GEPIMPTE TUINKABOUTER
Berlusconi is terug, tot verbazing en afgrijzen van velen.
Hoe kan het dat er zoveel mensen stemmen op een schaamteloze flapuit, een oude
seksist, een mooiprater, die de wetten aan zijn laars lapt? Waarom haalt hij
nog 50% meer stemmen binnen dan de protest-leider Grillo?
Toen wij najaar 2007 in Rome waren trok een wijd verspreid
affiche onze aandacht. Het was een oproep voor een politieke manifestatie met
diverse sprekers, waaronder S. Berlusconi. Italianen houden van een levendig
debat, ze zwaaien met vlaggen en komen massaal de straat op om hun onvrede te
uiten. Omdat wij dat in Nederland niet zo veel meer meemaken, liepen wij naar
het manifestatieterrein in een park ten zuiden van het Colosseum. Van de
organiserende partij hadden we nog nooit gehoord. (Een week later zagen we
thuis op Internet dat het de jongerenafdeling van de MSI was, de opvolger van
de partij van Mussolini). Van een levendig debat of protest was overigens geen
enkele sprake. Er ontstond alleen enige beroering toen er een groep
veiligheidsmensen tussen een haag van achteruitlopende cameraploegen het manifestatieterrein
opkwam. Daartussen bleek onze gepimpte tuinkabouter te lopen. Hij is zo klein,
dat hij pas zichtbaar werd, toen hij op het podium werd gezet. Daar liet hij
zich geheel ontspannen, als de vader des vaderlands, met een grap en een grol,
interviewen over de benarde economische situatie van de italiaanse jeugd. De
toeschouwers luisterden ademloos en vol vertrouwen.
Italianen, zo is het beeld, zijn extravert, emotioneel,
gericht op het uiterlijk. Als ze met elkaar praten, lijkt het of ze ruzie
hebben. Zij willen opvallen en er mooi uitzien. De decolleté’s zijn er dieper
dan elders. De grafmonumenten zijn er groter en protseriger. De aria’s worden
met meer emotie gezongen en na een aria springt het publiek applaudiserend op.
Zelfs een mis van Puccini of het Requiem van Verdi klinkt als een opera.
Officieel zijn Italianen katholiek. Er gaan nog steeds jonge
mannen het klooster in en priesters lopen in Italie in hun soutane over straat.
In Rome kan je jaarkalenders kopen met zwart-wit foto’s van aantrekkelijke,
jonge priesters. Je kunt in Italië nog biechten. Ik zag eenmaal een stel nonnen
in de rij geknield voor de biechtstoel (en ik dacht: wat hebben die daar te
zoeken?). De meeste Italianen gaan echter niet meer naar de mis of ter biecht.
Ze nemen het met de regels van kerk en staat niet zo nauw. Bijgelovig zijn de inwoners van Italie zeker. In iedere kerk is er wel een beeld van een heilige dat gekust moet worden om onheil af te wenden of een hoekje waar de foto’s van overleden kinderen, verongelukte wielrenners en motorrijders, tezamen met de gedragen helm, als gedenkteken aan de muur hangen.
Sportfanaten zijn het ook. Als het Italiaanse voetbalelftal speelt, is het, behalve in Süd-Tirol, overal uitgestorven op straat. Ze doen er alles voor om te winnen. De kennis over doping is tot wetenschap verheven.
Als deze beelden kloppen, dan is Berlusconi, met zijn schone
schijn, gesjoemel, sport en porno, de meest italiaanse man die er bestaat. En
dan moeten we ons niet verbazen, dat er velen op deze man gestemd hebben.
Elk volk kiest de leiders die erbij passen, hoe zeer ook het
buitenland, de financiele markten of Brussel dit anders zouden willen. De
Europese Unie heeft eenmaal gedaan gekregen dat er een technocraat als
regeringsleider werd aangesteld. Dat was tot voor enkele jaren geleden
ondenkbaar. Het zal voorlopig een uitzondering blijven. Als je zaken wilt doen
met Italie, krijg je met Berlusconi-achtige leiders te maken.