Met het schaatsen wil het echter nog niet erg lukken, terwijl de vorst toch al anderhalve week aanhoudt. Worden we belazerd door de natuur, hebben we gewoon pech of is er iets anders aan de hand? Heeft het iets te maken met verwachtingen en geduld?
De laatste jaren barst er, bij de aankondiging van de eerste vorst, een golf van berichten in de media los, vol met ijsmeesters, ijsdikten, de eerste wedstrijd op natuurijs tot aan blaas-helicopters. De televisie vertoont beelden van schaatsers op veel te dun krakend ijs en van mensen die uit een wak getrokken moeten worden. De gehele voorpagina van kwaliteitskrant de Volkskrant wordt na twee dagen vorst gewijd aan een boer, die het schaatsen niet kan laten. De media brengen het nieuws dat de mensen willen horen. Nederland snakt naar schaatsen en als we willen schaatsen, dan kunnen we niet meer wachten. Dan willen we het nu.
Halverwege de jaren negentig hoefde ik nog niet in de file
te staan, toen ik met mijn zoons E en A op zondag naar Loosdrecht reed om er de
schaatstocht op de Vijfde Plas te maken. Het perspectief was lonkend: een mooi
geveegde baan, een prachtige omgeving, en na afloop als stoere jongens de
medaille ophalen. Bij aankomst bleek ook nog eens, dat het zeer rustig was op
de Vijfde Plas.
Toen we de auto uitstapten kregen we een vermoeden van de
reden. De noordoostenwind waaide hier toch wel heel erg straf. We lieten ons
daardoor niet uit het veld slaan. Een beetje kou hoort immers bij
het schaatsen. Er was een ronde uitgezet langs de oevers van de plas. Start en finish werden aangegeven door heuse spandoeken boven de brede schaatsbaan. We startten met de wind in de rug en hadden toen nog het idee, dat we goede schaatsers waren die met prachtige lange streken een enorme snelheid konden ontwikkelen. Met de wind opzij ging het al wat minder en tegen de wind in stonden we zo ongeveer stil. Ik gebaarde de jongens dat ze in een treintje achter mij aan moesten schaatsen en zette mij manmoedig op kop in de snijdenden wind.
Na de eerste ronde van drie kilometer waren we niet alleen moe van het klauwen tegen de wind, we waren ondanks onze inspanningen ook al behoorlijk afgekoeld. Voor een medaille moesten we echter tenminste drie ronden afleggen. De wind blies aan alle kanten door ons heen. Ik had vooral last van koude oren en koude tenen. We besloten door te gaan. Dit was een gelegenheid om mijzelf vader te tonen. Dus verder ging het, ook na de tweede ronde, de medaille en de warme chocola in het vooruitzicht.
Nadat we voor de derde maal het finishdoek gepasseerd waren, togen we onverwijld naar het schaatscafé. Het was er propvol, de ramen waren beslagen, overal hingen jassen, dassen, mutsen en handschoenen. Omdat ik een grote aandrang voelde, moest ik, voor ik de chocola kon bestellen, eerst nog mijn blaas legen. Het duurde nog een hele tijd voor ik met mijn ijskoude handen mijn broek had opengesjord.
Toen ik wilde plassen kwam er niets. De aandrang was enorm, maar er kwam nog geen begin van een druppel. Ik kon hier bij de Vijfde Plas zelfs geen eerste produceren. Vergeleken met mijn lid zat er in mijn ijskoude handen nog enig leven.
Verwarmen had geen effect, wrijven hielp ditmaal ook niet. Ik begreep toen opeens waarom marathonrijders hun edele delen in leer en vet inpakken. Er kwam een beeld op mijn netvlies van een zwarte, bevroren teen, die geamputeerd moest worden. Dat was geen helpende gedachte. Ik heb nooit de ambitie gehad om de eerste winterkou-castraat van Nederland te worden.
Ik gaf mijn pogingen op en met nog steeds een flinke aandrang in mijn onderbuik, keerde ik terug in de gelagkamer. E en A hadden al die tijd ongeduldig zitten wachten op hun chocomel. Halverwege de deur en hun tafel hoorde ik de heldere jongenssopraan van A luidkeels door het volle etablissement schallen: ‘wat duurde dat lang zeg, moest je poepen of zo?’
Ja, die laatste opmerking was in die tijd volgens mij erg populair.
BeantwoordenVerwijderenKan me die dag ook nog wel voor de geest halen. Mooi initiatief trouwens, deze weblog!
lioba doei
BeantwoordenVerwijderen