zaterdag 10 oktober 2015

 FLUITEN EN KRASSEN



Toen ik zes jaar was achtte mijn vader de tijd rijp om mij de beginselen van de muziek te leren.
Ik leerde blokfluit spelen, in navolging van mijn oudere broer en zussen.
Mijn vader legde mij op zondagmiddag met veel geduld uit, hoe ik mijn vingertjes op de gaatjes van de fluit moest leggen. Dat kostte de nodige inspanning. Lag er maar één vingertje niet goed, dan ontsteeg er een schel hoog geluid aan het instrument. Turend naar de nootjes in het boekje stak ik het mondstuk van de fluit te ver in mijn mond, zodat mijn vader herhaaldelijk het vocht uit het instrument moest halen.
Na een aantal weken oefenen wachtte de eerste beloning. Ik kon een eenvoudig melodietje spelen en ontving de complimenten van mijn moeder.
Het bespelen van de blokfluit was overigens  niet het doel, het was een opmaat voor iets groters.
Mijn vader was een muzikale man. Als kind speelde hij op een kloppiano. Volgens de overlevering kon hij al op zeer jonge leeftijd in alle toonaarden het Stabat Mater spelen. De organist van de kerk had er twee dikke repen chocola voor over. Later kreeg mijn vader een viool. Van toen af aan speelde hij elke avond zijn toonladders en melodieën. ‘Het leek of hij er nooit genoeg van kreeg’, zo omschreef mijn tante Jo zijn hartstocht voor de muziek. Bij de jongerenvereniging gaf hij zangles en dirigeerde hij uitvoeringen.

Mijn vader rond 1935

Zo’n passie voor muziek, die wil je wel op je kinderen overbrengen. Het leren van muziek was daarom bij ons thuis een onderdeel van de opvoeding.
Toen ik via de blokfluit noten had leren lezen, was de tijd aangebroken om een instrument uit te  kiezen. Helaas had tot op dat moment nog niemand voor mijn vaders lievelingsinstrument, de viool, gekozen. Mijn oudste zus had het even geprobeerd, maar was al snel op de piano overgestapt. Net in die tijd viel aan ons gezin een viool toe uit de nalatenschap van een oom van mijn moeder. Er was geen ontkomen meer aan: ik ‘koos’ voor de viool.
Een viool is een mooi strijkinstrument, maar het duurt jaren voor je er iets prachtigs uit kunt halen. Anders dan bij de piano liggen de noten niet voor je klaar, je moet ze zelf maken met je vingers. En leg je je vingers een millimeter verkeerd dan krijg je, net als bij de blokfluit, onzuivere tonen. Daarnaast vraagt het strijken met de stok de nodige ervaring. In de beginjaren produceer je slechts  gekras.
Ik was veel liever buiten aan het voetballen of aan het klimmen in de knotwilgen voor ons huis, maar het kwam niet in mij op om nee te zeggen tegen de viool en zeker niet tegen mijn vader. Ik deed trouw mijn oefeningen en ging vooruit.

Mijn vader en ik - 1964

Zo kraste ik na enige tijd de eerste kerstliedjes bij de piano. Bij het afscheid van juffrouw Witkamp van de lagere school speelde ik met de tweeling Staal voor een vol Verenigingsgebouw een boerendansje.
En toen er op een zondagmiddag een gast uit Utrecht kwam voerde ik met mijn vader een paar vioolduetjes op. Na afloop zei de man, niet gespeend van kennis van muziek noch van tact in de omgang: ‘Ik vond het wel mooi, maar’, en hierbij richttte hij zicht tot mijn vader, ‘U speelde een beetje vals’.
Mijn vader bracht mij vooral de plicht bij om te oefenen. De bevlogenheid die hij als kind had, wist hij niet door te geven. Ik speelde niet elke avond, alsof ik er nooit genoeg van kreeg.
Hoe ouder ik werd, hoe meer de plicht mij begon op te breken. Ik verzuimde steeds vaker mijn oefeningen. Toen radio Veronica de standaard was geworden en de Beatles doorbraken, was het gauw gedaan met mijn muzikale carrière en borg ik de viool voorgoed op in zijn kist.
Sommige dingen hebben tijd nodig.
Mocht mijn vader nu vanuit de hemel toekijken en zien hoe ik met muziek bezig ben, dan kan hij niet  anders dan glimlachend en tevreden constateren: ‘het is toch niet voor niets geweest’. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten