OUDJAARSDAG
Buiten jaagt de wind stevig langs de oevers van de Rijn. De veelkleurige
vlaggen op de rondvaartboten aan de kades staan strak. De meeuwen scheren over
het onrustige, grijze water. Nadat we langs de Romeinse thermen zijn gewandeld
zie ik in een étalageruit dat mijn haren
alle kanten op staan (of zoals George Moustaki zong: Mes cheveux aux quatres
vents).
Binnen loopt even later de thermometer in de sauna op tot bijna
100 graden. Mijn haren, nat van het zwemwater, drogen aanvankelijk in hoog
tempo op om vervolgens nat te worden van het druppelende zweet, zoals kaas
onder hitte snel vloeibaar wordt.
We zouden nooit in de moderne versie van de thermen zijn
beland als de vakbonden in Duitsland niet zoveel invloed hadden gehad. Dat is althans
mijn veronderstelling.
Blijkbaar hebben de bonden ooit gedaan gekregen, dat de
ambtenaren in Duitsland op de laatste dag van het jaar een vrije dag hebben.
Daarom zijn alle musea in Köln niet alleen op 1 januari, maar ook op 31 december
gesloten. Terwijl de stad op oudjaarsdag uitpuilt van de toeristen. Velen van
hen lopen nietsvermoedend de beroemde musea af en komen daar voor een dichte
deur. Met dank aan de Deutsche Gewertschaftsbund.
Gelukkig zijn er dan nog de kerken. Daarvan staan de deuren
altijd open.
In Köln staat een aantal fraaie romaanse kerken met
onopgesmukte, verstilde interieurs en houten altaardrieluiken, waar de houtworm
na eeuwen nog geen vat op heeft gekregen.
In de beroemde Dom is er een vroegtijdige driekoningenhoogmis.
We zien allerlei groepen mensen verkleed als koningen de trappen van de
kathedraal op lopen. In de handen dragen zij stokken met vergulde sterren en
manen. Achter één groep klimt moeizaam een aangeklede dromedaris naar boven. Tastend
zoeken de vier poten de treden omhoog. Op het zuidplein zien we nog een stel
gelovigen die zich als priester verkleed hebben. De religieuze gewaden waaien
op in de wind. De mannen houden hun hoofddeksels vast. Het is niet voor niets
dat Köln een naam als carnavalsstad hoog te houden heeft, gaat er nog door mij
heen. Even later blijkt, dat het hier
daadwerkelijk de kardinaal van Köln met zijn gevolg betreft. Achterin de kerk
krijgt hij zijn mijter en staf aangereikt. Als hij in het middenpad naar voren
schrijdt, langs alle verklede koningen en langs een drommedaris, die zich
tussen de kerkbanken geperst heeft, kan het feest beginnen. Het koor zingt O lasset uns anbeten (3x).
En gelukkig is er ook nog de opgewekte kerstmarkt. In houten
kraampjes met een hoog koekoeksklokgehalte worden mutsen, sjaals en sieraden
verkocht. Groter nog is het aantal gelegenheden waar men iets kan eten en
drinken, van pannenkoeken en warme chocola tot worstebroodjes en glühwein. Er
is een ijsbaantje met muziek uit vroeger dagen. De schaatsers maken een ronde
om het lichtgroene, meer dan levensgrote standbeeld van een Pruisische vorst te
paard. De kerstmarkt is een nostalgische verzameling van alles wat er juist niet in
een stad te vinden is: dennebomen met sneeuw en alpenhutten.
Nadat G zich te buiten gegaan is aan een bonte muts van
zuiver scheerwol, zie ik een bijzonder paar de markt oplopen. Een goedgevulde man
van in de vijftig, met vermoeide ogen onder een grijze muts, ondersteunt een graatmagere,
broze vrouw van in de tachtig, die met vochtige ogen bezorgd om zich heen kijkt.
Zoals de ongeoefende schaatsers zich vasthoudend aan de railing heel
voorzichtig over het ijs bewegen, zo schuifelen de man en vrouw langs de
kraampjes.
Ik denk dat het een ambtenaar is, die eindelijk eens een dag
vrij heeft om met zijn moeder over de kerstmarkt te lopen. Misschien is het wel
de laatste keer voor haar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten