HET LAATSTE OORLOGSJAAR IN
VLEUTEN
In de nacht van 4 op 5 september 1944 trekken honderden Duitse auto’s
en tanks door Vleuten. Palen en brugleuningen worden beschadigd. Voor het huis
van mijn ouders wordt het hekje in elkaar gereden. Enkele dagen later vervoegt
mijn vader zich bij de Schreibstube van het Duitse leger voor vergoeding van de
schade. Hij wordt doorgestuurd naar de Offizier, die verwijst hem naar de burgemeester, deze weer naar de
Schade Enquête Commissie in Zeist en laatstgenoemde weer naar het Departement
van Financiën, afdeling Bezettingsschade in Amersfoort.
Het is een van de eerste voorvallen, die mijn vader beschrijft in het
dagboek, dat hij van 4 september 1944 tot en met 10 juni 1945 heeft
bijgehouden. De aantekeningen beginnen in de tijd, dat iedereen probeerde om, ondanks
de oorlog, zo normaal mogelijk te leven. Hekje kapot? Dan vraag je
schadevergoeding.
Vanaf dat najaar is echter niets normaal meer. De narigheden rijgen
zich aaneen.
Er komt in toenemende mate een gebrek aan eten. Kleren en schoenen
kunnen niet meer gerepareerd worden. Fietsen worden gevorderd. De elektriciteit
valt voortdurend uit. Er komt nog maar een paar uur per dag water uit de kraan.
Met de invallende winter worden de bomen in het park van kasteel de Haar tot
kachelhout verwerkt. Utrechters trekken door het dorp op zoek naar eten. Er wordt een NSB’er vermoord (‘hoeveel jaar
zou het geleden zijn, dat er op Vleuten een moord is gepleegd?’, schrijft hij).
Het dorp is bang voor een razzia. Er worden enkele personen ‘opgehaald’. ‘Naar
men zegt (…) zijn ze doodgeschoten’.
Mijn vader is 30 jaar, net één jaar getrouwd en hij moet allerlei
dingen doen die hij nog nooit eerder gedaan heeft. Een kar met twee mud cokes tegen
de hoge brug op duwen. Bomen klein
zagen. Een ruif timmeren voor de geit.
De oorlog met al zijn bedreigingen komt dichtbij. Het meest
angstaanjagend zijn de bombardementen, die Engelse vliegtuigen uitvoeren op de
spoorlijn Utrecht-Woerden. De eerste keer maakt mijn vader dit mee als hij op zijn werk is, het kantoor
van Douwe Egberts in Utrecht. Doelwit van de bombardementen is de brug over het
A’dam-Rijnkanaal. Er vallen ook bommen
op het terrein van Douwe Egberts. ‘Wat veroorzaakt zo’n bombardement een angst!
Die geweldige ontploffingen met daarbij de onzekerheid elk ogenblik getroffen
te kunnen worden; een soort doodsangst.’
Later moet hij, op weg van zijn werk naar huis in een greppel duiken
omdat er een trein wordt aangevallen. ‘De projectielen en kogels vlogen laag
over ons heen’.
Hij verzucht: ‘hoeveel bommen zijn er al niet gevallen en wat hebben de
Engelsen ermee bereikt?’
Beangstigend zijn ook de aankondigingen dat mannen tussen de 16 en 40
jaar zich moeten melden voor werkzaamheden zoals het dichten van de gaten van
de bombardementen aan de spoorlijn. Deze oproepen gaan gepaard met dreigementen
om huizen in brand te steken of een groot aantal mannen op te pakken. De onzekerheid is groot. Meld je je aan of niet? Veel
mannen durven zich niet op straat te vertonen. Mijn vader gaat er nog wel uit. De
directie van Douwe Egberts heeft een verklaring geregeld, dat hij als
Haupt-Administrator nodig is voor het
bedrijf.
Mijn vader heeft bovendien een
schuilplaats, een nis boven het hoofdeinde van hun bed, waar een schilderij
voor hangt. Hij heeft een koffer klaar
staan, mocht het nodig zijn om te vluchten.
In december 1944 raakt mijn moeder in verwachting. Mijn vader gaat
lopend naast de fiets naar zijn zwager in Hilversum om hout te halen voor een
wieg. In Mijdrecht weet hij thee en tabak te ruilen tegen luiers en flanelstof
(‘voor een luier gaf men toen wel 15 gulden’).
Ook al is het erg weinig, mijn ouders hebben in de hongerwinter nog wat
brood en aardappelen. En zij hebben melk van de geit, die mijn vader met
vooruitziende blik in juni 1944 had geruild tegen enkele pakken koffie. Behalve de
boeren beschikte niemand meer over melk.
Op de ochtend van de 5e mei is mijn moeder al vroeg wakker.
Zij vindt dat niet erg, zo schrijft zij in een vervolg op het dagboek. ‘Er
waren zoveel aangename dingen om aan te denken. Vooreerst het was vrede, en dan
het blije vooruitzicht dat ik moeder zou worden. Hoe dikwijls verlangde ik naar
dit nieuwe leven in ons gezin.’
Op maandag 20 augustus beginnen de weeën, mijn moeder voelt het kind
bewegen. Als ’s avonds de dokter komt, voelt
hij geen leven meer. Het jongetje geeft geen geluid bij de geboorte. Alleen na het
dopen nog een klein snikje. Daarna is het afgelopen. Met een leeuwenbekje uit
de tuin in zijn hand wordt hij in een kistje gelegd.
Was het kind blijven leven, dan was ik de derde zoon geweest. Dan had ik Kees geheten.
Ach.... wat een drama toch..... sowieso de hongerwinter, maar het persoonlijk leed...... mijn moeder heeft in de oorlog ook een kindje verloren. 14 jaar later werd ik zelf geboren, maar mijn hele leven weet ik op 10 april dat 'Lucia' jarig had geweest als ze niet in 1944 overleden was......
BeantwoordenVerwijderenTrea