zaterdag 6 september 2014

O GRADITA MIA FERITA (O AANGENAME WOND)



Claudio Monteverdi is een Italiaanse componist, die leefde van 1587 – 1643. Hij werd onder meer bekend door zijn madrigalen. In deze wereldlijke liederen, geeft hij uitdrukking aan individuele emoties, zoals verliefdheid en verdriet. Voor die tijd had nog niemand dat zo gedaan.
In juli ben ik voor een zangweek in Tsjechië. De leiding heeft bedacht, dat ik een duet ga zingen met een sopraan, begeleid door enkele instrumentalisten. De keuze is gevallen op Septimus van John Blow en Chiomo d’oro van Monteverdi. Dit laatste lied is weliswaar geschreven voor twee sopranen, maar ook voor een bariton zou de lagere partij haalbaar zijn.
Chiomo d’oro gaat over een geliefde, die er zó mooi uitziet, dat het zelfs pijn doet.
Een van de begeleiders in de zangweek is een Italiaan, die niet alleen een uitstekend clavecimbelspeler is, maar ook een kenner bij uitstek van het werk van Monteverdi. Hij is dus de aangewezen man om ons te coachen.
Terwijl ons ensemble aan het studeren is, komt hij voorzichtig de oefenruimte binnen. Hij wil eerst graag een toelichting geven op het werk van Monteverdi. Voor een goede uitvoering moet je het stuk immers doorleefd hebben.
In de teksten en de muziek van de madrigalen, zo begint hij, is een diepere laag aanwezig. De liederen werden in de 17e eeuw vaak gezongen in een kleine kring van ontwikkelde mensen. Er werden bedekte termen gebruikt om de fysieke aantrekkelijkheid en de erotiek te omschrijven.
De Italiaan begint nu langzamer te spreken. Hij zoekt naar de juiste woorden.
In Chiomo d’oro wordt niet alleen de schoonheid van een man bezongen, maar ook – zijn ogen draaien nu weg -  …eh, hoe moet je dat zeggen… hoe heerlijk het is om seks te hebben met deze man. Dit wordt via metaforen duidelijk gemaakt. Waar gezongen wordt over het gebonden of losse haar van de man wordt the penis bedoeld. De roos die zijn lichaam bedekt is het vrouwelijk schaamdeel en de pijn, de aangename wond waarmee het lied eindigt, verwijst naar het orgasme.
De Monteverdi-kenner lacht er verlegen bij. Met nadruk vraagt hij om deze uitleg niet te zien als zijn persoonlijke interpretatie. Al is hij Italiaan, hij heeft geen dirty mind. Alle musicologen zijn het over deze interpretatie eens.
Ik ben verrast. Dat ik over de aantrekkelijkheid van een man sta te zingen, daar valt mee te leven. Maar wat te denken van de uitleg van de Italiaan? Zijn toelichting heeft toch ergens iets weg van Thijs van den Brink die voor de EO vertelt hoe we Hele Grote Bloemkolen van André van Duin moeten opvatten.
Ik kijk de kring eens rond. De Poolse claveciniste, een zeer getalenteerde jonge vrouw, tuurt ingespannen naar haar partituur, alsof haar bril niet sterk genoeg is. De corpulente Tsjechische cellist zit te hijgen, waarschijnlijk omdat hij tien minuten daarvoor een trap is opgeklommen. Eén van de twee blokfluitistes blaast opzichtig door de kop van haar instrument, met de kennelijke bedoeling om het vocht te verwijderen. Hetgeen in deze context toch als een erotisch moment kan worden opgevat. Maar misschien is zij in gedachten wel bij Blow.
De sopraan naast mij is een keurige, net gepensioneerde vrouw. Hoe ik ook zoek, ik  kan bij haar geen bijzondere gaven ontdekken in de expressie van erotisch getinte liederen. Ik krijg het vage gevoel, dat ik bij de uitvoering niet teveel op haar moet leunen.
Nadat de Italiaan nogmaals en met handgebaren gesmeekt heeft om hem deze duiding niet persoonlijk aan te rekenen, verlaat hij de oefenruimte. Het is even stil.
‘Shall we start again’?, vraag ik aarzelend.
‘Bar 37, second beat’?
Vervolgens mis ik mijn eigen inzet.
Later die week, bij de uitvoering voor eigen publiek, beperken we ons tot het lied van John Blow. Chiomo d’oro laten we vallen. Officieel omdat we het nog te weinig geoefend hebben. Je zou ook kunnen zeggen: omdat we het te weinig doorleefd hebben.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten