SLAGBOMEN IN HET
PITZTAL
Bij aankomst in Ferienwohnung Bergfreund, op zaterdagmiddag, zien wij op de berghelling een paar
honderd meter achter het huis een breed spoor van vuile sneeuw en omgevallen
bomen. Het lijkt of er een stoet paarden boomstammen uit het bos heeft
gesleept. Dan zie ik onderaan de helling mensen lopen. Ze zijn bezig om de
restanten van enkele houten schuurtjes uit sneeuwhopen te halen. ‘Dat is een
lawine geweest….’, zeg ik geschrokken.
We hadden in 1999 eens een andere bestemming voor de
wintersport uitgekozen: St Leonhard im Pitztal, Oostenrijk. Zo’n 20 km voor het
dorp was de bus die morgen blijven staan. Vanwege lawinegevaar was de weg
afgesloten. In een café werden wij en onze zonen van 12 en 13 door een
medewerker van het Turistamt geregistreerd als gestrande toeristen. We werden
ondergebracht in een naburig hotel. Net nadat we onze spullen daarheen hadden
gebracht werden we aangeklampt door een lange man met donker haar: ‘Familie
faan Diek?’ . Het bleek de verhuurder van ons appartement. Hij kon ons naar St.
Leonhard brengen. De volgende dag of anders wel maandag zouden we kunnen skieën,
zo stelde hij ons gerust. We volgden hem. Onderweg naar St. Leonhard passeerden
we diverse slagbomen, waar militairen toekeken. ‘Het lijkt wel oorlog’, zei G.
Op zondagmorgen gaan we eens op verkenning uit. Het dorp
ligt bedolven onder een enorm pak sneeuw. Het is er oorverdovend stil. Er is
geen verkeer. We kunnen op de weg 100 meter naar links lopen. Daar verhindert
een hek de verdere doorgang: Wegen
Lawinengefahr auch für Fussgänger gesperrt. Naar rechts kunnen we 500 meter
lopen. We zitten opgesloten in een
dorpje van 20 huizen, waar verder niets te doen is. Opgesloten als ratten in de
val.
Op maandag valt de elektriciteit voor het eerst een aantal
uren uit. We gaan naar de enige winkel. Hij is open, maar daar is alles mee
gezegd. Brood, groente of vlees is er niet te koop. Uit voorzorg zijn het
koelvak en het vriesvak leeggehaald. ‘Dit komt vaker voor’, zegt de winkelier,
‘daarom heeft het hele dorp goed gevulde vrieskisten en voorraadkasten. Jullie
verhuurder ook.’
Met wat blikvoer en gedroogde producten gaan we terug naar de
Ferienwohnung. Uit een donkere lucht vallen nieuwe sneeuwvlokken. De stemming is
bedrukt. Tijdens de lunch moet vooral het zure roggebrood het ontgelden.
’s Avonds vragen we de verhuurder, die beneden ons woont,
naar de vooruitzichten. Hij weet het nog niet, zegt ie kortaf. Hij zal bij de
burgemeester informeren. We vertellen dat we weinig konden kopen in de winkel.
De man reageert er niet op en doet de deur weer dicht. Ik wil een schop tegen
de deur geven, maar weet me nog juist in te houden.
Op dinsdag gaan we weer op weg voor ons dagelijkse
wandelingetje. In het dorp ligt nu een grote dijk van sneeuw dwars over de weg.
De nieuwe lawine is net voor een huis gestopt.
Er is nog altijd geen enkel perspectief op het opengaan van
de wegen, laat staan op skiën. We proberen ons ermee te verzoenen. Dat je niet
altijd kunt doen of eten wat je wilt, vinden we voor onze kinderen nog wel een
leerzame ervaring. Zij zijn het daar hartgrondig mee oneens.
Als we die avond weer een uurtje elektriciteit hebben, zien
we op het journaal de beelden van de lawineramp in Galtür, een dorp twee dalen
verderop. Er zijn meer dan 30 doden gevallen. Die nacht slaap ik slecht. Waarom
zou zoiets niet vannacht hier kunnen gebeuren?
Op woensdagmorgen zien we iemand langs de afzetting lopen. Wat
zouden we ook graag even uit onze benauwde omgeving stappen! We denken aan
Galtür. We kijken om ons heen, de omgeving ziet er vredig uit. Dan stappen ook wij langs het hek.
In het volgende dorp vinden we een bakker. Het is niet te
geloven hoe blij we zijn, dat we na vier dagen vers brood kunnen kopen. Als we
weer teruggaan moeten we wachten omdat er onder groot geraas een helikopter gaat
landen. Er springen militairen uit. Ze laden zakken met broodjes in, bestemd
voor het einde van het dal.
Vanwege het uitvallen van de elektriciteit eten we nu steeds
buiten de deur in het enige restaurant van het dorp. Daar heeft men een goed
gevulde vrieskist. We eten uit noodzaak bij kaarslicht. We zijn nu in de fase
dat we om onze situatie kunnen lachen.
Onze Bergfreund
heeft nog steeds geen nieuws van de burgemeester. Het is donderdag en we hebben
ons er inmiddels mee verzoend, dat we deze week niet meer kunnen skiën. In
plaats daarvan maken we ons zorgen over hoe we weer uit onze winterse quarantaine
kunnen komen. Moeten we nog blijven tot alle sneeuw de bergen afgerold is? Tot
de lente?
De kinderen hebben op een helling een enorme glijbaan
aangelegd, waar ze met behulp van een vuilniszak vanaf glijden. Als we
elektriciteit hebben, kijken zij TV. Hun favoriet is een Duitse commerciële
sportzender, die Amerikaanse extreme
sports uitzendt, begeleid door opgewonden Duits commentaar: ‘Und da kommt
die Jeany…’. De meegenomen spelletjes hebben we al honderd keer gespeeld. De
verveling slaat toe, spanningen ontaarden in ruzies. De Bergfreund gooit nog eens olie op het vuur door te klagen over het
lawaai dat ons heen en weer lopen in zijn huiskamer veroorzaakt.
Op vrijdag is er het gerucht dat de burgemeester die avond
de weg een paar uur vrij zal geven. We geloven het pas als het zover is. Om
18.00 uur worden we weggebracht. Langs slagbomen, tot stilstand gekomen lawines
en geknakte bomen bereiken we een hotel in de veilige wereld.
Dan gebeurt waar we niet meer op gerekend hadden. Op
zaterdagmorgen brengt een hotelmedewerker ons naar de nabijgelegen skipiste in
Jerzens. Eén lange dag, tot en met de letzte Bergfahrt van de kabinelift, skiën
we als gekken over de zonovergoten pistes.
Wat lag daar een lekker pak sneeuw!