EEN KWESTIE VAN
CENTEN
In de nazomer van 1970 reed ik op een zondagavond met mijn
blauwe Tomos van het ouderlijk huis in Vleuten naar mijn studentenkamer in
Utrecht. De avondlucht voelde aangenaam fris. Achter mij in het westen verdween
het laatste licht. De lantaarnpalen waren ontstoken.
Halverwege werd ik aangehouden door twee agenten.
Of ik wel wist, dat mijn achterlicht het niet deed. En of ik
besefte in welke gevaren ik mij begaf. ‘U bent daarmee in overtreding’.
Dat ‘u’ vond ik raar klinken. Beide mannen waren veel ouder
dan ik. Ik raakte bovendien geïrriteerd, want ik vreesde een bekeuring. Met de
belofte, dat ik het licht de volgende dag direct zou herstellen en dat ik
bereid was om dit op het bureau te laten controleren, probeerde ik het onheil te
voorkomen.
Zij keken mij vanonder hun pet vastberaden aan. Een van hen pakte
zijn bonboekje.
‘Komt u het morgen maar even laten zien, dan kunt u gelijk
uw bekeuring van vijf gulden afrekenen.’
Ik moest mij beheersen om niet uit te vallen.
Als 18-jarige vond ik het in hoge mate onrechtvaardig dat ik
moest boeten voor iets waarvan ik geen weet had. Daarnaast was ik van mening, dat er
voor de politie op zondagavond wel betere dingen te doen waren dan het bekeuren
van arme studentjes. Ik stond hierbij in een familietraditie. Het dorpsblad in
Vleuten had ooit een ingezonden brief van mijn broer gepubliceerd, waarin hij
kritiek had geuit op het functioneren van de politie. Dat was aanleiding
geweest voor een corrigerend gesprek in onze huiskamer. Ik veronderstelde dat
mijn ouders een herhaling niet op prijs zouden stellen.
Toen de agent uitgeschreven was, pakte ik zonder iets te
zeggen de bon aan.
Ik zon op wraak.
De volgende dag wisselde ik op het postkantoor vijf gulden
om in vijfhonderd centen, keurig verpakt in twintig papieren rolletjes van
vijfentwintig centen elk. Ik vouwde de rolletjes open en deed alle munten bij
elkaar in een plastic zakje. Met dat gewichtige bedrag in mijn jaszak ging ik
op weg naar het politiebureau.
Ik werd in een kleine ruimte ontvangen door een blonde
agent. Hij zat in zijn blauwe uniformoverhemd achter een bureau. Zonder pet zag
hij er uiterst vriendelijk uit. Ik overhandigde hem de bekeuring en het zakje
met de vijfhonderd centen. Zijn gezicht betrok.
‘Dus u wilt uw boete in eh…..centen afrekenen?’. Ongeloof en
verontwaardiging streden bij hem om voorrang. Na enkele tellen stond hij zonder
iets te zeggen op en verdween door een deur achter hem.
Ik ging zitten op een van de stoelen langs de wand van het
kleine kantoor. Aan de wand hingen opsporingsposters en een kaart van de
gemeente. Mijn hart bonsde. Een wandklok tikte.
De deur achter het bureau zwaaide weer open. Er kwam een oudere
agent binnen, gevolgd door de blonde
collega. ‘Ik heb gehoord dat u uw boete hiermee wilt afrekenen’. Hij
hield het zakje tussen duim en wijsvinger omhoog, alsof er een nog warme drol
in zat. ‘Dat kan in Nederland niet. Volgens de regels mag je je boete maar met
een beperkt aantal centen, dubbeltjes enz. voldoen.’ Hij keek me strak aan. Hij
had zware wenkbrauwen, waar aan beide kanten een paar langere haren
uitsprongen. Hij zag eruit als een conrector die niet van plan was om met zich
te laten sollen.
Ik had nog nooit van regels voor het betalen van een boete
gehoord. Ik geloofde er niets van.
‘Volgens mij is een cent nog altijd een wettig betaalmiddel.
Mag ik…’
Ik wilde vragen waar ik die regels zou kunnen vinden, maar
de agent was me voor.
‘Dat klopt, maar’, zijn toon werd nu harder en venijniger,
hij sprak elk woord langzaam uit alsof ik doof was, ‘ik heb u net uitgelegd,
dat u niet op deze wijze uw boete kunt voldoen, zo zijn de regels’. Hij reikte
mij de zak met centen aan.
Ik kreeg sterk de indruk dat ik er beter aan deed het
Bevoegd Gezag niet verder te irriteren. Ik hield mijn vraag voor me, haalde
mijn portemonnee uit mijn kontzak en overhandigde een briefje van vijf gulden. Buiten
voor het raam liet ik mijn Tomos nog een tijdje luidruchtig stationair draaien.
Die avond zat ik op mijn kamertje de centen te verdelen in
hoopjes van vijfentwintig. DE papiertjes waarin de centen waren geleverd had ik
bewaard. Het kostte me de nodige moeite
om er weer strak verpakte rolletjes van te maken. Ik hoopte maar dat ik bij teruggave
op het postkantoor niet dezelfde kassière zou ontmoeten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten