik tegen alle autoriteiten en tegen het koningshuis.
Daarin ben ik niet veranderd. Mocht er nu een volksraadpleging over de monarchie gehouden worden, dan stem ik zonder aarzelen tègen. We vlaggen niet op 30 april en van het Wilhelmus neurie ik inwendig alleen de eerste twee noten als ik in een muziekstuk de kwartsprong naar boven moet maken. Enige nieuwsgierigheid naar het koningshuis kan ik echter niet onderdrukken.
Daarom zitten G en ik op Kroningsdag om 10 uur voor de televisie om live de door 6 camera’s geregistreerde abdicatieplechtigheid te volgen. Als het publiek op de Dam buiten vervolgens ‘Bea bedankt, Bea, Bea, Bea bedankt’ gaat zingen, voel ik me al kregelig worden. Beatrix mag van mij best bedankt worden en wie weet verlangen we over tien jaar wel erg terug naar haar, maar dit scanderen roept associaties op met een volk dat zich nederig voor de troon van de koning buigt. G meent te horen dat het publiek ‘Heya Jan Bols’ scandeert.
Wanneer de NOS vervolgens diepgaand gaat analyseren of, en zo ja wanneer en hoe, de koningin een spoor van emotie vertoonde, schakelen we de tv uit, doen onze wandelschoenen aan en rijden spoorslags naar Doorn voor een wandeling over het landgoed Sandenburg.
In 1980 woonde ik in een gekraakt huis. Niettemin was er geen moment de gedachte bij mij opgekomen om op Kroningsdag in Amsterdam mee te doen met de krakersactie Geen Woning, Geen Kroning. Ik was net een brave burger geworden. Vijf maanden daarvoor had ik een baan gekregen en twee maanden daarvoor een vriendin. G en ik vierden eind april onze verliefdheid in een opgeknapt schuurtje achter een woning in Schiermonnikoog. Op de kroningsdag van Beatrix reisden we met de Daf, die mijn vader had nagelaten, van Holwerd terug naar Utrecht om ‘s avonds een concert van Joan Armatrading bij te wonen (Show some emotion, dat was toen al het advies aan de nieuw gekroonde koningin).
In Doorn heeft men uitbundig de vlaggen buitengehangen. Op een pleintje voor de HEMA is een terras ingericht. In het bleke zonnetje en de schrale wind zitten hier en daar wat mensen met oranje petten of sjaals hun koffie te drinken. De stemming moet er nog in komen. Een dj draait het gewraakte koningslied met de volumeknop ver open.
In 1981 heb ik prinses Juliana ontmoet. Ik had een hoofdstuk geschreven in het boek Samen gewoon verder (met als ondertitel gehandicapt zijn is anders dan je denkt). Het eerste exemplaar werd aan prinses Juliana overhandigd. De titel van het boek sprak haar zeer aan. Al was ik tegen het koningshuis, ik voelde me zeer vereerd om bij deze uitreiking aanwezig te zijn en vervolgens zeer teleurgesteld, toen ik haar niet de hand had kunnen schudden. Kritische mensen zijn toch vaak ook autoriteitsgevoelig, dat is het bijzondere.
We lopen door bos en veld en we zien het botten van de bomen en het bloeien van de blaadjes. De vogels kwetteren en de lammetjes mekkeren. Terug in Doorn nemen we het eerste ijsje van dit jaar.
’s Avonds op de bank zien we de samenvatting van de samenvatting en is de conclusie dat we vanaf vandaag behalve een koningin ook nog een koning hebben, een koning die druk bezig is om zich een populair imago aan te meten en een koningin die drie maal per dag naar de kapper gaat.
Rest de vraag wat wij ons over tien jaar nog van deze dag zullen herinneren.