DIERENVERZORGING
Dat je
ook op je 60e nog veel kunt leren merk ik iedere woensdag weer op de
sportschool.
Daar
staat de tv meestal op Animal Planet. Mezelf in het zweet lopend op de
crosstrainer komen er dan aardig wat wetenswaardigheden uit de dierenwereld tot
mij. Hoe je bijvoorbeeld de driehoekige tanden van de witbuikzeearend kunt
poetsen. Dat het geslacht van de zilversteur een kwart van zijn lichaam vormt
en dat albino nijlpaarden moeten opletten dat ze niet verbranden in de zon. Erg leerzaam ook vind ik de operaties die live te volgen zijn. Hoe men de bekkeninstabiliteit van een damhert aanpakt. Of hoe een egel met huidproblemen wordt geholpen.
Tussendoor komen reclames langs voor goede doelen als het International Fund Animal Welfare of het Wereld Natuur Fonds. Daarin zien we een parade van zielige, magere hondenkopjes, schurftige poesjes zonder staart en driepotige reetjes. Daarna volgt er een bankrekeningnummer.
Ik vind het altijd weer jammer als ik klaar ben met mijn oefeningen.
Als ik al die dierenartsen in hun goed geoutilleerde operatiekamers aan het werk zie, dan komt bij mij onvermijdelijk de gedachte op, dat de veterinaire zorg in VS nog altijd een stuk beter is dan de humanitaire zorg in Oost-Afrika. Zo’n opmerking zal Dion Graus mij niet in dank afnemen. Maar ja, die slaat ook liever mensen dan dieren.
Zelf
heb ik als kind een paar konijnen verzorgd. Naast het halen van kolen en het ‘s
zaterdags rijven van het erf was dit een belangrijk onderdeel van mijn
opvoeding. Ik was niet zelf op het idee van de konijnen gekomen. Wellicht
dachten mijn ouders dat het stimuleren van verzorgende kwaliteiten bij mij geen
kwaad kon. Er kunnen ook andere redenen hebben meegespeeld.
Het
wekelijks schoonmaken van het hok vervulde mij met afschuw. Niet alleen vanwege
de stank, maar ook omdat je voortdurend moest opletten dat niet een van de
konijnen van de gelegenheid gebruik zou maken om te ontsnappen. Zie dan zo’n beest nog maar eens
te pakken te krijgen. Eigenlijk was ik vooral bang voor de onverwachte bewegingen van een konijn dat
opeens een grote schop zijn hok in ziet komen.Voor het overige kweet ik mij nauwkeurig en liefdevol van mijn taak. Het was weinig werk, want gras was er in onze tuin in voldoende mate aanwezig. Ik hoefde niet met een zeis op pad om in de bermen langs de openbare weg een dagvoorraad bij elkaar te halen, zoals ik semiprofessionele konijnenfokkers met alpinopet regelmatig zag doen.
Ik gaf mijn konijnen het liefste zoggedijsels[1]. Daar waren ze dol op. Ik mocht er graag naar kijken hoe ze aanvielen op hun verse groenvoer. Al zat er maar één zoggedijsel tussen een berg gras, dan nog haalden ze dat blad er onmiddellijk uit. In dat opzicht waren ze slimmer dan ik. Ik hield destijds niet van kaas. Toen een van mijn brussen een plak kaas onder de ontbijtkoek op mijn boterham had gelegd, at ik deze smakelijk op. (Wie deze grap heeft uitgehaald weet ik nog steeds niet; bij deze doe ik een oproep aan de dader om zich nu na vijftig jaar bekend te maken)
Een week voor de Kerst kwam de olieboer uit het dorp een van de konijnen halen. In zijn vrije tijd had de olieboer namelijk een bloeiende praktijk als dierenviller. Zijn kwaliteiten op dit gebied waren wijd en zijd bekend. Het voordeel was, dat je een kipje aan hem kon meegeven, als hij met zijn auto in de straat kwam. Zo lag er dan vlak voor de Kerst bij ons een konijnenbout in de braadpan.
Ik at niet mee. Niet omdat ik ontdaan was dat die gulzige knager die mij met zijn grote ogen vaak zo verwachtingsvol aankeek opeens was veranderd in een braadstuk. Ik vond het opdienen van konijn de normaalste zaak van de wereld. Ik at niet mee, omdat ik konijn niet lustte. Ik vond de geur van konijn zoveel vreemder dan de zaterdagse geur van draadjesvlees.
Ook op
Animal Planet komen jongetjes voor, die beestenhokken moeten uitmesten. Dat
vinden ze zonder uitzondering vies.
Op
hetzelfde kanaal als Animal Planet zendt ook TLC uit, een Amerikaanse
life-style zender. Dan zie je lelijke moeders haar dochter van vier jaar
opmaken en in dure jurkjes uitdossen om mee te doen aan een jonge
miss-verkiezing. Meedoen aan die wedstrijden kost duizenden euro’s per jaar. Als
ik dat zie, verlang ik weer erg naar de blinde salamanders in de Sahara.
[1] Dialect
voor paardenbloem. Het onvolprezen Meertens instituut houdt zelfs een databank
bij van volksnamen voor planten. Het woord zoggedijsel (zoggedeisel) staat
vermeld voor de plaatsen Benschop en Oud-Maarsseveen, beide met het jaartal
1945. Ik woonde in mijn jeugd in Vleuten, wat zo ongeveer het midden is tussen
deze west-utrechtse dorpen. Misschien is het woord zoggedijsel wel het enige
dialectwoord, dat ik uit mijn jeugd heb meegenomen.
Ha Arnold, grappig!
BeantwoordenVerwijderenIk ben blij dat je op deze manier het woord zoggedijsel (ik wist niet dat je het zo schreef) van de ondergang hebt gered.
Verder: ik was het niet, dat van die kaas onder de koek.
Hilde