FLUITEN EN KRASSEN
Toen ik zes jaar was achtte mijn vader de tijd rijp om mij de
beginselen van de muziek te leren.
Ik leerde blokfluit spelen, in navolging van mijn oudere
broer en zussen.
Mijn vader legde mij op zondagmiddag met veel geduld uit,
hoe ik mijn vingertjes op de gaatjes van de fluit moest leggen. Dat kostte de
nodige inspanning. Lag er maar één vingertje niet goed, dan ontsteeg er een
schel hoog geluid aan het instrument. Turend naar de nootjes in het boekje stak
ik het mondstuk van de fluit te ver in mijn mond, zodat mijn vader herhaaldelijk
het vocht uit het instrument moest halen.
Na een aantal weken oefenen wachtte de eerste beloning. Ik
kon een eenvoudig melodietje spelen en ontving de complimenten van mijn moeder.
Het bespelen van de blokfluit was overigens niet het doel, het was een opmaat voor iets
groters.
Mijn vader was een muzikale man. Als kind speelde hij op een
kloppiano. Volgens de overlevering kon hij al op zeer jonge leeftijd in alle
toonaarden het Stabat Mater spelen. De organist van de kerk had er twee dikke
repen chocola voor over. Later kreeg mijn vader een viool. Van toen af aan
speelde hij elke avond zijn toonladders en melodieën. ‘Het leek of hij er nooit
genoeg van kreeg’, zo omschreef mijn tante Jo zijn hartstocht voor de muziek. Bij
de jongerenvereniging gaf hij zangles en dirigeerde hij uitvoeringen.
Mijn vader rond 1935
Zo’n passie voor muziek, die wil je wel op je kinderen overbrengen. Het leren van muziek was daarom bij ons thuis een onderdeel van de opvoeding.
Toen ik via de blokfluit noten had leren lezen, was de tijd
aangebroken om een instrument uit te
kiezen. Helaas had tot op dat moment nog niemand voor mijn vaders
lievelingsinstrument, de viool, gekozen. Mijn oudste zus had het even
geprobeerd, maar was al snel op de piano overgestapt. Net in die tijd viel aan
ons gezin een viool toe uit de nalatenschap van een oom van mijn moeder. Er was
geen ontkomen meer aan: ik ‘koos’ voor de viool.
Een viool is een mooi strijkinstrument, maar het duurt jaren
voor je er iets prachtigs uit kunt halen. Anders dan bij de piano liggen de
noten niet voor je klaar, je moet ze zelf maken met je vingers. En leg je je
vingers een millimeter verkeerd dan krijg je, net als bij de blokfluit, onzuivere
tonen. Daarnaast vraagt het strijken met de stok de nodige ervaring. In de
beginjaren produceer je slechts gekras.
Ik was veel liever buiten aan het voetballen of aan het
klimmen in de knotwilgen voor ons huis, maar het kwam niet in mij op om nee te
zeggen tegen de viool en zeker niet tegen mijn vader. Ik deed trouw mijn
oefeningen en ging vooruit.
Mijn vader en ik - 1964
Zo kraste ik na enige tijd de eerste kerstliedjes bij de piano. Bij het afscheid van juffrouw Witkamp van de lagere school speelde ik met de tweeling Staal voor een vol Verenigingsgebouw een boerendansje.
En toen er op een zondagmiddag een gast uit Utrecht kwam
voerde ik met mijn vader een paar vioolduetjes op. Na afloop zei de man, niet
gespeend van kennis van muziek noch van tact in de omgang: ‘Ik vond het wel
mooi, maar’, en hierbij richttte hij zicht tot mijn vader, ‘U speelde een
beetje vals’.
Mijn vader bracht mij vooral de plicht bij om te oefenen. De
bevlogenheid die hij als kind had, wist hij niet door te geven. Ik speelde niet
elke avond, alsof ik er nooit genoeg van kreeg.
Hoe ouder ik werd, hoe meer de plicht mij begon op te
breken. Ik verzuimde steeds vaker mijn oefeningen. Toen radio Veronica de
standaard was geworden en de Beatles doorbraken, was het gauw gedaan met mijn
muzikale carrière en borg ik de viool voorgoed op in zijn kist.
Sommige dingen hebben tijd nodig.
Mocht mijn vader nu vanuit de hemel toekijken en zien hoe ik
met muziek bezig ben, dan kan hij niet
anders dan glimlachend en tevreden constateren: ‘het is toch niet voor
niets geweest’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten