KOMMT, IHR TÖCHTER,
HELFT MIR KLAGEN
De afgelopen weken is in Nederland de Matthäus-Passion van Johann
Sebastian Bach zo’n 200 keer uitgevoerd. Daarnaast waren er nog de uitvoeringen
van zijn andere passies.
Pieter Jan Leusink dirigeerde de Matthäus meer dan 25 maal.
Ook in zijn uiterlijk begint Pieter Jan op Johann Sebastian te lijken.
Elk jaar verschijnen weer nieuwe publicaties over de
Matthäus. Op de radio wordt de verkiezing van het mooiste fragment gehouden. De
televisie vertoont documentaires.
Kortom, aan de Matthäus valt niet te ontkomen.
De vraag is of dit erg is.
Ik vind de Matthäus-Passion een van de mooiste werken uit de
klassieke muziekgeschiedenis. Als ik in de beginmaten van het openingskoor de pulserende
bas hoor, lang-kort, lang-kort, of als de engelachtige jongenssopranen het O,
Lamm Gottes inzetten, dan ben ik even van de wereld. En als de hobo’s het thema
inzetten van de aria Mache dich mein Herze rein, een basaria, die ik zelf nog
eens ingestudeerd heb, dan voel ik direct een brok in mijn keel. Het is aangrijpende
muziek, die tegelijkertijd triest en vreugdevol klinkt. Hoe is dat mogelijk?
Van alle klassieke muziek die er bij ons thuis langskwam,
waren de koralen uit de Matthäus de eerste stukken die ik echt mooi vond. Ik
kon niet langer ontkennen dat er naast de top 40 nog andere aantrekkelijke
muziek bestond.
Ook de eerste maal, dat ik een klassiek concert bezocht
betrof de Matthäus-Passion. Ik mocht als tienjarige met mijn ouders en enkele
leden van het kerkkoor naar een uitvoering in Tivoli, het oude houten
noodgebouw op het Lepelenburg in Utrecht. Van de uitvoering staat mij niets
meer bij. Wel herinner ik me, dat we na afloop in een établissement op het
Stationsplein nog wat dronken en dat een van de koorleden mij daar op gebak
trakteerde. In de vastentijd. Ich hatte keine Schuld daran.
Vervolgens braken voor mij zo’n 30 Matthäusloze jaren aan.
Toen ik in de negentiger jaren de klassieke muziek herontdekte,
was er een tijd dat ik na het slotkoor weer aan het openingskoor begon, zoals
een roker een nieuwe sigaret met de oude peuk aansteekt. In 2009 zong ik zelf
mee in de uitvoering door de Utrechtse Oratorium Vereniging. Bij Holz zum Kreuze selber tragen in het
openingskoor kreeg ik het al te kwaad. Ik heb inmiddels talloze malen aan allerlei
koorprogamma’s meegewerkt, maar het zingen van de Matthäus vond ik een onvergelijkbare
ervaring. Als er een hemel bestaat, dan moet ie dicht bij deze beleving in de
buurt komen. Dat ik hieraan mag meedoen, dacht ik steeds. Ik voelde me net zo nederig
en klein als wanneer ik door het hooggebergte loop.
Is het dan niet prachtig, dat allerlei mensen, die de
klassieke muziek niet kennen, door alle aandacht voor de Matthäus, kennis
kunnen maken met de Hohepriester und Schriftgelehrten und die Kinder Zebedäi?
Natuurlijk.
En toch roept de hype bij mij tegenargumenten op.
Het lijkt wel alsof door alle aandacht de Matthäus minder
mooi wordt. Ik hou niet van massatoerisme. De passies komen in handen van marketeers.
Iedereen wil er aandacht en geld mee genereren. ‘Het werk verdisneyficeert,
“Naarden” wordt een evenement à la het tennistoernooi van Rolland Garros’, zei
dirigent Philippe Herreweghe.
Sommigen vinden, dat de bewondering voor de Matthäus-Passion
intenser wordt, naarmate je hem vaker hoort.
Als ik elke dag Wiener Zachertorte eet, ken ik de
ingrediënten steeds beter, maar na een week wil ik dan wel iets anders.
Daarom voel ik mee met dirigent Jos van Veldhoven, die gekscherend
zei, dat men tien jaar lang de uitvoering van de Matthäus zou moeten verbieden.
De cd tien jaar lang in de kast laten staan gaat mij echter
niet lukken.