vrijdag 1 januari 2016

SNOEIHARD

De tuin is er klaar voor.
Fijn dat de winter nog even op mij gewacht heeft. Dat ik nog de tijd kreeg om op te ruimen.
Ik ben eigenlijk niet zo’n tuinman. Ik ken de namen van de planten niet, laat staan dat ik weet hoe ze  behandeld moeten worden. Maar snoeien en opruimen kan ik als de beste.
Zonder aanziens des struiks of plants, groot of klein, inheems of exotisch, kortwiek ik takken dat het een lieve lust is, trek ik dood blad en zieltogende plantjes los en draai woekeraars de nek om.
Zoals sommige mannen een opkikker krijgen van hout hakken, zo krijg ik een kick van snoeien.
Ons huisroodborstje, dat verdraaid niet bang is, kwam vorige week nieuwsgierig kijken of er voor hem nog wat te happen viel. Midden in de tuin vierden een groep dansende muggen bij voorbaat hun overwintering.
Bij de tuintrap zat een merel schuw om zich heen te kijken. Hij bleef maar zielig op zijn plekje zitten, dat zag er niet goed uit. Pas toen ik vlakbij kwam, hipte hij gehandicapt of oud, weg om zich onder de trap te verstoppen. Ik overwoog nog even om hem in een doos in de kamer te zetten, onder een warme lamp, temidden van vetbollen, mueslireepjes en een kommetje water. Er zijn mensen die daar een liefhebberij van maken. Maar zoals gezegd ben ik meer van het opruimen en het snoeien.

Een paar dagen later heb ik de hulstboom maar eens goed onder handen genomen. Deze hield de laatste jaren steeds meer zon tegen.
Ik trok er een sombere decembermorgen voor uit en beloonde mijzelf eerst met een nieuwe snoeischaar en snoeizaag. Ik hou van goed gereedschap.
Mijn nieuwe, kromme zaag gleed als een mes door de boter. Ik begon ervan te zingen.
Terwijl ik de ene na de andere polsdikke tak afzaagde, vroeg ik me even af, wie ik wel ben, dat ik zomaar zo’n weerloze boom van zijn ledematen mag beroven. Het is toch een harde ingreep in de natuur. Dit soort vragen komt in mij op sinds ik Trouw lees.
Ik stond bovenin de boom te wiebelen, met één voet in een smalle kruin, de snoeizaag stevig in mijn hand. Ik vond dat ik wat moest zeggen. Fluisterend sprak ik tegen de boom, dat het voor zijn bestwil is. Dat mijn haren en nagels ook regelmatig geknipt worden. Dat hij (zij?) op deze manier gezond blijft en volgend jaar weer veel besjes zal voortbrengen, waar de merels zo verzot op zijn. Dat hij zo zieke merels er weer bovenop kan helpen.
Vervolgens zaagde ik nog wat hoge, jonge takken weg. Het zal wel niet in het handboek van de snoeigoeroe staan, maar meer zon in de tuin geeft andere planten weer een beter leven. De een zijn dood is de ander zijn brood, dat is de natuur.
Beneden me was de tuin nu één schitterend bed van verse hulsttakken geworden. Met wat kerstballen en lichtjes erin zou het een megakerststukje zijn.
Weer met beide benen op de grond was ik nog tijden bezig om alle takken te strippen en op zo’n breedte af te zagen, dat zij in een Toyota Yaris Hybride konden worden afgevoerd. Er zijn lijkwagens van mindere kwaliteit.
In het hoekje van de tuin, waar het roodborstje huist, viel mijn oog opeens op een zwart hoopje op de grond. De merel, die een paar dagen daarvoor onder de trap was gehipt, lag er levenloos op zijn zij, het oogje gesloten.
Tja, ook vogels gaan dood, al zijn we er veelal niet getuige van. Ik hoopte nog wel, dat hij niet door onze kat of een van zijn collega’s naar de andere wereld was geholpen. Maar dat soort gedachten is zinloos. Ik deed wat ik op dat moment nog kon doen: ik pakte de spa, groef een klein gat in de grond en schoof de merel daar voorzichtig in. Het was of ik daarna iets heel plechtigs deed, toen ik de overblijfselen met aarde bedekte. Een leven was voorgoed voorbij.
Nu al het snoei- een tuinafval is afgevoerd, kijk ik iedere dag weer met tevreden gevoel de tuin in. Wat kan zo’n tuin er prachtig uitzien als ie opgeruimd is. Een waar genot! 
Laat de winter nu maar komen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten