KERSTDINER IN HET
VERZORGINGSHUIS
We zitten met zijn achten aan een tafel.
Bewoner A draagt een colbert en een stropdas. Hij kijkt
strak voor zich uit en zegt weinig. ‘Maar hij weet nog alles’, zegt zijn
dochter trots naast hem. ‘En met zijn gehoor is ook niks mis’. Deze openbaring
brengt geen verandering op zijn gezicht.
Mevrouw B kijkt met een olijke, maar ook wat melancholieke
blik de kring rond. Ze hoopt, dat er een besje voor haar wordt ingeschonken. ‘Want
ik weet niet of ze die in de hemel hebben’.
Ook zij wordt vergezeld door een dochter.
Mevrouw C is een kleine, tengere mevrouw, die in elkaar
gedoken in haar een electrische rolstoel zit. Zij heeft een te wijd uitgevallen
gebloemde jurk aan. Haar blik is voortdurend omlaag gericht. Naast haar zit
haar zoon. ‘Ik ben zo blij, dat je er bent’, lispelt ze met enige regelmaat
tegen hem.
Mijn moeder is de vierde bewoonster aan tafel. Zij is 95 en
haar geheugen laat haar behoorlijk in de steek. Ze probeert dat zo goed mogelijk
te verbergen. Ze wil niet klagen. ‘Wat is verder de bedoeling?’, vraagt ze mij.
Eerst wordt er door de vrijwilligsters een drankje
geserveerd. Het zijn struise, breedlijvige dames van in de zestig, aan wie de
kapper goede klanten heeft. Opgewekt en voortvarend gaan ze de tafels langs.
De zoon van mevr. C
vertelt, dat zijn moeder past sinds enkele weken in het huis woont. Hij is
aanwezig, omdat alles voor zijn moeder nog onbekend is. Maar eigenlijk komt het
hem niet goed uit. Hij heeft deze avond ook een eindejaarsetentje op zijn
sportclub. Er staan twee zakken met 150 warme oliebollen op de achterbank van
zijn auto. Dus hij heeft zich voorgenomen om na het voorgerecht te vertrekken.
Voorlopig moet hij nog even wachten. Voor de vrijwilligsters
is een glaasje vooraf een aangename bezigheid. Maar hier aan tafel kennen we elkaar
niet, dus na drie kwartier begint de conversatie ernstig te stokken en kijken
wij met zoon C verlangend uit naar de komst van het voorgerecht.
‘Alles op zijn tijd, zei de boer en hij kuste de meid’, zegt
mevr. B. Zij kijkt verwachtingsvol rond
of er gereageerd wordt. Meneer A kijkt afkeurend. Maar misschien staat zijn
gezicht altijd in diezelfde stand. Bij sommige ouderen staat het leven op het
gezicht getekend.
Na een uur wordt een gebonden champignonsoep opgediend.
‘Smaakt ie, mevrouw van Dijk?’, vraagt een vrijwilligster.
Mijn moeder steekt de duim van haar linkerhand in de lucht.
‘We hebben hier niets te klagen hoor!’
Dan buigt zoon C zich voorover naar zijn moeder.
‘Ik moet nu gaan, er wachten een heleboel mensen op mij bij
de club’.
Zijn moeder duikt nog verder in elkaar en haar onderlip
begint te trillen. Nauwelijks hoorbaar huilt ze: ‘ik heb zo’n pijn jongen,
blijf nog even’.
‘Wat zegt ze?’, vraagt mevrouw B.
De zoon wil zijn moeder antwoorden, maar hij sluit zijn
lippen weer. Hij doet zijn colbert uit.
Als het hoofdgerecht wordt opgediend, zet mevr. B een lied
in:
‘Was ik maar in
Lutjebroek gebleven, met je hengels en je worrempies erbij’.
Haar dochter stoot de arm van mevrouw aan: ‘Zeg, het is
kersttijd hoor!’
‘Was ik maar in
Lutjebroek gebleven, dat was beter voor jou en voor mij en voor Lutjebroek
erbij’.
Mijn moeder beweegt met haar rechter wijsvinger mee op de
maat van het lied.
‘Wat is het gezellig, hè’, zegt de vrijwilligster die
uitserveert. ‘En wat een lekker eten hè, meneer! Rollade, dat kreeg u zeker
vroeger thuis niet? Of wel?’. Meneer A wil net een hap nemen, maar het eten
valt van zijn vork af.
Zijn dochter antwoordt: ‘ik denk het niet, nee’.
‘Nou, laat u maar lekker verwennen hoor!’
Terwijl Mevr. B Ouwe
taaie, jippie, jippie, jeeh inzet, doet zoon C een nieuwe poging om op te
stappen. Dit keer huilt zijn moeder harder. Met een zucht gaat de zoon weer in
zijn stoel zitten, zich realiserend, dat hij zijn 300 lauwe oliebollen vanavond
niet meer kwijt zal raken.
Er worden kerstliederen gezongen.
In afwachting van het dessert vallen de ogen van mijn moeder
regelmatig dicht.
Na het puddinkje met bessensap is het tijd om te gaan.
Aan mijn arm schuifelt mijn moeder op haar kaalgetrapte
pantoffels over het tapijt van de grote zaal. Ik hoop maar dat het tapijt geen
statische elektriciteit opwekt.
Ach ja, herinneringen aan mijn moeder.....
BeantwoordenVerwijderen(Trea)