vrijdag 28 maart 2014


DE DERDE LEVENSFASE VAN DE KAT

 
Het is stil in onze huiskamer. G kijkt naar haar Twitter-berichten. Ik speel Spider Solitaire. Dan klinkt er ergens een piepje.
‘Er komt een bericht binnen op je telefoon’, zegt G.
‘Dat is een ander geluid’, antwoord ik, ‘volgens mij is het jouw telefoon’.
‘Nee hoor. Voor een sms heb ik een vogelgeluidje en bij een mail klinkt een bel’.
‘Dan zal het wel Whatsapp zijn’.
‘Die doet ‘pok’ , dat was het zeker niet. Het was echt jouw telefoon’.
‘Misschien is het wel je tablet, die heb ik vaker zo horen piepen’, probeer ik nog eens.
Dan horen we het piepje nog een keer, nu wat klagelijker.
‘Het is Youri bij de voordeur’, zegt G. Zij heeft nog de beste oren van ons beiden.
Als ik de voordeur opendoe, komt de kat met zijn staart omhoog naar binnen. Hij laat nog eens een miauw horen. Zijn officiële naam is Youri, maar zo wordt ie bijna nooit genoemd. Hij heeft wel meer dan tien koosnamen, waarvan Pitipoes en Minimas de meest gebruikte zijn. Dit soort namen zijn zonder na te denken ontstaan, in ogenblikken van diepe verbondenheid.
Youri is nu bijna 16 jaar oud. Hij was altijd een actieve kat, die graag naar buiten ging. Ging hij er via de achterdeur uit, dan kon hij zich even later bij de voordeur melden en andersom. Terwijl hij daarvoor honderden meters moet lopen en als een springpaard tien schuttingen moet slechten. Aan de voorzijde sprong hij met gemak uit stand van het trottoir op de vensterbank, anderhalve meter hoog. Dat was zijn manier om te laten weten dat wij de voordeur voor hem open moesten doen. Te midden van alle katten uit de  buurt hield hij zich moeiteloos staande. In onze beleving was hij the King of the Road. Hij joeg de muizen niet uit huis, want die hebben we niet. Hij nam wel muizen in zijn bek van buiten mee naar binnen. Dan ging hij in de kamer met het versufte beest spelen.
Deze beschrijving staat in de verleden tijd, want sinds enige tijd zijn Youri’s dadendrang, sprongkracht  en imponeringsvermogen aanzienlijk afgenomen. Hij gaat minder vaak de deur uit en zoekt nu een veilig heenkomen als hij een soortgenoot ontmoet. Sinds afgelopen zomer heeft hij bovendien kuren met eten. Youri eet meer dan ooit tevoren, maar tegelijkertijd is hij flink afgevallen.
We zijn sindsdien tweemaal met hem naar de dierenarts geweest. Dat zijn voor hem traumatische visites. Het afgesloten mandje waarin we hem meenemen is al zozeer een teken geworden van naderend onheil, dat we er thuis alleen met afleidingsmanoeuvres in slagen om Youri in het mandje te krijgen.
In het patiëntendossier bij de dierenarts staan er drie uitroeptekens achter Youri’s naam. Dat betekent: kan binnen 5 seconden van zich afbijten. Het personeel volgt bijscholingscursussen voor dieren die behoren tot the dominant agressive male species.
In de steriele praktijk kruipt Youri wel weer dolgraag in zijn mandje. Als hij er thuis uitkomt, vlucht hij op lage poten, schichtig om zich heen kijkend, achter de bank om zich te verbergen voor ieder die hem iets onwelgevalligs wil aandoen en voor veterinaire functionarissen in het bijzonder.
De dierenarts heeft hem het laatste halfjaar dus tweemaal binnenste buiten gekeerd. Dat kostte ons een vermogen, waarmee de arts op zijn minst een mooi weekje Centre Parcs kan boeken. Youri heeft nu vier kiezen minder en hij zwaait wat minder zijn snot in het rond. Problemen met het eten zijn er nog regelmatig. Tijdens het koken zit hij continu op de loer om te zien of er iets van de aanrecht valt en tijdens het eten zit hij samen met ons aan tafel.
Onze pedagogische vaardigheden worden ten zeerste op de proef gesteld. Als ie zich tijdens de maaltijd gedraagt, krijgt hij een likje yoghurt bij het dessert. Komt er een Mona toetje op tafel, dan kan hij zich niet beheersen. Dan zet hij  zijn voorpoten op tafel om zijn aandeel op te eisen.
Hij is in zijn laatste jaren, zoveel is zeker. Hij houdt ons een spiegel voor.

zaterdag 22 maart 2014

I WAS GLAD
 
Woensdagmorgen begin ik te hoesten. Dat is op zich niets bijzonders, want ik heb al maanden lang een abonnement op verkoudheid en ik ben, zoals artsen dat noemen, bekend met irritaties van het slijmvlies in neus en keel. Aan het einde van de middag krijg ik koude rillingen en opeens heb ik overal pijnlijke spieren. ‘Het zal toch niet’, denk ik. G heeft al vanaf het begin van deze week hoge koorts. Vanuit een nergens op gebaseerd optimisme dacht ik aan de dans te kunnen ontspringen. Nu lijkt het erop, dat ook ik voor de bijl ga. Het is tijd om de proef op de som te nemen.
Er zijn verschillende manieren om koorts op te meten. Dat kan bijvoorbeeld heel comfortabel via het oor of het voorhoofd. Niettemin doen wij het nog altijd met de vertrouwde staafthermometer, en dan niet gemakkelijk onder de oksel of in de mond, maar tussen de billen. Eigenlijk is dat vreemd, want het is een wat ingewikkeld en tijdrovend gedoe. Ik ben er ook niet echt goed in.
De thermometer is onverbiddellijk. Ik heb 39.1 graden koorts.
Dan begint het proces van verwerken: via ongeloof, verzet en droefheid naar aanvaarding. Ik leg me er uiteindelijk maar bij neer. Het kan de komende dagen lijden. En ik ook.
Ons beleid met koortsende ziekten berust op twee pijlers: goed rusten en veel drinken.
Ik begin daarom te drinken als een tempelier. Die uitdrukking heb ik van een wijkverpleegkundige, die deze ooit bezigde toen een van onze kinderen aan de moederborst lag.
Halverwege de avond loop ik met twee loodzware benen en een verhit hoofd de trappen op naar de tweede etage. Daar hebben we een kamertje dat voor dit soort gevallen van ongerief heel geschikt is. De muren en de kasten zijn rustgevend wit. Je stoort er niemand met woelen en hoesten.
Ik probeer te slapen, maar het lukt van geen kant.
Ik moet om het half uur naar de wc, omdat ik zo overmatig kruidenthee gedronken heb.
Erger nog is het gebonk in mijn hoofd. Alsof er continu de monotone dreun van de meest kale house muziek doorheengaat. Zoals dj’s op die dreun vervolgens een melodie plaatsen, komt er bij mij als ik koorts heb altijd een melodie in mijn hoofd, op de maat van het gebonk. Ik weet uit ervaring, dat zo’n lied mijn  hoofd niet meer uit gaat en de hele nacht door blijft dreunen.
Het kunnen allerlei deuntjes zijn, ook niet bestaande. Dit keer krijg ik de baspartij van het vijfstemmige anthem I was glad van Henry Purcell binnen. Geen verkeerde melodie, maar in een continue herhaling is zelfs het mooiste lied onaangenaam. Qua tempo past het wel goed bij het gebonk. Ik schat het aantal slagen in mijn hoofd op zo’n 80 per minuut. Ook de titel zou nog passend kunnen zijn, gezien het gebruik van de verleden tijd.
Halverwege de nacht slaap ik onrustig in, om vervolgens elk uur wakker te worden met het gebonk van I was glad. Misschien is het wel een speling van het lot, dat Purcell in mijn hoofd moet komen nu ik koorts heb. Purcell hield er als rechtgeaarde Engelsman van om een biertje te drinken met zijn vrienden in het café. Ik weet niet of op hem de term tempelier van toepassing kan zijn. Zijn vrouw vond in ieder geval dat hij vaak te laat thuis kwam. In een winternacht was zij het zo zat, dat zij deur afsloot. Poor Henry moest de nacht buiten in de vrieskou doorbrengen. Hij kreeg flinke koorts en liep een longontsteking op, waaraan hij zou overlijden, 36 jaar oud. Hij had nog zoveel mooie muziek kunnen schrijven.
 
 

zondag 16 maart 2014

DE GESCHIEDENIS VAN EEN KNAAPJE
 
 
Ik sta in mijn onderbroek voor de klerenkast om een broek te pakken. Ik neem een bruine casual van de houten kleerhanger. Mijn oog valt op de tekst op het knaapje: Kleedingmagazijn Nederland, Rotterdam. Dat is me nooit eerder opgevallen. Hoe oud zou die klerenhanger zijn? Na welke omzwervingen is ie bij ons in de kast terecht gekomen? Wat kan ik nog over deze klerenhanger te weten komen? Ik ga op onderzoek uit.
Kleedingmagazijn Nederland, Rotterdam geeft geen bruikbare hits op Google. Ook in het gemeentearchief van Rotterdam ontbreekt elk spoor van deze firma. Museum Rotterdam heeft een soortgelijke kledinghanger in de collectie met het opschrift Kleedingmagazijn “Berlin”. Er staat bij vermeld, dat dit soort hangers tussen 1920 en 1946 geproduceerd worden. De naam van de winkel verwijst naar de Duitse oorsprong van de kleermaker. In de 19e eeuw vestigden zich veel kleermakers uit Duitsland in Nederland. Zij kwamen in het kielzog van stoffen- en fourniturenhandelaren. Wie watertandt bij de geschiedenis van bedrijven in Rotterdam kan op de website van het Museum Rotterdam nog van alles lezen over loodwitmakers, tinnegieters, vijlenkapperijen en nog meer ambachten die de huidige spellingcontrole niet meer herkent. Helaas voor dit verhaal wordt de houtindustrie niet behandeld en komen kledinghangerschavers niet aan bod.
De benaming kledingmagazijn werd in de eerste helft van de 20e eeuw veel gebruikt. Het woord magazijn is uit het Frans in het Nederlands terechtgekomen. Deftige modezaken noemden zich Magasin of Maison. Maar in Rotterdam houden ze daar niet zo van. Het is niet voor niets, dat de VVD in Rotterdam op dit moment stemmen werft met de leuze In Rotterdam spreken we Nederlands. Dat was blijkbaar honderd jaar geleden ook al zo.
Ooit heeft toen iemand die een kledingwinkel wilde beginnen zitten peinzen over een geschikte naam. Waarom zou ie als naam voor zijn Kleedingmagazijn op Nederland uitgekomen zijn? Was dat om aan te geven dat er geen tweederangs Belgische borstrokken werden verkocht? Wilde men benadrukken dat men alledaags was en niet deftig? Of wilde men zich onderscheiden van al die Duitse immigranten?
De dubbele ee in woorden als  kleeding is met de spellingverandering van 1934 veranderd in een enkele e. We mogen dus gevoeglijk aannemen, dat het knaapje uit mijn klerenkast 80 jaar of ouder is. Het is echter niet uit te sluiten dat de eigenaar van het kleedingmagazijn zo zuinig was, dat hij tien jaar na de spellingverandering nog knaapjes met het oude opschrift gebruikte.
Mijn kleerhanger heeft een houten dwarslat, ook wel broekenstang genoemd. Deze hanger heeft dus voor een herenkostuum gediend. De vader van G (geb. 1925) kwam uit Puttershoek, vlak onder Rotterdam. Hij kon in de eerste helft van de vorige eeuw in Puttershoek een elektrische tram nemen van de Rotterdamsche Tramweg Maatschappij. Die bracht hem over de nu niet meer bestaande Barendregtse Brug in een keer in het centrum van Rotterdam.
Toen hij in 1953 trouwde en het ouderlijk huis verliet, nam hij maar weinig mee. Daaronder was wel zijn zondagse pak op een houten hangertje van Kleedingmagazijn Nederland. Zijn vrouw kocht daarna af en toe een nieuw pak voor hem, maar het houten hangertje bleef. Toen G bijna tien jaar geleden het ouderlijk huis leegruimde, kwam zij op zolder een doos met klerenhangers tegen. Die dingen komen altijd wel van pas. Dus vond de doos een plaats in de verhuiswagen die naar ons huis in Utrecht reed.
Zo ongeveer moet het zijn gelopen.
We overwegen om in ons testament deze klerenhanger aan het Rotterdams Museum te vermaken.
Ik sta weer voor mijn klerenkast. Ik schuif wat hangers aan de kant op zoek naar een broek.  Hé, wat zie ik daar. Een houten knaapje met het opschrift Wolf & Hertzdal Sittard – Maastricht – Heerlen. Hoe komt die in godsnaam in onze kast?

vrijdag 7 maart 2014


PATER DE VREE

 
In het najaar van 1963, ik ben dan 11 jaar oud, stappen mijn vader en ik op een koude zondagmiddag uit de trein in Tilburg. We zijn op weg naar de paters Oblaten van de heilige Franciscus van Sales. In het missiehuis Ave Maria kunnen jongens een opleiding tot priester volgen.
Destijds was het ideaal, dat elk katholiek gezin een priester zou voortbrengen. Alle hoop was daarbij op mij gevestigd. Enkele jaren daarvoor was een neef tot priester gewijd. Hij was in een open rijtuig als een held in ons dorp binnengehaald. Dat leek me nog wel wat. Maar ik gruwde bij de gedachte aan een internaat.
We worden door een jonge pater binnengelaten in een hoge, betegelde hal waar elke voetstap de stilte verstoort. Spaarzaam licht valt binnen door twee smalle, gebrandschilderde ramen aan weerszijden van een donkere, glimmende trap tegenover de ingang. De stilte voelt beklemmend. Uit een lange, stenen gang klinkt ver weg het sluiten van een deur. Voetstappen naderen en even later zien we een pater van middelbare leeftijd met een grote glimlach op ons afkomen.
‘Pater de Vree’. Hij neemt mijn hand in zijn beide handen en schudt langdurig. Ik herken in hem de pater die enkele maanden daarvoor als uit het niets bij ons aan huis was geweest. Hij was ook toen  zo overdreven vriendelijk. Hij wist dat ik bij de verkenners was en dat ik goed kon leren. Hoe wist die man dat, vroeg ik mij af. Ik vertrouwde hem niet.
We krijgen een kopje thee geserveerd in een ontvangstkamer. ‘Neem gerust twee koekjes’, zegt pater de Vree breed lachend. ‘Dank u wel’, antwoordt mijn vader beleefd. Op een lage tafel staat een grote varen, rond de pot liggen missieblaadjes uitgespreid. Pater de Vree vertelt hoe alle jongens in dit huis hun best doen om het elkaar naar de zin te maken. Na een weekendje thuis komen ze  graag weer terug. Ik kijk uit het raam. Ik wil helemaal niet weg van huis.

Dan leidt de pater ons rond. We gaan eerst naar de recreatiezaal, die deze zondagmiddag vol is met jongens die spelletjes doen. We staan stil bij een tafeltennistafel, waar een jongen in een zondags pak het opneemt tegen een jonge priester in een zwart habijt. Dan maakt pater de Vree met een miniem gebaar van zijn ogen duidelijk dat de jongen plaats moet maken voor mij. Ondanks dat ik meeste ballen met het harde batje naast  de tafel sla, zegt de priester dat hij kan zien, dat ik aanleg heb. De jongen beijvert zich om alle ballen die ik missla weer razendsnel op te rapen. Dat zou ik nooit doen, als ik op bevel mijn beurt had moeten afstaan.
We lopen de trap op. ‘Hier is de kamer van de recreatiepater’, zegt pater de Vree. Hij klopt bescheiden op de deur. ‘Ik denk wel dat hij er is’, zegt hij met een vette knipoog naar mij.
In de kamer zit een jonge pater achter een bureau. ‘Goeiemiddag, zèèg’, klinkt het met een zachte g.
‘Hoe vind je het hier?’, vraagt hij mij vriendelijk.
‘W-wel mooi’, stotter ik.
‘Hou je ook van sporten?’
De recreatiepater vertelt uitgebreid over de sporten en buitenspelen op het internaat. ‘Wij doen hier van alles, eens even kijken’, hij opent een bureaula en zoekt tussen de paperassen. ‘Aha, hier’. Hij overhandigt mij een foto met handtekening van Reinier Paping. ‘Weet je wie dat is?’ Wat een domme vraag, denk ik.
‘Je mag die foto houden’, zegt pater de Vree.
‘Is dat even mooi’, antwoordt mijn vader, ‘dank u wel’.
Na de bezichtiging van de slaapzaal met chambrettes en de studiezaal eindigt de rondleiding in de kapel. Het is er donker en ijskoud. Op het altaar brandt een vlammetje in een rood glaasje. Mijn vader schuift de voorste bank in en knielt. Ik volg hem en knijp mijn ogen dicht. Ik wil hier weg, naar huis en naar mijn moeder. ‘Daar moet ik nu niet aan denken’, spreek ik mezelf toe, ‘ik moet nu bidden’. Ik bid voor de mensen die erg ziek zijn. En dat er vanavond geen auto-ongelukken zullen gebeuren. ‘Onze vader die in de hemel zijt… ’
Ik wacht tot mijn vader opstaat. Die komt overeind als pater de Vree weer terugloopt.
Bij het afscheid legt de pater een hand op mijn schouder. Hij buigt zich naar me toe. ‘Kom gerust nog eens een keertje kijken’. ‘Dank u wel’,  zeg ik beleefd. Ik neem mezelf voor om nooit meer terug te komen. Mijn vader bedankt de pater omstandig, diverse keren zijn hoofd buigend.  
Als ik thuis de achterdeur openzwaai en de keuken binnenstap, flikkert het kleine lichtje van het petroleumstelletje dat de koffie warm houdt. Mijn moeder komt ons met een blij gezicht tegemoet. Ik wil haar om de hals vliegen, maar hou me in.
Met de Kerst komt er een kaart van pater de Vree, daarna ook met mijn verjaardag.
Hij heeft dit vijf jaar volgehouden. Ondertussen hadden mijn ouders besloten, dat ik in Utrecht naar het gymnasium zou gaan. Dan kon ik daarna altijd nog de overstap naar het seminarie maken.
Nog voordat ik het gymnasium had afgemaakt, had ik afscheid genomen van de kerk.