zaterdag 30 januari 2016

DEPRI


Stel je hebt een hernia of je bent geopereerd aan een gebroken heup. Dan heb je op een verjaardag wat te vertellen. Dan ben je verzekerd van aandacht en medeleven.
Maar als je een depressie hebt gehad, dan hou je liever je mond.
Een depressie, of een andere psychische stoornis, wordt gezien als een vorm van persoonlijk falen. En praten over je eigen fouten doe je niet.
Of, om het nog pregnanter te formuleren: als je je heup gebroken hebt doordat je een fout gemaakt hebt bij het skiën, dan kan je dat rustig vertellen. Maar in het geval van een depressie hangt het falen zo samen met gevoelens, gedachten en gedrag dat je op een feestje niet op de openbare divan gaat liggen. Dat is kenmerkend voor psychische problemen.
Afgelopen maandag is in Amsterdam het Depressie-Gala gehouden. Deze feestelijke bijeenkomst was mede georganiseerd door de psychiaters Esther van Fenema en Bram Bakker. Zij vinden dat je net zo gemakkelijk over een depressie moet kunnen vertellen als over een hernia. Een optocht van bekende Nederlanders uit de wereld van het amusement kwam vertellen over de eigen depressie. Die BN’ers waren blijkbaar niet moeilijk te vinden.
Ik heb zelf een groot deel van mijn loopbaan in de preventieve geestelijke gezondheidszorg gewerkt.  Ik weet waar het over gaat en ik ben blij met de aandacht voor depressie. Zo was het jaren geleden een enorme doorbraak toen prins Claus verklaarde onder depressies te lijden. Ik juich daarom het doel van dit Gala van harte toe. De bijeenkomst was een succes, het genereerde veel media-aandacht. Dat heb je nodig voor een mentaliteitsverandering.
En toch. Er is iets dat mij stoort aan dit Depressie Gala. Maar wat is dat?

Het gaat mij er niet om, dat het begrip depressie aan inflatie onderhevig is. Woorden als depressief en depri zijn onderdeel geworden van het dagelijks taalgebruik, wat tot vervaging van het begrip leidt. Maar daar kunnen de organisatoren niets aan doen.
Hen valt evenmin te verwijten dat er nog veel onduidelijkheden zijn rond het ontstaan van depressies. Er is geen onderwerp in de psychiatrie waar de laatste jaren zoveel mensen op zijn gepromoveerd, maar de resultaten van  al die onderzoeken zijn niet eenduidig. Zo kwam een promovenda vorig jaar tot de conclusie dat een gelukkige jeugd vaker de voorbode is van een depressie op latere leeftijd.
Een depressie ontstaat nooit alléén door een stofje in de hersenen. Ook de omstandigheden spelen een rol (bijvoorbeeld het verlies van een dierbare) en een persoonlijke factor (je gedrag en je gedachten en gevoelens). Daarin onderscheidt een psychisch probleem zich juist van een fysieke aandoening zoals een hernia. Dat deze nuance in de publiciteit rond het Gala verdwijnt zij de organisatoren vergeven.

Waar het mij om gaat, is dat voor het doorbreken van een taboe en het anders denken over depressies een langetermijnstrategie nodig is.
Wij hadden in Nederland tot voor een paar jaar een prachtige structuur voor de preventieve aanpak van psychische problemen. Vanuit elke GGZ-instelling waren preventiewerkers actief in het geven van voorlichting en effectieve cursussen. Voor een schijntje. In andere landen was men jaloers hierop.
De afgelopen jaren hebben de ziektekostenverzekeraars onder aanvoering van minister Schippers deze structuur compleet om zeep geholpen. De medewerkers zijn ontslagen, een grote schat aan expertise is verloren gegaan. Dat zal met preventieprogramma’s in de somatische zorg niet gauw gebeuren. Ook op het ministerie is de houding tegenover een hernia anders dan tegenover een depressie.
In plaats van het dagelijkse preventieve werk is er nu een eenmalig Amerikaans liefdadigheidsgala van enkele narcistische mediapsychiaters. En terwijl wij jarenlang bij het ministerie van VWS hebben lopen sappelen voor anonieme e-health voor jongeren met sombere gevoelens en we hierin steeds stuitten op een kruideniersachtige bezuinigingsdrift, komt Edith Schippers in het zicht van de camera’s opeens verklaren dat zij de preventie zo’n warm hart toedraagt en tovert zij 10 miljoen euro uit een hoge hoed voor nog eens een volgend onderzoek. 
Daar word ìk nu een beetje depressief van.


zaterdag 23 januari 2016

EEN TOONTJE HOGER



In vroeger eeuwen was de tenor de belangrijkste zangstem. Het woord tenor is afgeleid van het latijnse tenere wat (vast)houden betekent. De tenoren ‘houden de melodie vast’, waar de andere partijen omheen kunnen variëren. De andere stemmen mogen botsen met elkaar als het maar goed samenklinkt met de tenor.
Ook in de 19e eeuwse opera’s is de tenor belangrijk. De meeste en de mooiste aria’s zijn weggelegd voor tenoren. Als bariton (hoge bas) heb ik daar het nakijken.
Je zou dus denken, dat er genoeg mannen staan te dringen om die mooie tenorpartijen in te vullen. Niets is minder waar. Er is een groot tekort aan tenoren. Nederland telt duizenden koren en bijna ieder koor is op zoek naar tenoren.
Een populaire verklaring voor het toenemend gebrek aan tenoren wordt gevonden in de toegenomen lengte van mannen. Langere mannen hebben langere stembanden en daarmee lagere stemmen, zo wordt gezegd. Maar klopt dat wel?
In Duitsland heeft men dit onderzocht. Daar bestaan Musikmedizinische Institute. Men liet er vierduizend proefpersonen door de bodyscan gaan. Er werd geen verband gevonden tussen de lengte van de stembanden en de hoogte van de stem.  
Wel ontdekte men, dat de spreekstem van mannen hetzelfde is als honderd jaar geleden, maar dat de stem van vrouwen een stuk lager is dan toen. Een lagere spreekstem drukt meer macht en competentie uit. Zo schijnen alle vrouwelijke nieuwslezers op tv een lage spreekstem te hebben. Bij de verlaging van de vrouwenstem denkt men daarom aan  een relatie met veranderingen in rolpatronen.
Als het dan niet aan de lengte van de stembanden ligt, hoe komt het dan dat de tenor een soort uitstervend ras is?
Sommigen denken dat het fenomeen te maken heeft met een verschraling in de zangcultuur. Op basisscholen wordt weinig of geen tijd meer besteed aan zangles en de muziekscholen zijn wegbezuinigd of te duur geworden. Welke jongere meldt zich in het tijdperk van de Voice of Holland nog aan bij een zangvereniging?
Dit klinkt mij plausibel in de oren, maar waarom is er dan geen tekort aan bassen?
De Volkskrant kopte zes jaar geleden: Als zingen macho was, was er geen tenorentekort. Men verwijst in het artikel naar landen als Italië en Spanje waar een vette tenoraria nog altijd de grootste bewondering oogst. Mannen zouden in deze landen hoger dúrven zingen.
Is het probleem opgelost als wij mannen meer lef tonen?
Ik denk het niet. In de stemhoogtes is er naar mijn idee sprake van een normaalverdeling. De meeste mannen bevinden zich met een baritonstem in het midden van de normaalverdeling. Aan de uiterste linkerzijde is er een klein hapje (lage) bassen, aan de andere zijde een gering aantal (hoge) tenoren.
Als dan de zangcultuur achteruit gaat, dan staan er nog minder tenoren op. Dat geldt ook voor lage bassen.

Tja, wat moet je als je tenoren tekort komt?
In een aantal koren hebben de teneuzes of tenorettes hun intrede gedaan: lage alten die een tenorpartij aankunnen. Misschien zijn het wel de ‘vrouwen-met-de-broek-aan’ die hiermee hun macht uitdrukken. Hoe dan ook, ik vind het een noodoplossing. Lage vrouwenstemmen klinken ook daadwerkelijk laag. Hun stem is minder helder en stralend dan een hoge mannenstem.
Zouden baritons dan getraind kunnen worden om tenorpartijen te zingen?
Mijn zangjuf stimuleerde mij ooit om het steeds hogerop te zoeken. Dan zocht ze stukken op met een hoge fis of g. Het waren vaak macho-aria’s die zij voor mij uitkoos. Er zal wel een gedachte achter gezeten hebben. Tot aan de hoge f kan ik een redelijke klank produceren. Daarboven komen er bijgeluiden mee die aan heel andere sensaties doen denken. Iets wat ik trouwens bij uithalen van professionele sopranen ook wel ervaar.
Naast de hoogte van de stem verschillen de stemgroepen in timbre of klankkleur. Deze klankverschillen hoor je als een bas en een tenor hetzelfde lied in dezelfde toonsoort zingen. Zoals je ook verschillen hoort tussen bijvoorbeeld een saxofoon en een trompet. Technisch gezien kan ik een lage tenorpartij meezingen, maar mijn baritonklank sluit niet optimaal aan bij de klank van de tenoren.
Ik geloof dus niet dat je je als bariton tot tenor kunt ontwikkelen. Hoe aanlokkelijk dit ook zou zijn. Je wordt immers overal met open armen ontvangen.









zaterdag 16 januari 2016

 IK OVERSTROOM



Woensdagavond was ik opeens ziek. Ik voelde me zo gammel, dat ik alleen nog maar wilde liggen op de bank. Zelfs lezen was me te inspannend, dus uit arren moede zette ik de televisie aan en keek naar 100 jaar droge voeten, een programma over de bedreigingen van het water. De aanleiding hiervoor was de ‘vergeten’ watersnoodramp van 1916. Toen braken in een stormachtige januarinacht de dijken van de Zuiderzee. Het eiland Marken en de polder Waterland (nomen est omen) werden overstroomd. 34 mensen kwamen om het leven, de materiële schade was groot. De ramp was aanleiding voor de aanleg van de Afsluitdijk, zoals de ramp van 1953 dat zou worden voor de Deltawerken.
De NOS had het Woudagemaal, het oudste nog werkende stoomgemaal in Nederland, als locatie voor het programma gekozen. Voor de gelegenheid had men de enorme machinehal met blauwe en oranje spots fraai uitgelicht.
Een professor uit Delft was ingehuurd voor de uitleg over de dijkbeveiliging.
Dat was een hele knappe, voor Delft een hele knappe, zong Jaap Fisher 50 jaar geleden al.
De man had zijn teksten goed voorbereid en hij deed zichtbaar zijn best om tussen zijn antwoorden door te ontspannen. Niettemin stond hij er stijfjes bij, alsof de NOS hem aan de grond had vastgeplakt. Hij wist ook niet goed waar hij zijn handen moest laten. Wellicht dat de regisseur daarom voortdurend schakelde naar de schitterend verlichte turbopompen en vliegwielen.
De NOS had nog een enquete gehouden, waaruit bleek, dat een groot deel van de Nederlanders op het gebied van de waterveiligheid een groot vertrouwen in de overheid heeft. Toch maakt men zich, vanwege de klimaatverandering en de zeespiegelstijging, zorgen over de toekomst. Een meerderheid zei  onvoldoende geïnformeerd te zijn over wat te doen bij wateroverlast.
De overheid wil dat de burgers zich meer bewust zijn van de risico’s, zodat zij zelf voorbereidingen kunnen treffen. De kijker werd verwezen naar www.overstroomik.nl. Daar kan je bijvoorbeeld voor elke plaats opzoeken hoe hoog het water bij een dijkdoorbraak komt.
Ik kreeg nu sterk de indruk dat het eigenlijke doel van de uitzending hiermee boven water kwam.
De risico’s zijn weliswaar erg klein, zei de professor, maar mochten de dijken doorbreken dan is de schade aanzienlijk. Hij liet nu zijn schouders er een beetje bij hangen. Alsof hij zich persoonlijk verantwoordelijk voelde. Ik begon me opeens te ergeren aan die feestelijke verlichting.
Daarna zagen wij opnamen van het Willem van Noortplein in Utrecht. Passanten konden door een ingenieuze bril bekijken hoe het plein er na een dijkdoorbraak uit zou zien. Het water staat er dan één meter hoog.  Daar schrok ik toch wel van. Het betekent namelijk dat ook ons huis een meter in het water zal staan.  
Na de uitzending raadpleegde ik voor de zekerheid overstroomik.nl. Daar verscheen na het invullen van de postcode een mededeling die niet mis te verstaan is: Ja, je overstroomt maximaal 1.0 meter. Je hebt een kans van groter dan 10% dat jij dit in je leven meemaakt. Dat kan ook morgen zijn.
Blijkbaar was de site al op de hoogte van mijn leeftijd.
Van de professor had ik gehoord, dat de meeste dijken in Nederland al voorbereid zijn op een zeespiegelstijging van 1 meter en dat de kans op een dijkdoorbraak op 1% in de 100 jaar wordt geschat, maar de website lezend begreep ik dat de gevaren veel groter zijn. En dat terwijl Nederland de meest veilige Delta ter wereld wordt genoemd!
Ik bedacht dat we gelukkig nog een aardige voorraad kidneybonen, pastasauzen en hagelslag in de kelder hebben staan. Het kattenvoer zou ook nog wel eens van pas kunnen komen. Die voorraad moeten we dan wel naar de zolder te verplaatsen. Het lijkt me immers niet zo prettig als we de blikjes uit de kelder moeten opduiken.
Electriciteit, gas, internet, alles valt uit bij een watersnood.  Ik besefte dat het hoog tijd is om een overlevingspakket aan te leggen: transistorradio, zaklamp, kaarsen, dekens. Het kan morgen al gebeuren. 
Maar op dat moment was ik te ziek om actie te ondernemen. Ik overstroomde en wilde alleen nog maar liggen. Maar dan in bed, zonder tv. Après nous le déluge.

zaterdag 9 januari 2016

EEN NIEUW JAAR



Het is zondag 3 januari en het is mijn tijd om een rondje te joggen.
Op straat liggen her en der verdorde kerstbomen. De feestdagen zijn voorbij, de kerstboom is de deur uit en de mensen gaan over tot de orde van de dag. Of ze dromen alvast over de volgende vakantie. Verder zie ik overal niet-opgeruimde overblijfselen van vuurwerk: lege dozen met zwartverbrande gaten en massa’s verregende rode papierresten.
De jaarwisseling is rustiger verlopen dan vorig jaar. In Utrecht gingen slechts 37 auto’s in de fik. Dat geeft minder gewonden dan dat ontploffende vuurwerk, dus dat scheelt.
Ik ren weg van de koelkast die nog vol staat met restjes eten van de feestdagen; weg van de broodtrommel waar nog wat rimpelige, hardgeworden oliebollen liggen te wachten op een consument.
Mijn gedrag is geheel in overeenstemming met de actuele sterreclames die proberen te verleiden tot afvallen en sporten, inspelend op de goede voornemens, die mensen maken aan het begin van het jaar.
Ik ben niet zo van de voornemens. Als ik iets wil veranderen hoef ik toch niet tot 1 januari te wachten? Elisabeth Kübler-Ross, de eerste seculiere specialist in sterven, zei het al: leef elke dag alsof het je laatste dag is.  
Ik hol naar Park Bloeyendael, een kleine oase van rust, ingeklemd tussen twee snelwegen en twee vierbaans provinciale wegen. Hier kronkelen kleine paadjes tussen elsen en rietland. Eenden en futen drijven bewegingsloos op het water, merels schieten onder de doornhaag.
In mijn hoofd hoor ik het opgewekte openingsdeel uit Bach’s cantate BWV 190 voor Nieuwjaarsdag: Singet dem Herrn ein neues Lied ( https://youtu.be/LHJmpZLSnxo ). Eerst loven wij  god en daarna vragen wij zijn bescherming tegen Pestilenz en Krieg in het komend jaar. Allelujah! Zo opgewekt mag het begin van het jaar wel zijn.
Op de maten van de muziek ren ik het nieuwe jaar in, niet wetend wat het jaar gaat brengen. Maar een paar zekerheden zijn er in ieder geval.
Ik blijf zingen (‘ein neues Lied’) en schrijven en op 1 mei a.s. eindigt mijn arbeidscontract. Dan heb ik nog twee jaar te gaan tot mijn pensioen. Tenzij er nog tijdelijke baantjes of klusjes opduiken eindigt dan mijn arbeidzaam leven. Joggend door Bloeyendael komt me dit eigenlijk als een belachelijke gedachte voor. Pensioen? Dat is toch iets voor ouderen?
‘Ben je bang voor het zwarte gat?’, heeft men mij al meermalen gevraagd.
Tot nog toe kon ik me geen voorstelling maken van het zwarte gat. Twee jaar geleden heb ik al twee dagen ingeleverd. Die tijd heb ik zonder moeite weer gevuld.
Maar stel dat ik, geheel vrij van verplichtingen, ’s morgens op sta en nog niet weet wat ik die dag  ga doen. Dan lees ik eerst uitgebreid de krant, gooi een wasje in de wasmachine, maak een puzzeltje, doe een boodschap, ruim wat troep op en voor ik het weet is het avond en vraag ik me af, wat ik eigenlijk gedaan heb die dag. Dat lijkt me niet erg bevorderlijk voor de stemming en het zelfvertrouwen. Zou dat het zwarte gat zijn?
Minder werken, dat heb ik al gemerkt, is in eerste instantie aantrekkelijk. Niet meer zo hard lopen, dat is wel prettig. Wat ik nu doe kan je eigenlijk al geen hardlopen meer noemen. Maar wie denkt dat je met meer vrije tijd in een aanhoudende gelukzalige stemming terecht komt, een soort voorportaal van de hemel, vergist zich. Of je je gelukkig voelt, is maar voor een klein deel afhankelijk van de omstandigheden, las ik laatst nog.
Je moet er zelf iets voor doen.
Komt hier toch een soort voornemen voor het nieuwe jaar om de hoek?
Bezweet uithijgend rek ik op het bomenpad langs de Karel Doormanlaan mijn spieren op. Met mijn hoofd omlaag wordt mij een kwalijke geur gewaar en besef ik dat ik ook in dit nieuwe jaar weer eens in de hondenpoep getrapt ben. 
Ik wens je een gelukkig nieuwjaar.

vrijdag 1 januari 2016

SNOEIHARD

De tuin is er klaar voor.
Fijn dat de winter nog even op mij gewacht heeft. Dat ik nog de tijd kreeg om op te ruimen.
Ik ben eigenlijk niet zo’n tuinman. Ik ken de namen van de planten niet, laat staan dat ik weet hoe ze  behandeld moeten worden. Maar snoeien en opruimen kan ik als de beste.
Zonder aanziens des struiks of plants, groot of klein, inheems of exotisch, kortwiek ik takken dat het een lieve lust is, trek ik dood blad en zieltogende plantjes los en draai woekeraars de nek om.
Zoals sommige mannen een opkikker krijgen van hout hakken, zo krijg ik een kick van snoeien.
Ons huisroodborstje, dat verdraaid niet bang is, kwam vorige week nieuwsgierig kijken of er voor hem nog wat te happen viel. Midden in de tuin vierden een groep dansende muggen bij voorbaat hun overwintering.
Bij de tuintrap zat een merel schuw om zich heen te kijken. Hij bleef maar zielig op zijn plekje zitten, dat zag er niet goed uit. Pas toen ik vlakbij kwam, hipte hij gehandicapt of oud, weg om zich onder de trap te verstoppen. Ik overwoog nog even om hem in een doos in de kamer te zetten, onder een warme lamp, temidden van vetbollen, mueslireepjes en een kommetje water. Er zijn mensen die daar een liefhebberij van maken. Maar zoals gezegd ben ik meer van het opruimen en het snoeien.

Een paar dagen later heb ik de hulstboom maar eens goed onder handen genomen. Deze hield de laatste jaren steeds meer zon tegen.
Ik trok er een sombere decembermorgen voor uit en beloonde mijzelf eerst met een nieuwe snoeischaar en snoeizaag. Ik hou van goed gereedschap.
Mijn nieuwe, kromme zaag gleed als een mes door de boter. Ik begon ervan te zingen.
Terwijl ik de ene na de andere polsdikke tak afzaagde, vroeg ik me even af, wie ik wel ben, dat ik zomaar zo’n weerloze boom van zijn ledematen mag beroven. Het is toch een harde ingreep in de natuur. Dit soort vragen komt in mij op sinds ik Trouw lees.
Ik stond bovenin de boom te wiebelen, met één voet in een smalle kruin, de snoeizaag stevig in mijn hand. Ik vond dat ik wat moest zeggen. Fluisterend sprak ik tegen de boom, dat het voor zijn bestwil is. Dat mijn haren en nagels ook regelmatig geknipt worden. Dat hij (zij?) op deze manier gezond blijft en volgend jaar weer veel besjes zal voortbrengen, waar de merels zo verzot op zijn. Dat hij zo zieke merels er weer bovenop kan helpen.
Vervolgens zaagde ik nog wat hoge, jonge takken weg. Het zal wel niet in het handboek van de snoeigoeroe staan, maar meer zon in de tuin geeft andere planten weer een beter leven. De een zijn dood is de ander zijn brood, dat is de natuur.
Beneden me was de tuin nu één schitterend bed van verse hulsttakken geworden. Met wat kerstballen en lichtjes erin zou het een megakerststukje zijn.
Weer met beide benen op de grond was ik nog tijden bezig om alle takken te strippen en op zo’n breedte af te zagen, dat zij in een Toyota Yaris Hybride konden worden afgevoerd. Er zijn lijkwagens van mindere kwaliteit.
In het hoekje van de tuin, waar het roodborstje huist, viel mijn oog opeens op een zwart hoopje op de grond. De merel, die een paar dagen daarvoor onder de trap was gehipt, lag er levenloos op zijn zij, het oogje gesloten.
Tja, ook vogels gaan dood, al zijn we er veelal niet getuige van. Ik hoopte nog wel, dat hij niet door onze kat of een van zijn collega’s naar de andere wereld was geholpen. Maar dat soort gedachten is zinloos. Ik deed wat ik op dat moment nog kon doen: ik pakte de spa, groef een klein gat in de grond en schoof de merel daar voorzichtig in. Het was of ik daarna iets heel plechtigs deed, toen ik de overblijfselen met aarde bedekte. Een leven was voorgoed voorbij.
Nu al het snoei- een tuinafval is afgevoerd, kijk ik iedere dag weer met tevreden gevoel de tuin in. Wat kan zo’n tuin er prachtig uitzien als ie opgeruimd is. Een waar genot! 
Laat de winter nu maar komen.