GROETEN VAN
VLIELAND
Het bleke licht van een waterige zon wordt weerspiegeld
in het grijze nat van het drooggevallen wad. Grutto’s en bergeenden spitten
naar eten. Wat verder uit de kust foerageren aalscholvers boven het rimpelige
water.
In de duinen waait de wind stevig door het geelbleke
helmgras. Scholeksters scheren in paartjes luidruchtig en opgewonden boven onze
hoofden. Op de groengrijze duintoppen zijn her en der de witte vlekken van
rustende meeuwen zichtbaar. Voortdurend horen we het knarsende geluid van
fietsbanden over schelpenpaden. G en ik wandelen op Vlieland. Wij behoren tot de weinigen die het eiland te voet doorkruisen. Het lijkt wel of iedere toerist, jong of oud, de godganse dag rondjes fietst over het eiland. Vooral tandems voor 1 volwassene en 1 kind zijn hier razend populair. In de Dorpsstraat van Oost-Vlieland, waar terrasstoelen, reclameborden, gestalde fietsen en kledingrekken de voetganger dwingen om op de rijweg te lopen, moet je uitkijken dat je niet omver gereden wordt door mensen die hun eerste meters maken op zo’n tandem.
Toegegeven, van huis uit was ik ook meer fietser dan wandelaar. Als ik met mijn ouders eenmaal per jaar een weekje op vakantie ging, ergens in Nederland, dan gingen altijd de fietsen mee. Toen ik later zelf op vakantie ging, trok ik er met de racefiets op uit. G daarentegen is van jongs af aan gepokt en gemazeld in het wandelwezen. Zij heeft mij de schoonheid van het wandelen geleerd.
Behalve met fietsers is Vlieland deze week vol met kinderen. Uit wat ik zo hier en daar opvang van de conversatie tussen kinderen en hun ouders wordt mij duidelijk, waarom ouders maar wat graag hun kinderen op een tandem zetten om een eindje te gaan toeren, met een ijsje als beloning in het vooruitzicht.
Een jongetje van een jaar of zes tegen zijn moeder: ‘daarover wil ik nu niet in discussie’.
Een andere jongen ’s avonds om half negen in de ijssalon: ‘dan wil ik nu nog naar de manege’. ‘Oh nee’, reageert moeder kordaat, ‘dàt gaan we nu niet meer doen’. Waarop vader zegt: ‘van mij mag ie naar de manege…’.
Schuin onder ons logeert een gezin met drie kinderen: een meisje van naar schatting 11 jaar, een jongen van 9 en een meisje van 7. De drie kinderen doen buiten allerlei spelletjes, maar geen enkel spel houden ze langer dan 5 minuten vol. Spelen ze met een rugbybal, dan wil het jongetje stevig tegen zijn zusjes aanbotsen, maar de zusjes willen alleen kalm overgooien. De jongen heeft hele andere zaken aan het hoofd. Hij roept regelmatig: ‘Condooms! Hoeveel condooms heb jij, is dat wel genoeg om te sexen?’. Moeder doet ondertussen een vergeefse poging om rustig van de zon te genieten. Hebben wij vroeger ook op deze wijze vakantie gevierd?
Wij lopen van het
knersende schelpenpad af en klauteren moeizaam via een zanderig pad een duin op. Tijdens het klimmen zakt de grond onder onze voeten
weg. Het voelt als een soort sneeuwwandelen. Aan de andere zijde schuiven we
met schoenen vol zand omlaag een breed strand op. Dam 30 heet het hier. Het is
er volkomen leeg. Strand, zee en lucht zijn één oneindige ruimte. Zo ver
wij links en rechts kunnen zien, is er geen mens te bekennen. De wind heeft
vrij spel. Het lichte, droge zand wordt in grillige slierten over het vochtige
deel van het strand geblazen. Het zand knerst tussen onze tanden.
Opeens zien wij dat bandensporen hier dichtregels in het
vochtige zand hebben achtergelaten:Mijn lippen verlangen naar het zilte van de jouwe
De wind maakt ruimte en in de stilte kan ik van je houden.
Kijk, daar komen we voor.
Later lezen we dat de Vliehors Express elk jaar nieuwe dichtregels op zijn banden krijgt. Iedereen kan regels daarvoor insturen. Zal ik eens gek doen en de eerste zin van dit stuk toesturen?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten