vrijdag 10 januari 2014


JONGENS MET GROEISTUIPEN

 

Er is een tijd geweest, dat ik de eerste dag van het nieuwe jaar de vreselijkste dag van het jaar vond. ‘Dan heb je net een jaar gehad, moet je weer aan een nieuw beginnen’, ging er dan door mijn hoofd. Het was eind jaren zestig, ik was 16 / 17 jaar en  zat op het gymnasium. Ik kon daar behoorlijk meekomen, had genoeg contacten, was kerngezond en had in materieel opzicht niets te klagen. Toch was in die jaren het lijden nooit ver weg.
Ik deed altijd braaf mijn huiswerk en haalde dan zesjes. Mijn beste vriend Ton deed niet aan huiswerk. Vlak voor de les begon schreef hij zonodig de vertaling of de gemaakte sommen van mij over en met repetities haalde hij achten. Als ik de tien kilometer naar huis tegen de wind in fietste, dan waaide de wind altijd een stuk harder dan als ik ’s morgens de wind mee had. Mijn puistjes waren een stuk roder en opvallender dan die van anderen en al mijn leeftijdsgenoten hadden een flux de bouche, terwijl god mij met een spraakgebrek de wereld in gestuurd had.
Ik voerde tijdens de lessen een onderbankse correspondentie op minuscule briefjes met Trees en Hannie, maar was ik op een feestje, dan durfde ik niet op een meisje af te stappen en bleef ik de hele avond op dezelfde stoel zitten.  Na afloop bedankte ik dan met veel gestotter de moeder van het vriendje voor de ‘fijne avond’.
Kortom, ik had in die jaren het gevoel dat de hele wereld tegen mij was en dat anderen het altijd veel beter hadden dan ik.
We kregen aardrijkskundeles van een jonge leraar die moeilijk orde kon houden. Tijdens zo’n les, waarin de hele klas zat te keuvelen, het huiswerk voor de volgende les werd uitgewisseld en met de boterham in de hand spelletjes werden gedaan, viel de leraar tegen mij uit.
‘Nu is het genoeg met dat geklets, van Dijk, ga jij je maar bij de conrector melden’.
Blijkbaar was het zijn tactiek om de orde te herstellen door één leerling de les uit te sturen.
‘Hè, waarom ik?’, riep ik vanaf de achterste bank, ‘iedereen zit toch te kletsen!’.
Als ik boos werd, kon ik vaak opeens vloeiend spreken.
‘Van Dijk, pak je spullen en ga de klas uit’, sprak de jonge leraar elk woord beklemtonend.
Ik vond dit het toppunt van onrechtvaardigheid en een volgend bewijs dat de wereld tegen mij was.  Mijn boosheid groeide naar een hoogtepunt.
‘Ik ben toch niet de enige’, schreeuwde ik, ‘ouwe lul!’.
Na deze laatste woorden werd het doodstil in de klas. Iedereen voelde dat deze aanvaring buitengewoon uit de hand aan het lopen was. Het leek alsof mijn laatste woorden nog door de stille klas echoden. De leraar keek eerst verbouwereerd en siste toen met ingehouden woede dat ik mij direct uit de klas uit diende te verwijderen en dat hij mij voorlopig niet meer wilde zien.
Nog geheel vervuld van het onrecht dat mij was aangedaan klopte ik aan bij de conrector. Hij droeg mij op om in een leeg lokaal twee hoofdstukken aardrijkskunde in mijn kop te stampen. Toen later die middag de dialoog tussen de aardrijkskundeleraar en mij tot hem gekomen was, werd ik opnieuw bij hem geroepen. Ik verdedigde me door te zeggen, dat ik ‘flauwe kul’ geroepen had. Het mocht niet baten. Men nam de zaak zeer ernstig op. Ik werd voor drie dagen geschorst.

In dit nieuwe jaar staan de kranten bol van de artikelen over jongens die overlast bezorgen, auto’s in de fik steken en vuurwerk naar de politie gooien. In opiniërende artikelen vragen schrijvers zich af, wat er misgaat met de opvoeding van jongens.
Volwassen worden gaat niet vanzelf.
Overigens kan je ook op latere leeftijd last hebben van groeistuipen.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten