O GRADITA MIA FERITA
(O AANGENAME WOND)
Claudio Monteverdi is een Italiaanse componist, die leefde
van 1587 – 1643. Hij werd onder meer bekend door zijn madrigalen. In deze wereldlijke
liederen, geeft hij uitdrukking aan individuele emoties, zoals verliefdheid en
verdriet. Voor die tijd had nog niemand dat zo gedaan.
In juli ben ik voor een zangweek in Tsjechië. De leiding heeft
bedacht, dat ik een duet ga zingen met een sopraan, begeleid door enkele
instrumentalisten. De keuze is gevallen op Septimus
van John Blow en Chiomo d’oro van
Monteverdi. Dit laatste lied is weliswaar geschreven voor twee sopranen, maar ook
voor een bariton zou de lagere partij haalbaar zijn.
Chiomo d’oro gaat
over een geliefde, die er zó mooi uitziet, dat het zelfs pijn doet.
Een van de begeleiders in de zangweek is een Italiaan, die
niet alleen een uitstekend clavecimbelspeler is, maar ook een kenner bij
uitstek van het werk van Monteverdi. Hij is dus de aangewezen man om ons te
coachen.
Terwijl ons ensemble aan het studeren is, komt hij
voorzichtig de oefenruimte binnen. Hij wil eerst graag een toelichting geven op
het werk van Monteverdi. Voor een goede uitvoering moet je het stuk immers
doorleefd hebben.
In de teksten en de muziek van de madrigalen, zo begint hij,
is een diepere laag aanwezig. De liederen werden in de 17e eeuw vaak
gezongen in een kleine kring van ontwikkelde mensen. Er werden bedekte termen
gebruikt om de fysieke aantrekkelijkheid en de erotiek te omschrijven.
De Italiaan begint nu langzamer te spreken. Hij zoekt naar
de juiste woorden.
In Chiomo d’oro wordt
niet alleen de schoonheid van een man bezongen, maar ook – zijn ogen draaien nu
weg - …eh, hoe moet je dat zeggen… hoe
heerlijk het is om seks te hebben met deze man. Dit wordt via metaforen
duidelijk gemaakt. Waar gezongen wordt over het gebonden of losse haar van de
man wordt the penis bedoeld. De roos die zijn lichaam bedekt is het vrouwelijk schaamdeel
en de pijn, de aangename wond waarmee
het lied eindigt, verwijst naar het orgasme.
De Monteverdi-kenner lacht er verlegen bij. Met nadruk vraagt
hij om deze uitleg niet te zien als zijn persoonlijke interpretatie. Al is hij
Italiaan, hij heeft geen dirty mind. Alle musicologen zijn het over deze
interpretatie eens.
Ik ben verrast. Dat ik over de aantrekkelijkheid van een man
sta te zingen, daar valt mee te leven. Maar wat te denken van de uitleg van de Italiaan?
Zijn toelichting heeft toch ergens iets weg van Thijs van den Brink die voor de
EO vertelt hoe we Hele Grote Bloemkolen van André van Duin moeten opvatten.
Ik kijk de kring eens rond. De Poolse claveciniste, een zeer
getalenteerde jonge vrouw, tuurt ingespannen naar haar partituur, alsof haar
bril niet sterk genoeg is. De corpulente Tsjechische cellist zit te hijgen,
waarschijnlijk omdat hij tien minuten daarvoor een trap is opgeklommen. Eén van
de twee blokfluitistes blaast opzichtig door de kop van haar instrument, met de
kennelijke bedoeling om het vocht te verwijderen. Hetgeen in deze context toch als
een erotisch moment kan worden opgevat. Maar misschien is zij in gedachten wel
bij Blow.
De sopraan naast mij is een keurige, net gepensioneerde
vrouw. Hoe ik ook zoek, ik kan bij haar
geen bijzondere gaven ontdekken in de expressie van erotisch getinte liederen.
Ik krijg het vage gevoel, dat ik bij de uitvoering niet teveel op haar moet
leunen.
Nadat de Italiaan nogmaals en met handgebaren gesmeekt heeft
om hem deze duiding niet persoonlijk aan te rekenen, verlaat hij de
oefenruimte. Het is even stil.
‘Shall we start again’?, vraag ik aarzelend.
‘Bar 37, second beat’?
Vervolgens mis ik mijn eigen inzet.
Later die week, bij de uitvoering voor eigen publiek,
beperken we ons tot het lied van John Blow. Chiomo
d’oro laten we vallen. Officieel omdat we het nog te weinig geoefend
hebben. Je zou ook kunnen zeggen: omdat we het te weinig doorleefd hebben.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten