zondag 28 december 2014

TONEEL OP DE DEEL



Het was dit jaar vijftig jaar geleden, dat André van Duin een talentenjacht won en dat Johan Cruyff debuteerde in het eerste van Ajax. Het was ook vijftig jaar geleden, dat in Vleuten de toneelclub “La Jeunesse” het licht zag.
Twaalf jaar waren wij, mijn vriend Frank en ik, toen wij op 4 oktober 1964 een toneelvereniging oprichtten. Omdat een vereniging met twee leden een te smalle basis is, gingen we op zoek naar leden. Al snel vonden we Marjolein en Margriet bereid om mee te doen. Er waren nog meer belangstellenden, maar die kwamen de eerste keer niet opdagen.
We spraken om te beginnen over de naam van de vereniging. Uit een groot aantal voorstellen kozen we unaniem voor “La Jeunesse”. Het gaf ons jeugdig enthousiasme een internationaal tintje. Vervolgens werd Frank tot directeur gekozen en ik tot secretaris. Dit alles verliep via een geheime stemming met stembriefjes. De contributie werd vastgesteld op 20 cent per maand.
Al voordat er maar enige bijdrage binnen was, deed ik een eerste investering. Ik kocht voor 35 cent een gelinieerd schrift met gele kaft. Op pagina één maakte ik het contributieoverzicht. Met fraaie letters, het was tenslotte de eerste pagina, noteerde ik daaronder de aanschaf van het schrift. Op de volgende pagina’s schreef Frank onze eerste, zelfbedachte eenacter.
Frank en ik woonden in dezelfde straat en waren sinds lang met elkaar bevriend. Als ik naar de kleuterschool liep, klepperde ik bij zijn voordeur met de brievenbus. Dan gingen we samen verder. We stonden regelmatig bekvechtend tegenover elkaar in de zandbak achter zijn huis. Frank speelde graag de baas en ik wilde veelal mijn zin hebben. Maar we zochten elkaar steeds weer op.
De eerste voorstelling werd gepland op zondag 8 november. We regelden dat we gebruik konden maken van de deel van een voormalige boerderij. Die was destijds in gebruik bij de gidsen, de vrouwelijke tak van de padvinders. We maakten zelf aanplakbiljetten en brachten de uitnodigingen rond.
Die zondagmiddag zaten er op de bankjes en stoeltjes zo’n twintig familieleden en vriendjes klaar voor onze voorstelling. Op het programma stonden drie stukken.
1.     De twee arme zwervers
Een zelf geschreven, op Swiebertje geïnspireerde scène waarin de zwervers Bas Boterbloem en Piet Paardenbloem brood stelen bij de bakker. We zongen een lied op de melodie van Als ’t effe kan (uit My fair lady): ‘welbedankt voor het brood, het was lekker, we gingen niet dood’.
2.     De zonsverduistering
Een schuifdeur- en kampvuursucces over diverse rangen in het leger, die elkaar een order doorgeven. De overste begint: ‘Morgen om negen uur is er een zonsverduistering. Iets dat niet elke dag voorkomt. Laat de manschappen in werktenue aantreden op het exercitieplein, zodat zij dit zeldzame verschijnsel kunnen zien. Als het regent zullen we niets kunnen zien; in dat geval neemt u de mannen mee naar de gymnastiekzaal’. De majoor brengt vervolgens de boodschap in iets gewijzigde vorm over aan de kapitein. Bij elke overdracht sluipen er meer fouten in, zodat aan het einde de sergeant aan zijn manschappen meedeelt : ‘Morgen om negen uur zal de verduistering van de overste plaatsvinden in werktenue door middel van de zon. Als het regent in de gymnastiekzaal, moeten jullie aantreden op het exercitieplein, iets dat niet elke dag voorkomt”.
3.     De diefstal
Een zelfbedachte scene, die opent met een raadselachtige diefstal bij de familie de Bruin. Twee vrouwen vallen flauw (‘de lijken worden weggesleept’, meldt het script). Een domme politieagent arresteert abusievelijk meneer de Bruin, waarna alles weer op zijn pootjes terecht komt.
Aan het einde riep Frank: ‘The End’! Daarna werd er hard geapplaudisseerd en met zijn vieren bogen we onwennig en ongelijk het hoofd.
Het is bij die ene voorstelling van “La Jeunesse” gebleven. Soms krijgt een debuut geen vervolg. Frank verhuisde in 1965 met zijn ouders naar Noord-Brabant. Op 26 oktober dat jaar boekte ik nog een inkomend bedrag van 42 cent. Er zat toen 3 gulden 55 in kas. Daarna bleeft het schrift leeg.
Het is mij niet bekend wat er met het batig saldo is gebeurd.




zaterdag 20 december 2014

KERSTDINER IN HET VERZORGINGSHUIS



We zitten met zijn achten aan een tafel.
Bewoner A draagt een colbert en een stropdas. Hij kijkt strak voor zich uit en zegt weinig. ‘Maar hij weet nog alles’, zegt zijn dochter trots naast hem. ‘En met zijn gehoor is ook niks mis’. Deze openbaring brengt geen verandering op zijn gezicht.
Mevrouw B kijkt met een olijke, maar ook wat melancholieke blik de kring rond. Ze hoopt, dat er een besje voor haar wordt ingeschonken. ‘Want ik weet niet of ze die in de hemel hebben’.  Ook zij wordt vergezeld door een dochter.
Mevrouw C is een kleine, tengere mevrouw, die in elkaar gedoken in haar een electrische rolstoel zit. Zij heeft een te wijd uitgevallen gebloemde jurk aan. Haar blik is voortdurend omlaag gericht. Naast haar zit haar zoon. ‘Ik ben zo blij, dat je er bent’, lispelt ze met enige regelmaat tegen hem.
Mijn moeder is de vierde bewoonster aan tafel. Zij is 95 en haar geheugen laat haar behoorlijk in de steek. Ze probeert dat zo goed mogelijk te verbergen. Ze wil niet klagen. ‘Wat is verder de bedoeling?’, vraagt ze mij.
Eerst wordt er door de vrijwilligsters een drankje geserveerd. Het zijn struise, breedlijvige dames van in de zestig, aan wie de kapper goede klanten heeft. Opgewekt en voortvarend gaan ze de tafels langs.
De zoon van  mevr. C vertelt, dat zijn moeder past sinds enkele weken in het huis woont. Hij is aanwezig, omdat alles voor zijn moeder nog onbekend is. Maar eigenlijk komt het hem niet goed uit. Hij heeft deze avond ook een eindejaarsetentje op zijn sportclub. Er staan twee zakken met 150 warme oliebollen op de achterbank van zijn auto. Dus hij heeft zich voorgenomen om na het voorgerecht te vertrekken.
Voorlopig moet hij nog even wachten. Voor de vrijwilligsters is een glaasje vooraf een aangename bezigheid. Maar hier aan tafel kennen we elkaar niet, dus na drie kwartier begint de conversatie ernstig te stokken en kijken wij met zoon C verlangend uit naar de komst van het voorgerecht.
‘Alles op zijn tijd, zei de boer en hij kuste de meid’, zegt mevr. B.  Zij kijkt verwachtingsvol rond of er gereageerd wordt. Meneer A kijkt afkeurend. Maar misschien staat zijn gezicht altijd in diezelfde stand. Bij sommige ouderen staat het leven op het gezicht getekend.
Na een uur wordt een gebonden champignonsoep opgediend.
‘Smaakt ie, mevrouw van Dijk?’, vraagt een vrijwilligster.
Mijn moeder steekt de duim van haar linkerhand in de lucht.
‘We hebben hier niets te klagen hoor!’
Dan buigt zoon C zich voorover naar zijn moeder.
‘Ik moet nu gaan, er wachten een heleboel mensen op mij bij de club’.
Zijn moeder duikt nog verder in elkaar en haar onderlip begint te trillen. Nauwelijks hoorbaar huilt ze: ‘ik heb zo’n pijn jongen, blijf nog even’.
‘Wat zegt ze?’, vraagt mevrouw B.
De zoon wil zijn moeder antwoorden, maar hij sluit zijn lippen weer. Hij doet zijn colbert uit.
Als het hoofdgerecht wordt opgediend, zet mevr. B een lied in:
‘Was ik maar in Lutjebroek gebleven, met je hengels en je worrempies erbij’.
Haar dochter stoot de arm van mevrouw aan: ‘Zeg, het is kersttijd hoor!’
‘Was ik maar in Lutjebroek gebleven, dat was beter voor jou en voor mij en voor Lutjebroek erbij’.
Mijn moeder beweegt met haar rechter wijsvinger mee op de maat van het lied.
‘Wat is het gezellig, hè’, zegt de vrijwilligster die uitserveert. ‘En wat een lekker eten hè, meneer! Rollade, dat kreeg u zeker vroeger thuis niet? Of wel?’. Meneer A wil net een hap nemen, maar het eten valt van zijn vork af.
Zijn dochter antwoordt: ‘ik denk het niet, nee’.
‘Nou, laat u maar lekker verwennen hoor!’
Terwijl Mevr. B Ouwe taaie, jippie, jippie, jeeh inzet, doet zoon C een nieuwe poging om op te stappen. Dit keer huilt zijn moeder harder. Met een zucht gaat de zoon weer in zijn stoel zitten, zich realiserend, dat hij zijn 300 lauwe oliebollen vanavond niet meer kwijt zal raken.
Er worden kerstliederen gezongen.
In afwachting van het dessert vallen de ogen van mijn moeder regelmatig dicht.
Na het puddinkje met bessensap is het tijd om te gaan.
Aan mijn arm schuifelt mijn moeder op haar kaalgetrapte pantoffels over het tapijt van de grote zaal. Ik hoop maar dat het tapijt geen statische elektriciteit opwekt.




zaterdag 13 december 2014

HET KLASSIEKE HART



In het radio 4-programma De Klassieken mag elke week een Bekende Nederlander 5 favoriete muziekfragmenten laten horen. De BN’er vertelt daarbij over zijn leven. Omdat ik geen BN’er ben en de kans daarop met de dag tot nagenoeg 0% daalt, gebruik ik dit weblog om mijn huidige muziekkeuze te laten horen. Mijn stelling hierbij is: wat je in een bepaalde periode mooi vindt, hangt nauw samen met je leven in die fase.

Als kind heb ik thuis veel klassieke muziek gehoord. Of, beter gezegd, moeten horen. Mijn vader was een groot liefhebber. Ik kan niet zeggen, dat ik het mooi vond, al heb ik als kleuter wel eens boven op een stoel gestaan om een vioolromance van Beethoven te dirigeren. Dat leek me een fluitje van een cent, dat dirigeren.
Zo rond mijn 21e werd ik voor de eerste keer echt geraakt door klassieke muziek. Ik volgde met een groep een stottertherapie. We lagen op een dekentje voor een ontspanningsoefening. Ik voelde me geheel vrij van angsten en zo vol zelfvertrouwen, dat ik de hele wereld aan kon. Op dat moment liet de therapeute het Andante horen uit het 12e  pianoconcert van Mozart (KV 414) en belandde ik in een bovenaardse staat van gelukzaligheid.

Klassieke muziek kreeg vanaf toen een plaats in mijn leven, zij het nog aan de rand. Want ik hield vooral van popmuziek.
De volgende doorbraak kwam begin negentiger jaar. We wilden onze zoons van 6 en 8 laten kennismaken met klassieke muziek. Dat had ik dan toch van mijn vader overgenomen. We kochten een abonnement op een kinderserie in muziekcentrum Vredenburg. De kinderen waren na drie concerten wel uitgekeken, maar G en ik hebben sindsdien elk jaar een abonnement op een serie concerten. Ik begon ook thuis naar klassieke muziek te luisteren,  grote werken van 19e eeuwse componisten als Beethoven, Dvorak, Mendelssohn en Brahms. Klassieke muziek was voor mij in die jaren een rustpunt in een druk leven met verantwoordelijkheden. Ik kreeg een voorliefde voor Brahms met zijn afwisseling van donkere en llichte melodieën, zoals hier in het eerste deel van de tweede symfonie.

Daarna raakte ik in de ban van de vocale muziek en van religieuze werken. Ik was lid geworden van het kamerkoor Decibelle. In mijn eerste uitvoering zongen we het Requiem van Michaël Haydn. De schitterende harmonieën galmden nog lang na, niet alleen in de kerk, maar ook in mijn hoofd. Ik kocht cd’s van missen, requiems en oratoria. Gulzig luisterde ik keer op keer naar de op muziek gezette kerkelijke teksten. Zelfs sopraanaria’s, die ik tot dan toe als gegil had bestempeld, begon ik mooi te vinden, met dank aan het Laudamus te uit Mozart’s mis in c mineur.  
Ik heb niets meer met de kerk. Desondanks kan ik van religieuze muziek geen genoeg krijgen.  Het brengt me terug in het veilige, overzichtelijke leven van mijn kindertijd. Bovendien gaan religieuze werken over de wezenlijke zaken in het leven. Over lijden en pijn, maar net zo vaak over troost en aanvaarding.

Ik luisterde al regelmatig barokmuziek, maar in 2013 werd ik echt verliefd op de barok. Ik deed mee aan een een zomerweek. Met een groep goed geschoolde zangers en instrumentalisten zongen we stukken van Händel, Rameau en Lully.  Wat een heerlijk tempo, wat een vrolijke nootjes! Muziek om op te dansen.

In korenland is al enkele jaren 20e eeuwse muzieke van noord-europese componisten, zoals Pärt, Kreek en Nysted populair. Er zijn mooie stukken bij met lang aangehouden noten en met schurende harmonieën die altijd wel weer ergens oplossen in consonante drieklanken. Muziek om te luisteren als je mindfull op je dekentje tussen de waxinekaarsjes ligt. Blijkbaar is dat op dit moment niet zo mijn behoefte. Na een paar stukken verlang ik naar tempo.
Ik ben verder de barok ingedoken, in de laatrenaissance en de vroege barok. Ik kom naast weemoed veel vrolijke muziek tegen, waarin de luit, de theorbe en andere voorlopers van de gitaar een belangrijke rol spelen en waarin oude blaasinstrumenten als de cornetto jazzy improvisaties laten horen.
Het ensemble L’Arpeggiata, onder leiding van Christina Pluhar, heeft er zijn bekendheid mee verdiend. Sommige mensen vinden dit geen klassieke muziek meer.

Vijf muziekfragmenten en niets van Bach, dat kan eigenlijk niet. Die bewaar ik dan voor een volgende keer. Over een tijdje heb ik waarschijnlijk weer andere voorkeuren. De klassieke muziek is een oneindig universum.


zaterdag 6 december 2014

MANNEN LET OP UW SAECK


We zitten met zes jonge mannen in een rommelige studentenkamer. Op een lage houten tafel, voor eeuwig gemerkt met kringen van glazen en schroeivlekken van peuken, staat een pot koffie op een brandend theelichtje. Er ligt een exemplaar van De (Vogel-)Vrije Fietser naast een nummer van het Utrechts Mannenblad. Vanuit de keuken horen we een hoogfrequent metalen tikgeluid. P, onze gastheer, houdt ervan om de warme melk voor de koffie zeer fijn op te kloppen.
‘B is natuurlijk weer eens te laat’, zucht V.
‘Gaan we dat nu een keer aan de orde stellen?’, vraagt F., terwijl hij met zijn tong het vloeipapier van een shagje vochtig maakt.
‘Daar ben ik erg voor’, antwoord ik.
M. kijkt de kring rond en zegt dan met nadruk, alsof hij wil scoren: ‘Het is natuurlijk wel erg mannelijk om elkaar daar zo strikt op aan te spreken’.

Het is eind jaren zeventig. De tweede feministische golf is op zijn hoogtepunt. Dat vrouwen van alles met elkaar delen in vrouwengroepen en vrouwenhuizen roept een reactie op: ook mannen moeten emanciperen. We moeten af van de traditionele rol van de stoere, zelfverzekerde en machtsbeluste man. Mannen moeten hun zachtere kanten ontdekken en onzekerheid durven laten zien.
Er worden op kringlooppapier gestencilde mannenbladen uitgegeven en Man-ifestaties gehouden. Ik draag een button met het ‘mannenteken’, waarbij de fier naar rechts gestoken pijl is omgebogen tot een slap naar beneden hangend pijltje. Ik koop een tuinbroek en versier mijn rechteroor met een lichtblauw knopje. Ik zet regelmatig een breiwerkje op. De aanmelding voor de mannenpraatgroep is een logische volgende stap.
We lezen Het kleine verschil en de grote gevolgen van Alice Schwarzer, interviews met vrouwen die onderdrukt zijn door hun man. We voelen ons erg schuldig. Wij, de mannen, hebben de vrouwen slecht behandeld. Het is tijd om onszelf onder handen nemen.
We lezen verder en ontdekken dat schuldgevoelens de emancipatie in de weg staan. Aan de hand van Angst im Kapitalismus van Dieter Duhm wordt de sosjalisatie van mannen in kapitalistisch perspectief geplaatst. De eis aan mannen om zich altijd sterk en moedig te gedragen heeft een keerzijde in een ‘regressieve behoefte aan koestering’.
Dan merkt iemand in de groep op, dat we mannenemancipatie op een wel erg theoretische manier  bespreken. Dat zoiets typisch mannelijk is.
Dit inzicht zorgt voor een doorbraak. We moeten het over onszelf hebben en over onze gevoelens. Dan pas kunnen we emanciperen.
De volgende avond bespreken we wat we onder emoties verstaan en waar ze vandaan komen. Er worden stellingen geponeerd en intelligente vragen opgeworpen. Dat gaat tot laat in de avond door. Het lijkt af en toe een wedstrijd: wie maakt de meest steekhoudende opmerking? Verspreid over de vloer naast de stoelen staan de lege beugelflessen Grolsch. De asbak zit vol met peuken.
‘We komen niet verder. Ik denk dat we moeten proberen om onze persoonlijke ervaringen aan emoties te koppelen’, stelt P. voor. ‘Laten we uitwisselen, waar we onzeker in zijn’.
De keer daarop praten we alleen nog maar over problemen in relaties. Ruzies over thuis blijven of uitgaan. Mag je twee vriendinnetjes hebben? De verschillen in behoefte aan seks komen aan de orde. Kan je een fikse ruzie oplossen door een vrijpartij? Is masturbatie schadelijk voor een goede relatie?
Om elkaar beter te begrijpen vertelt ieder zijn levensverhaal. We proberen patronen te ontdekken. Het gaat het er steeds therapeutischer aan toe. We ontleden en analyseren de verhoudingen in onze mannengroep.
‘Jij kijkt voortdurend zo afkeurend naar mij, als ik iets vertel’, zeg ik tegen M. vanuit mijn oude rookstoel. Waarop M. antwoordt: ‘Wat zegt dit over jou, dat jij zo op mij reageert? Lijk ik misschien op je vader?’


Wat mij nu terugkijkend opvalt, is dat ik in mijn schriftje van de mannengroep niets tegenkom over concurrentie tussen mannen onderling. Over de wedstrijdjes die mannen met elkaar houden om de meeste aandacht en de meest invloedrijke argumenten. Over de discussies die zij houden om het debat te winnen. Over de geurvlag die mannen neerzetten in een vergadering. Ik maak dit bijna dagelijks mee. Ik ken het van mezelf.
Elke man kan leren om zijn eigen overhemd te strijken. Je gedrag veranderen is een stuk ingewikkelder.

zaterdag 29 november 2014

OP JE HOEDE VOOR JE WOEDE



Het kost mij moeite om het te bekennen, maar ik kan er niet omheen: omgaan met boosheid is niet mijn sterkste kant. Als mij iets niet lukt, of als anderen mij in de weg zitten, dan ligt de irritatie al snel op de loer. Vervolgens weet ik niet goed wat ik met dat gevoel moet doen.
Zo kan ik al kregelig worden als ik een theedoek wil ophangen en ik het lusje pas bij de vierde hoek van de doek vind. Handleidingen van mobiele telefoons of downloadprogramma’s op Internet vormen ook een gemakkelijke bron van irritaties. De werking wordt slechts ten dele uitgelegd. Of er worden zaken bekend verondersteld die men mij nooit verteld heeft.
Verder weten mijn gezinsleden, dat ze zich beter niet in mijn buurt kunnen vertonen als vader in de kelder een fiets gaat repareren. Ik heb de firma Batavus al ettelijke malen vervloekt om de ondeugdelijke voorlampen, slecht bevestigde jasbeschermers of niet te openen kettingkasten.
Vaak gaat het om klussen, waar ik eigenlijk geen zin in heb. Als het dan niet meteen wil lukken en ik bovendien nog vind dat ik het klusje in een handomdraai moet kunnen klaren, dan ontstaat er een almaar toenemende onrust, die zicn een weg naar buiten zoekt en die na enige tijd ontsnapt via een flinke zucht, een kreet of een vloek.
Laatst heb ik mij nog ernstig moeten inhouden toen er een colporteur van kunstkaarten voor het goede doel tijdens het avondeten voor de deur stond. Ik kreeg de neiging om hem van het trapje te lazeren, omdat de arme man al de vijfde was die week die zo nodig onder het avondeten aandacht kwam vragen voor een schrijnende misstand.
Ooit heb ik daadwerkelijk een keer een tik uitgedeeld. Ik moest tijdens een sneeuwbui op de fiets onverhoeds in mijn remmen knijpen. Er kwam mij een grote groep scholieren tegemoet, die geen enkele ruimte liet voor een tegenligger. Dat was mij al vaak overkomen. Een ex-collega van mij is eens voor hetzelfde vergrijp door de politie opgebracht.
In mijn jonge jaren werd ik driftig genoemd. Als er ergens iets begon te koken, stuurde mijn moeder mij snel naar kruidenier Broekhuysen voor een pond suiker. Zo heb ik heel wat onnodige boodschapjes gehaald. De emotie moest beheerst en binnengehouden worden. Dat is een gevaarlijke strategie. Want als je irritaties opspaart dan barst de bom later alsnog en heftiger dan je wilt. Of de agressie keert zich tegen jezelf. Daar kan je depressief van worden.
Van alle emoties is de boosheid wel het lastigste te hanteren. Ik ben tenminste nog maar weinig mensen tegengekomen, die gebukt gaan onder gevoelens van hoop of verbazing.
De vraag is wat je het beste kunt doen, als je voelt dat je boos wordt. Tot tien tellen biedt alleen op de korte termijn soelaas.
In voorbije eeuwen werden spanningen niet uitgepraat, maar uitgevochten. Als kind heb ik nog lang in deze traditie gestaan door op het schoolplein menig robbertje te vechten. Als volwassenen moeten we andere manieren vinden om onze boosheid in goede banen te leiden.
Gelukkig zijn er genoeg humane instellingen, waar je kunt leren hoe je beter je agressie kunt reguleren. Op je hoede voor je woede, heet bijvoorbeeld zo’n cursus. Je leert op een beschaafde manier om negatieve gedachten die de boosheid uitlokken te vervangen door positieve gedachten. Hé Batavus, je nodigt mij uit om nieuwe dingen te leren!
Je kunt natuurlijk ook even lekker stampen of hardlopen. Accepteren, dat je deze gevoelens hebt. Boosheid omzetten in humor. Of een pondje suiker bestellen op Internet. 
Ach, we hebben nog veel te leren.  Voor sommige mannen zou een cursus Op je hoede voor je roede ook niet verkeerd zijn.

vrijdag 21 november 2014

VERKOPERS VAN ZORG EN WELZIJN


Ik moet voor mijn werk naar het gemeentehuis van Nieuwegein. Dat noemen ze daar het Stadshuis. Als ik de hoge, glazen toegang door ben, sta ik op een groot, overdekt plein. In het midden gaan een brede trap en een glazen lift uitnodigend omhoog naar het licht. Het gebouw straalt gastvrijheid en transparantie uit.
Op de 4e verdieping bevindt zich de Gildenborchzaal, een vergaderzaal die geheel gevuld is met een reusachtige, ovalen vergadertafel. Gedempt licht valt op de koffie- en theekannen. Eén  van de lange zijden heeft een glazen wand. Dit is de wereld van ontmoeting, debat en participatie.
De Gildenborchzaal stroomt vandaag vol met vertegenwoordigers van alle lokale welzijns- en zorginstellingen, die je maar kunt bedenken. Een stuk of veertig hebben een plaatsje aan de tafel weten te bemachtigen. Er worden stoelen aangesleept om de andere belangstellenden een plekje te geven op de tweede rij.
Wij zijn hier vandaag voor de brainstormsessie ‘verkenning regionaal specialistisch team Lekstroom’. Dat heeft alles te maken met de overheveling van budgetten voor de jeugdzorg en de maatschappelijke ondersteuning naar de gemeenten.
Aan één punt van het ovaal, naast het scherm met de powerpointpresentatie, staat een goed van de tongriem gesneden gespreksleidster in mantelpak en op hoge hakken. Zij schetst in hoog tempo het beleidskader. Ondertussen probeert een deelnemer tevergeefs een koffiekan naar de overzijde van de tafel te schuiven. Er komen nog steeds vertegenwoordigers binnen.
De gespreksleidster heeft zich kennelijk voorgenomen om de zaal eens lekker uit te dagen. Met de schouders naar achteren en de kin vooruit blikt ze over de tafel. Er moeten resultaten worden geboekt vandaag! Wat mogen bewoners van de Lekstroomgemeenten van jullie verwachten, waar sta je voor?
Na een aarzelend begin buitelen de sprekers over elkaar heen. Het gaat van autistische kinderen naar dementerende ouderen, van lichamelijk gehandicapten naar ‘multi-problem-problematiek’, van nieuwe veelbelovende trainingen, naar zichzelf ondersteunende vrijwilligers.
Youpee, Participatio, In Paradisum[1], of hoe de instellingen ook mogen heten, ze weten alle wat de cliënt nodig heeft. Dat is wat zij zelf bieden. Er wordt niet naar elkaar geluisterd en er wordt niet op elkaar gereageerd. Dit is de markt. Vertegenwoordigers zijn verkopers.

Overheveling van budgetten, marktwerking en bezuinigingen hebben er toe geleid, dat geen enkele instelling meer weet of zij over twee jaar nog bestaat. Om te overleven moeten instellingen concurreren. Hulpverleners worden ontslagen en marketingmedewerkers in dienst genomen.
Daarnaast wordt instellingen gevraagd om met elkaar samen te werken, in de zorgketen of in wijkteams.
Concurreren en samenwerken gaan moeilijk samen.
Er ontstaan conglomeraten van instellingen, met managers die van vergadering naar vergadering hollen, met businessmodellen en kengetallen strooien en die de competenties bezitten om te verbinden, op te schalen en af te schalen en slimme beslissingen te nemen.
Degenen die dit het beste kunnen, winnen de aanbestedingen bij de gemeenten.
In Utrecht is het werk van de sociale wijkteams gegund aan Incluzio[2], een nieuwe dochter van een  schoonmaakbedrijf, dat zich nu ook op de markt van zorg en welzijn richt. Uit het persbericht van Incluzio: ‘Het is een pittige opdracht, maar we zijn er klaar voor. Wij hebben Radar aan onze zijde, een zorg- en welzijnsorganisatie met een bewezen trackrecord in de kanteling van het hele sociale domein’.  
Dan weet je het wel. Waar gekanteld wordt, vallen er  mensen buiten de boot.
‘Ons moederbedrijf Facilicom levert daarnaast extra ontwikkelkracht’.
Bedoeld wordt dat schoonmakers de expertise hebben om duidelijk uit te leggen wat er wel en niet kan: wij begrijpen uw wens, maar er staat in het contract dat we u maar eenmaal per drie weken mogen douchen. Zou uw buurman u kunnen wassen, mevrouw?
In het onderwijs en de zorg klinkt steeds luider de roep om de invloed van de professional te versterken. Dat begrijpt Incluzio ook: ‘wij willen de professionals die nu al in Utrecht werken graag een plek bieden in onze organisatie. Zij zijn onze sterkste kracht en wij zullen er dan ook alles aan doen om hen de ruimte te bieden en te faciliteren.’ Wat moet de door de ervaren maatschappelijk werker die door deze reorganisatie op straat is gezet, hiervan denken?
Het mantelpakje haalt mij uit mijn dagdromen. We moeten in groepjes naar de flap-over. Netwerken!
Verkopen!



[1] In verband met de privacy zijn deze namen gefingeerd
[2] Niet gefingeerd, www.incluzio.nl, zie onder nieuwsberichten, bericht d.d. 16-07-2014

vrijdag 14 november 2014

MIJN ASBESTCRISIS


Het is opvallend, dat de woorden as en best in samenstelling met elkaar de aanduiding vormen voor een brandwerende stof. Asbest is sterk, slijtvast en bovendien goedkoop. Hoewel al in de jaren dertig van de vorige eeuw bekend was dat blootstelling aan asbestvezels een risico vormt voor de gezondheid, is de grondstof nog lange tijd gebruikt. Met name in de zeventiger jaren nam het gebruik van asbest in de bouw een hoge vlucht.
Ik werkte van september 1973 tot mei 1974 in de werkplaats van aannemer Versteegen in Montfoort.
Versteegen had ooit voor de KVP in de gemeenteraad gezeten. Daarna mocht hij de polders rond Montfoort volbouwen met keurige doorzonwoningen, voorzien van centrale verwarming. Vanwege de toegenomen brandveiligheidseisen diende de CV-ketel op zolder afgeschermd te worden. Daartoe fabriceerden wij in de werkplaats drie schotjes van vurenhouten latten en asbestplaat. De constructie leek op een soort laag uitgevallen kledingscherm. De asbestplaten zaagden we zelf. De chef van de werkplaats rekende uit, op welke wijze er zoveel mogelijk stukken uit één plaat gezaagd konden worden. Dat was economisch en daar had hij voor doorgeleerd.
Enig besef, dat het materiaal niet zo goed was voor de gezondheid was er wel. Als we asbestplaten zaagden, dan stonden alle deuren van de werkplaats open om het vrijkomende stof zo snel mogelijk te laten wegtrekken. Desondanks hing er na het zagen van één plaat al een grijze, stoffige lucht. Zo heb ik indertijd heel wat asbestvezels ingeademd.
Een decennium later kwamen de eerste verontrustende reportages in de media over de gevaren van asbest. Over de werknemers van een asbestfabriek die na jaren longvlieskanker kregen. Niet gewaarschuwd voor de ernstige risico’s voor hun gezondheid hadden zij zelfs hun tuinpaadjes volgestort met asbestafval. Ik verdrong die verhalen.
In de negentiger jaren kwam ik bij het afbreken van de serre van ons huis een aantal asbestplaten tegen. Bij de sloop braken er hier en daar nog stukken af. Ik wist dat ik voorzichtig moest zijn, maar het was voor mij geen aanleiding om de werk subiet te stoppen, de omgeving af te zetten met rood-witte linten en de hulpdiensten te waarschuwen.  Ik mocht de stukken gewoon zelf bij het afvalscheidingsstation afleveren. Als het materiaal maar keurig in plastic zakken was verpakt.
Pas toen er in de zomer van 2012  een asbestcrisis in de wijk Kanaleneiland ontstond en de gezondheidsrisico’s in de media breed werden uitgemeten sloeg mijn houding van ‘het zal wel meevallen’ om in grote bezorgdheid. Vooral het gegeven dat asbestkanker zich pas na jaren openbaart en dat het een stille sluipmoordenaar is, hakte er in. Ik schoot helemaal door naar de andere kant en dacht bij alles wat ik voelde, dat de eerste symptomen van de kanker zich aandienden. Asbestkanker is niet te genezen, dus ik voelde niets meer of minder dan de voortekenen van het naderende einde.
Niettemin duurde het nog enkele maanden voor ik naar de huisarts ging. Ik vond dat ik een duidelijke klacht moest hebben. Die vond ik in een lichte pijn achter het borstbeen. Het was niet zozeer deze pijn, alswel het woord asbest, wat de huisarts deed besluiten om mij direct door te sturen voor een longfoto. De uitslag kwam binnen het uur: de longen zien er nu normaal uit. Dat was een hele geruststelling.
Hodie mihi cras tibi (vandaag ik, morgen jij) is een spreuk die je nog wel eens op een begraafplaats tegenkomt. De doden laten ons met holle lach weten: ‘Denk maar niet dat jìj er aan zult ontsnappen!’.  Het gezegde moet ons herinneren aan onze eigen eindigheid.
Het is wel eens goed om daarbij stil te staan. Op het moment dat ik de dreiging voelde vond ik dit besef echter alleen maar verschrikkelijk. Toen de opluchting voorbij was en het leven weer zijn normale loop had genomen, was het bewustzijn van de sterfelijkheid opnieuw een kwestie van weten en niet van voelen.
Totdat ik dit voorjaar opeens 4 kilo lichter was. Terwijl ik al vanaf mijn 20e jaar constant 68 kilo weeg, gaf de weegschaal plots 64 aan. Dus toch maar weer even naar de huisarts. Je weet maar nooit.
Zo blijven we bezig. Tot het niet meer hoeft.

zaterdag 8 november 2014

IK HEB GETWIJFELD OVER BELGIË



Ik zit op het wc’tje van bakkerij tearoom Marysse in Velzeke, vlakbij Zottegem, Oost-Vlaanderen.
Mijn wandelschoenen heb ik naast de hoge tafel in de nieuwe tearoom laten staan. Na zoveel kilometers wandelen hebben mijn voeten lucht nodig. Als ik een voet verplaats, zie ik een vochtige afdruk op de zwarte natuurstenen tegel in de toilet.
Boven het fonteintje hangt een bordje Handen Wassen. Het is duidelijk: men is hier proper. Gebiedend ook. Er is niets vermeld over voeten, maar het zou me niet verbazen als men ongelukkig is met de uitgetrokken wandelschoenen in de schone tearoom. Ik heb overigens eerst wel de klei van de veldwegen er onderuitgestampt. Het laatste stuk liepen we over de kasseien van de Paddestraat in Zottegem. Die zijn wereldberoemd. Tenminste onder wielerliefhebbers. Elk jaar trekt de Ronde van Vlaanderen over de hobbels van de Paddestraat. Dan draaien ze het Romeins plein in Velzeke op. Of andersom, daar wil ik van af wezen.
Ik zit bij Marysse op het wc’tje en vraag me af: ‘Is het erg?’
We hebben vandaag al achttien kilometer gelopen en er wachten er nog zes. Gelukkig mochten we een omlegging negeren. We zijn door tal van dorpjes, gehuchten en buurtschappen gewandeld. Wij zagen, zoals te verwachten, vele café’s. Maar er was er niet één geopend. De meeste stamineekes waren voorgoed gesloten. Slechts door de verbleekte bordjes van Stella Artois of de afgebladderde letters Bij Nonkel Vic zag je het verleden van het lokaal.
In elk dorp kom je nog wèl een bakker tegen. Voor ons koffieliefhebbers is het daarom een zegen, dat de Vlaamse bakkers het koffie schenken hebben overgenomen. In Rozebeke, waar men elk jaar een processie houdt tegen de pest en de roos, dronken we onze koffies in een half-open partytent voor de bakkerij. In Velzeke heeft men er een mooie tearoom bij gebouwd.
Ik zit hier op het wc’tje en vraag me af, of het erg zou zijn als België uit elkaar zou vallen.
Er is sinds kort een nieuwe regering en de grootste regeringspartij heeft als eerste doel in de statuten staan om Vlaanderen onafhankelijk te maken. Je zou het niet zeggen met al die gesloten café’s, maar de handel in Vlaanderen gaat al jarenlang een stuk beter dan in Wallonië. Daardoor kunnen de Vlamingen nog protsiger buitenhuizen bouwen dan de Walen. De madammen kunnen vaker naar de hair designer. De mais groeit er een stuk hoger en daardoor kunnen de koeien aan deze kant van de taalgrens nog weelderiger schijten.
Men heeft nu in Vlaanderen geen goesting meer om voor de tekorten van de Walen op te draaien. Het land, waar solidariteit altijd een begrip was, waar men de mutualiteiten, de onderlinge verzekeringsmaatschappijen en de spaarkassen zonder winstoogmerk tot kunst verheven heeft, koerst zogezegd op haar eigen omlegging af.
Wat zou er tegen zijn?
Ik ben geen kenner, maar het lijkt me dat zo’n scheidinkje een bak met geld gaat kosten, dat kon nog wel eens een veelvoud zijn van wat er jaarlijks aan Waalse tekorten moet worden gedekt.
Verder is een splitsing geen oplossing voor een van de grootste problemen in het land: wat doen we met de regio Brussel? En wat met de Duitstalige minderheid?
Op de derde plaats, het is van ondergeschikte orde, maar toch: wie wil een einde maken aan België net nu het nationaal voetbalelftal in de lift zit? Ook in Europa zitten we niet te wachten op nog twee kleine voetballandjes. Misschien hebben de Walen op dit punt nog wel de grootste troef in handen. De beste spelers komen uit Wallonië.
Als ik een advies zou mogen geven, zou ik zeggen: doe het niet. Er zijn belangrijker onderwerpen om je tijd en je geld aan te besteden.
Ik ga weer eens terug naar de tearoom. Naar mijn wandelschoenen. 

zaterdag 1 november 2014

EEN CRUISE LANGS DE EMIRATEN


In de Volkskrant las ik een paginagrote advertentie van Stip Reizen:
Dubai cruises – Nog nooít zó voordelig – Tot 70% korting.
Vanaf € 598 kan je een week meevaren met de Costa Serena****. Onderweg leg je aan in Abu Dhabi, Dubai en Bahrein. De Costa Serena beschikt over: ’13 bars, 5 restaurants, 4 zwembaden, een theater waar u spetterende shows bij kunt wonen, een Grand Prix Simulator, een casino en de prestigieuze Samsara Spa’. Is dit u wat te druk, dan kunt u kiezen voor de Costa neoRiviera****, die zich onderscheidt door het ‘unieke slow cruising concept’, dat zich kenmerkt door een rustiger vaarschema en langere aanlegtijden. ‘Wees er snel bij, want VOL = VOL’.

Dat vind ik nu jammer, dat laatste opjut-zinnetje. Ik wilde er toch eens even over denken. Het trok me nog niet meteen aan. Het is niet zo, dat ik bang ben, dat zo’n Costa een ommetje zal varen langs een eilandje. Of dat de drijvende torenflat vanuit een gammel roeibootje onder vuur genomen wordt door een Somalische zwarte Piet.
Het is meer, dat ik me afvraag, wat ik de hele dag op zo’n boot moet doen. Je kunt weinig anders dan een beetje liggen, eten en drinken. Je zit gevangen in de luxe, je kunt geen kant op.
Ok, je kunt je een beetje uitleven in een zwembad. De kans lijkt me groot, dat je er niet één baantje ongehinderd kunt zwemmen. Bovendien vind ik een zwembad op een boot eigenlijk iets tegennatuurlijks. Alsof een boer in de polder op zijn deel een een stukje gras laat groeien.
Bovendien, wat moet ik met al die restaurants, bars en casino’s? Het lijkt wel Las Vegas. Daar kan je ook onbeperkt gratis eten, als je maar geregeld je fiches inzet. Die spetterende shows, wat moet ik me daar bij voorstellen? Zouden ze ook een simulator voor een monstertruck hebben? Dat zou ik nog wel geinig vinden.
Natuurlijk, ik weet het, je hoeft niet binnen te blijven hangen. Het aantrekkelijke is juist, dat je veel buiten kunt zijn. Het weer is fantastisch, je hoeft niets te doen, je kunt genieten van de zon en het uitzicht!
Pardon, het uitzicht? De hele dag zie je niets dan oneindig kabbelende golfjes en een lichtblauwe einder. Daar val je van in slaap. Nou ja, als het meezit, dan kan je zo’n  klein vissersbootje tegenkomen, zo’n afgeladen vaartuig, dat uitpuilt van de mensen, die zich krampachtig aan de reling vasthouden om niet door de anderen overboord geduwd te worden. Dan moet je wel geluk hebben.
Ik overdrijf, ik weet het. Je hoeft tijdens zo’n reis niet dagenlang op een boot door te brengen.
Je bezoekt interessante steden zoals Dubai en Abu Dhabi. Vergaap je aan de oneindig hoge kantoren, de megagrote hotels, de luxe welnesscentra en de shopping malls!
Minpuntje is natuurlijk dat het gemiddeld 40 graden in de schaduw is. Dan kan je twee dingen doen. Of je vlucht naar strand en zee. Als je je insmeert met factor 40 is het daar wel een uurtje uit te houden, weet ik uit de eerste hand. Of je vlucht naar de air-conditioned shopping malls, de grootste ter wereld. Tussen de blinkende luxe kan je dan even stilstaan bij al die Aziatische bouwvakkers die tijdens de bouw zijn uitgebuit en gestorven.
Tot slot kan je misschien nog een leuk uitje maken.
Je zit eerst twee uur in een hobbelende landrover. Daarna mag je in een bak gloeiend zand op een kameel rijden en moet je ervoor zorgen dat je niet van dat bonkige, stinkende beest af valt.
Maar je kunt er wel lol mee hebben!
Het lukte Tiny niet op zo’n beest te klimmen. Toen moest die jonge Arabier haar met twee handen tegen haar billen omhoog duwen!
‘Als dat bekend wordt in zijn familie, dan hoeft ie daar nooit meer terug te komen’, riep Kitty.
Toen viel ik van de slappe lach van mijn dromedaris.

Dubai cruises, nog nooit zo voordelig.
Liggen en consumeren! Dat is het bevel op deze reis.
Ze zouden je geld toe moeten geven, de restaurants en casino’s die goed aan je verdienen. Maar zelfs als ik ervoor betaald word, ga ik nog niet mee.
  

zondag 26 oktober 2014

DE EERSTE ZOEN


De eerste kus is een sensatie, die men helaas maar eens beleeft.
De plaats van handeling: Utrecht, aan het begin van de Mr. Tripkade.
De tijd: 1967, tussen Kerst en Oud en Nieuw, rond 12 uur ‘s avonds.
De gebeurtenis vond plaats na een feest van het Bonifatiuslyceum. Daarmee werd het jaarlijkse tafeltennistoernooi in het parochiehuis aan de Grave van Solmstraat afgesloten.
De beste vriendin van C had mij een dag daarvoor opgezocht in de garderobe. In de benauwde ruimte tussen de jassen bracht zij de  boodschap over, dat C op het feest graag met mij wilde dansen. Ik voelde me vereerd.
Ik kende C al van de dansles bij Zeegers in de Breedstraat. Aan het einde van de vrijdagmiddag zaten de jongens in het pak aan de ene zijde van de wachtruimte, de meisjes in een mooie jurk aan de andere zijde. Als de dansleraar in de deuropening verscheen zei hij, de laatste knoop van zijn colbert dichtmakend: ‘Heren, mag ik u verzoeken…’. Nog voor hij het eerste woord had uitgesproken stoven wij, jongens, naar de overkant, strijdend om de hand van de meest populaire meisjes. Mijn oog was altijd gericht op C, maar ik had een flinke concurrent in een rossige HBS’er. Na een aantal weken besliste C de strijd in mijn voordeel. Toen mijn concurrent eerder was zei C: ‘Het spijt me, ik heb al afgesproken met Arnold’. Ik wist van niets, maar sindsdien begon ik elke vrijdag de dansles met C. Totdat de leraar riep: ’Changez’!
Op het schoolfeest in het parochiehuis hoefden C en ik niet van partner te wisselen. In een pauze wees C me op ‘een leuk woordje’ op het flesje Seven-Up, dat voor haar stond: Kiss. Ik pakte  de hint niet op. Zoenen op schoolfeesten was niet toegestaan. Er waren leraren aanwezig om de regels te bewaken.
Aan het einde van de avond verlieten we samen het feest. Ik fietste als vanzelf met haar mee, richting Overvecht. ‘Breng je me tot de Tripkade?’, vroeg C. ‘Het laatste stuk fiets ik dan zelf’.
Eigenlijk was het niet echt de avond van mijn eerste kus. Op de lagere school in Vleuten was ik bevriend met I. We waren gearmd de Hamweg afgelopen. Tussen de weilanden had ik haar een kusje gegeven. Dat deed ik omdat ik dacht dat het zo hoorde. Mijn vader had ons immers geleerd om te doen wat hoort. Maar toen hij er achter kwam, dat we gearmd gewandeld hadden, kreeg ik een stevige uitbrander. ‘Wat zouden de mensen er wel niet van denken!’.
Aan het begin van de Tripkade bleven C en ik staan. Met de fietsen in de hand praatten we nog wat. Het was stil op straat, de lucht voelde vochtig koud. Er viel af en toe een stilte waarin de tijd traag voorbijging. Ik zag het licht van een lantaarnpaal weerspiegeld in het water. We stonden dicht bij elkaar.  Ik vroeg me af hoe dit samenzijn moest eindigen. Ik durfde C niet lang aan te kijken. Toen er een fietser langsreed, schuifelden we het voetpad op.
Wat er daarna gebeurde, kwam niet overeen met wat ik wel eens in de film had gezien: twee gezichten dicht bijeen en twee paar lippen die elkaar tergend langzaam naderen. Ik kan niet zeggen, dat we elkaar een zoen gaven. Dat zou geen geen juiste weergave zijn. Het was C die, na een nieuwe stilte, mij een zoen gaf, vol op de mond. Ik ontving alleen. Zij deed wat ik nagelaten had.
De eerste kus is als een sprookje, die ons de allermooiste dromen geeft.
Van veel gebeurtenissen uit het verleden heb ik een vage herinnering. De eerste zoen staat me echter helder voor de geest. Ik weet dan ook precies, hoe ik reageerde op die zoen.
Op het moment dat C haar lippen terugtrok, zei ik: ‘Welterusten’.
Ik schaamde me direct. Ik wilde het woord weer intrekken, maar het was er al uit.
Achteraf bezien, was wat ik zei volkomen begrijpelijk. Het was een zuivere Pavlov-reactie.
Jarenlang had ik elke avond voor ik naar bed ging mijn ouders een kus gegeven, direct gevolgd door ‘Welterusten’. Zoenen en welterusten wensen waren toen onverbrekelijk met elkaar verbonden.
C lachte vriendelijk. Als je elkaar lief vindt, kan je veel van elkaar hebben.
Het bleef die avond bij die ene zoen en we namen afscheid van elkaar.
De volgende middag, een zondagmiddag, zat ik in de keuken naast de gevelkachel achter mijn huiswerk. Ik probeerde Franse woordjes te leren. Tevergeefs. Ik moest steeds opnieuw beginnen, maar na twee woorden verloor ik weer mijn concentratie. Ik zag alleen maar de beelden van de Tripkade. Ik wilde onmiddellijk naar C toe. Ik wilde haar veel kussen geven.
Het is of onverwacht het volle leven lacht, en dan opeens je hart raakt van de wijs
De eerste kus is een sensatie, hij maakt de wereld tot een paradijs.
(uit: De eerste kus, Eddy Christiani).




zaterdag 18 oktober 2014

UTRECHTSE LIEDJES

De acteur Rijk de Gooyer (1925 – 2011) was de zoon van een gereformeerde banketbakker aan de Bemuurde Weerd in Utrecht.  Na de oorlog werkte hij korte tijd als leerling-verslaggever bij de NCRV. Hij werd er ontslagen nadat hij de communist en homoseksueel Jef Last had geïnterviewd.
Later trad hij in dienst bij de VARA. Een onderdeel van het radioprogramma Showboat was Eli Assers radiostrip Mimoza (afkorting voor Ministerie voor Moeilijke Zaken). Rijk de Gooyer speelde daarin het Utrechtse typetje Bartels (Bààrtels). Hij werd er in korte tijd razend populair mee. Zijn Goejdààg werd een vaste uitdrukking in die dagen (en veertig jaar later weer in de tv-reclame voor Reaal Verzekeringen). Bartels was een vertegenwoordiger in apparaten uit Hààrmele. Hij ging met weinig succes langs de deuren, zoals bezongen in dit lied:
’t Benne krenge van dinge, ik wou dat ze gingen
Ik jakker door stegen en straotsies
Zo loop ik te leure, langs ramen en deure
M’n koffertsjie vol àppàraotsjies
Ze smàkken me van de tràp
En ik voel me al zo slàp
Maar iedereen verwàch
Dat ik toch nog zeg: Goejdààg
http://youtu.be/ZIU4c3c22Eg (Let op het drumwerk bij de regel Ze smakken me van de trap en op het einde van de plaat).
Het werd in 1956 de Gooyer’s eerste single. Op de B-zijde (!) stond Als ik boven op de Dom kom.
Het muziekblad Tuney Tunes schreef in een recensie:
“De populaire Bartels-figuur uit het Mimozaprogramma van de Showboat debuteert hier op de plaat met twee typisch Barteliaanse werkjes. Geestig en vol spirit brengt hij ze en we geloven wel, dat Bartels (Rijk de Gooyer) en zijn vele luisteraar-bewonderaars van plaatjes als deze plezier zullen hebben”.

Dat plezier hebben we zeker gehad. In de tachtiger en negentiger jaren traden vriend Theo en ik op in buurthuizen, verzorgingshuizen en op feesten en partijen. Onder de naam W. & D. Moed zongen we nostalgische, nederlandstalige liedjes; populaire nummers met een lach en een traan. Als duo uit Utrecht hadden we vanzelfsprekend een aantal Utrechtse liederen op het repertoire. Zo zongen we Gebroken harten van de Limburgse Selvera’s in het plat Utrechts. Als we ’t Benne krenge van dinge zongen, haalde ik een vijftigerjaren Elaul mixer uit een koffertje tevoorschijn.
Het meeste succes hadden wij met een ander Utrechts lied van Rijk de Gooyer. Het gaat over iemand die teveel gedronken heeft. Wie kon dat beter zingen dan Rijk?
Ik heb nog nooit meegemaakt dat iemand dit lied zong. Het staat niet op YouTube en de titel geeft op Google geen enkele hit. Omdat ik dit graag zo wil houden, volgt hier alleen het eerste coupletje.
Bij het eerste bàkkie koffie en de kràànt
Nog geen vuiltsjie aan de luch, niks aan de hàànd
Maor toen ik een kwartiertsje zàt
Dàch ik hé-wàt-dàchie-wàt
Ik gao mooi nog effe plàt
Maor het hielp geen spàt.

Wie de rest wil horen, komt op zaterdagavond 15 november a.s. tijdens het Smartlappenfestival naar café de Potdeksel aan het Lucas Bolwerk in Utrecht. Daar maak ik na meer dan 16 jaar mijn come-back als zanger van het populaire lied. Vanaf 20.30 uur zingen vriend Ad en ik samen een half uurtje vol over de zoektocht naar de liefde en de geneugten van het café. Omdat we (nog) geen naam hebben, heeft de organisator van het festival ons als de Zonnetjes  op de kaart gezet. Er is maar één zon, maar van zonnetjes kan je er meerdere in huis hebben. 
Mocht je willen komen luisteren, kom dan op tijd. Café de Potdeksel loopt tijdens dit festival  al snel vol.

zaterdag 11 oktober 2014

ANGST IN DE HAND


Ik heb er lang naar uitgekeken. Deze week is het zover: de Week van de Veiligheid.
400 Jaar geleden lagen de  gevaren overal op de loer. Je kon beroofd worden op een landweg, slachtoffer worden van de pest, verdrinken bij een dijkdoorbraak of omkomen in een oorlog.
In de loop der tijd hebben we steeds meer gevaren weten te bezweren. De dijken zijn verhoogd, besmettelijke ziekten zijn getemd. Er zijn wel nieuwe gevaren bijgekomen, zoals het snelverkeer. Maar door veiligheidsmaatregelen is het aantal dodelijke verkeersslachtoffers de laatste dertig jaar drastisch afgenomen. De maatschappij is gericht op het indammen van gevaar en het signaleren van risico’s. In auto’s, ijskasten en andere apparaten gaan lichtjes flikkeren of piepjes klinken als er iets mis dreigt te gaan. Er zijn tal van veiligheidseisen, zoals voor speelgoed, horeca en evenementen.
In het Westen en in Nederland leven we relatief veilig. Hoe veiliger de omgeving, hoe minder angst. Zou je denken. De werkelijkheid is dat het aantal angstige mensen enorm toeneemt.
Mensen zijn bang om de straat op te gaan, om afgewezen te worden, om fouten te maken. Bang voor enge ziekten, computerinbrekers, vliegtuigen, beestjes in het voedsel, gluten, pindakaas aan hun gehemelte. Je kunt het zo gek niet bedenken of je kunt er bang voor zijn.
Ik ben geen uitzondering. Ik heb zelfs hele rare angsten. Als dertienjarige kocht ik in 1965 bij Staffhorst in Utrecht het singletje Eve of Destruction van Barry McGuire. Toen ik daarna de brug over de Catharijnesingel overliep hield ik mijn net verworven aankoop zo krampachtig in de hand, dat ik pijn in mijn vingers kreeg. Ik was bang dat ik het plaatje in het water zou gooien! Zo zal ik ook nooit in een luchtballon stappen. Je zult maar de neiging krijgen om jezelf er uit te gooien.
Laatst zag ik in een documentaire een doorsnee Amerikaans stel dat hun kinderen nooit alleen laat spelen. Ook al spelen ze in de omheinde tuin, één van de ouders is erbij. De kinderen kunnen immers gekidnapt worden. Deze ouders willen graag bij elke deur van de school twee bewapende agenten. Dat brengt veiligheid.
Zo zijn we bezig onze angsten te beheersen.
En nu is er dan de Islamitische Staat, het kalifaat met de wrede ideologie. Als IS deze praktijken voor zichzelf zou houden, zoals de Mexicaanse drugsmaffia, dan zouden de zorgen wat minder zijn. Maar de dreiging is op het goddeloze Westen gericht.
Je moet de jihadisten nageven, dat het hen gelukt is om met een paar eenvoudige filmpjes de hele westerse wereld angst aan te jagen. Misschien nog wel meer dan de plaatsing van de kruisraketten of de Russische onderzeeërs op weg naar Cuba. Volgens sommigen zijn we weer bij de Eve of Destruction beland.
In de media worden de gevaren van IS breed uitgemeten. Ik wil dat gevaar niet onderschatten. De wereld wordt er onveiliger door. Nederland wordt er waarschijnlijk onveiliger door. Maar zou alle aandacht voor dit fenomeen de angst niet enorm aanwakkeren?  Zouden we het niet een beetje in verhouding moeten zien? De kans dat je omkomt bij een verkeersongeluk lijkt nog altijd een stuk groter dan de kans dat je slachtoffer wordt van een terroristische aanslag.
Volgens sommigen is de toename van de angst in deze maatschappij juist het gevolg van het gegeven, dat wij  in een veilige omgeving zijn opgegroeid. We hebben daarom onvoldoende geleerd om met angst en lijden om te gaan.  Daarom is het beter om niet alleen te focussen op het verminderen van gevaren, maar ook op het accepteren dat angst iets is dat bij het leven hoort.
Er zijn ook therapeuten die menen, dat we angst niet als een probleem moeten zien, dat bestreden moet worden, maar als een ‘mogelijkheid tot vrijheid’. 
Ik ben erg voor nieuwe gezichtspunten, maar dit lijkt me er toch een voor gevorderden. Ik denk dat ik in een luchtballon de vrijheid juist zal vrezen. 

zondag 5 oktober 2014

HET ZOMERKAMP



Zo’n vijftig jaar geleden was ik bij de Verkennerij, een katholieke scoutingorganisatie. Je leerde er van alles: knopen leggen, eten koken op houtvuur, stafkaarten lezen, kennis van de natuur. Je kon daarmee insignes verdienen. Veel activiteiten vonden in de buitenlucht plaats: hikes, speurtochten en natuurlijk het jaarlijkse zomerkamp. Elke verkenner was ingedeeld in een patrouille. Rituelen, kreten en vlaggen zorgden voor een gevoel van samenhorigheid.
De verkennerij was een stap op weg in je wording tot volwassen man.
Begin zestiger jaren ging ik voor het eerst mee op kamp. Een week lang bivakkeerden we in tenten in een bos bij Vogelenzang (Zd-Holland). Op de laatste avond werd rond het invallen van de duisternis traditiegetrouw een groot kampvuur aangestoken. Er werden verhalen verteld, over St Drakis en de Joor, er werden liederen gezongen en vragenspelletjes gedaan. We zaten dicht bij elkaar, de slaapzak om onze schouders en het oranje van de vlammen op onze gezichten.
De vaandrig droeg voor uit de ervaringen van een Engelsman in Nederland, die – de nederlandse taal nog niet geheel machtig – vertelde hoe hij had leren schaatsen: ‘…en ik scheette naar links en ik scheette naar rechts. Ik scheette de hele middag door’. Vervolgens kwam het  ‘hardscheten en kunstscheten’ aan bod.
Aan het einde van de avond stond er opeens een wildvreemde man in onze kring. Hij vertelde hijgend dat hij van de inrichting uit de buurt kwam. Er waren die avond een paar gevaarlijke gestoorden ontsnapt. Ze moesten ergens in het bos rond ons kamp lopen. Hij vroeg of wij konden helpen om de ontsnapten op te sporen.
Ik wist niet zo goed wat er met gestoorden werd bedoeld. Ik kende alleen een plaatje uit een Kuifje-stripboek. In een ommuurde tuin zat een man met een omgekeerde bloempot op zijn hoofd en een bloem in het gaatje.
De hopman zei dat we voor onze eigen veiligheid moesten gaan zoeken. Dus toog elke patrouille onder leiding van de patrouilleleider het donkere bos in. Veel animo was er niet. We hadden het niet zo op het donkere bos, al helemaal niet omdat daar opeens enge mannen uit tevoorschijn zouden kunnen komen. Aarzelend liepen we op het bospad achter de PL aan.
Hij scheen met zijn zaklantaarn afwisselend naar voren, naar links en naar rechts. Delen van bomen lichtten op. De rest van het bos was daardoor aardedonker.
‘Laten we even luisteren’, zei de PL, die stil was blijven staan. In de verte hoorden we stemmen van een andere groep.
‘Ze hebben hem denk ik al’, zei iemand.
De PL luisterde weer ingespannen. ‘Stil eens’, zei hij.
We hoorden ergens een paar takken kraken.
‘Hallo, komt u maar, u hoeft niet bang te zijn’, riep de PL.
Ik ging dicht bij de anderen staan. Ik was angstig. Naast mij stond iemand te bibberen.
‘Komt u maar, wij hebben lekker eten’, vervolgde de PL.
‘Heerlijke Zwaardenmakerjam’, zei een grapjas. Die jam hadden we in overvloed, omdat onze hopman bij de fabriek in Maarssen werkte. De jam kwam ons de neus uit.
Het bleef stil en we liepen weer verder. ‘Ik moet plassen’ riep een jongen.
Na een paar honderd meter liep de PL van het pad af het bos in.
‘Hallo, is daar iemand?’
Hij scheen weer in de rondte. We hoorden een soort gegorgel. We bleven direct staan.
‘Meneer?’
De PL liep wat verder en richtte de lantaarn omhoog.
‘Meneer?’
Toen struikelde de PL over een tak en viel. Het licht van de lantaarn ging uit. Het was volkomen donker. Op dat moment hoorden we vlak bij ons het geluid van het slijpen van messen. Een jongen gilde. We probeerden achteruit te lopen, maar we zagen geen hand voor onze ogen.
De lantaarn floepte weer aan en in het licht van de bundel zagen we iemand uit een boom springen.
Anderen hadden het eerder door dan ik. Het was onze vaandrig, die daar kwam aangelopen. ‘Jullie hoeven niet bang te zijn, jongens, het was maar een spel!’
Die nacht plaste ik in mijn slaapzak en met mij een aantal andere jongens. De volgende morgen aten we voor de laatste keer Zwaardenmakerjam. We waren met zijn allen een stukje meer man geworden.



zondag 28 september 2014

NO FUTURE


Vorige week was het tv-programma  Andere Tijden gewijd aan de tachtiger jaren.
De tachtiger jaren, dacht ik, wat was dat ook al weer voor tijdperk?

Op een snikhete middag in juni 1984 zit ik met een groot aantal mensen en een vracht aan rugzakken en tenten opgepropt  in een busje. Een warme wind waait door de openstaande raampjes, zweetdruppels staan op de gezichten. We zijn van het station Bergen op Zoom op weg naar de vliegbasis Woensdrecht. Gedurende twee dagen en nachten zal de basis door actievoerders worden omsingeld als uiting van protest tegen de plaatsing van kruisraketten. Na aankomst wordt iedere demonstrant ingedeeld in een van de ploegen, die in wisseldiensten een quasi-belegering zullen uitvoeren.
Mijn ploeg heeft een plek ergens onder de naaldbomen, niet ver van het actiekamp. Er zitten onder meer twee opgewekte meisjes uit Utrecht bij, een geheel in het zwart gekleed duo krakers uit Nijmegen en een stille jongen, die als vrijwilliger in een werklozencentrum in Wageningen werkt.
Daar zitten we dan aan het einde van de middag, op het bosgras en de boomstronken, als vreemden tot elkaar veroordeeld. We zitten naast het metershoge hek van de vliegbasis. Aan de bovenzijde is het hek afgewerkt met prikkeldraad. Aan de andere zijde, op de grond, liggen rollen prikkeldraad.
Het eerste uur verloopt uiterst traag. De stemming lijkt bedrukt. Er komt langzaam een gesprek op gang over het nut van de actie.  Verschillende groepsleden vinden zo’n zit-actie onvoldoende. ‘Zoals meestal met dit soort acties’. Er moet veel meer gebeuren, vinden zij. De meisjes uit Utrecht halen na een tijdje een bundel met actieliederen uit hun rugzak. Aan de andere kant van het hek loopt een marechaussee met een grommende hond langs.
Tussen de diensten door eten we in het basiskamp. Er is ook een muziekpodium. Actievoeren zonder muziek is ondenkbaar. Terwijl een keukenvrijwilliger mijn bord vol schept met een linzengerecht, zie ik een groep actievoerders met ontbloot bovenlijf heen en weer springen op een beukend lied van een punkband. No future zijn de woorden die ik opvang. Elders is een vergadering van vertegenwoordigers van autonome groepen. Er wordt bekend gemaakt dat er inlichtingen verzameld moeten worden over de bewegingen van de mobiele eenheid. Het verbaast mij dat vredesactivisten in militaire termen gaan denken.
Als het donker is geworden, heeft onze ploeg zijn plaats aan het hek weer ingenomen. Een campinglichtje verspreidt koud licht. Geregeld vliegen helicopters laag over. Ze maken een oorverdovend lawaai en beschijnen de omgeving met een felle lichtbundel. Het doet angstaanjagend aan. Het is nog niet het begin van een oorlog, maar ik zie hier bevestigd dat ik mij ooit op S5 heb laten afkeuren.
Als er hier iets gedood moet worden dan is het de tijd.
Er ontstaat in de groep een gesprek over werken. Ik vertel dat ik in de GGZ werk. Ik voel in de schemer de kritische blikken. Iemand zegt, dat actievoeren zijn werk is. Een ander zegt dat ie never nooit voor een baas zal werken. Dat het sowieso een kutmaatschappij is. Het autonome meisje uit Nijmegen voegt er aan toe, dat ze nooit kinderen op deze klotewereld zal zetten. Ze kijkt even om naar haar vriendje. Ik durf niet meer te zeggen, dat mijn vriendin en ik juist besloten hebben dat we kinderen willen.
De meisjes uit Utrecht laten een zak chips rondgaan. De stille werkloze uit Wageningen heeft al aardig wat sterke drank naar binnen gewerkt. Hij deelt de drank niet. Hij kijkt nu minder vaak weg. Er lijkt iets in hem te borrelen, zijn ogen staan wijd open. Ik ben bang dat hij in een doldrieste eenmansactie over het hek zal klimmen of dat hij zich, bij gebrek aan toekomst, voor het front van de groep in de rollen prikkeldraad zal werpen.
Na twee dagen eindigt de actie. De woordvoerders van de autonome groepen laten weten, dat met deze omsingeling een krachtig signaal is afgegeven. Er was uitgebreid gediscussieerd over plannen om de basis op te gaan, maar daarover was geen overeenstemming bereikt. Hier en daar klinkt boegeroep. Als alternatief is besloten om met een ludieke actie te eindigen. Iedere actievoerder wordt opgeroepen om als daad van afkeuring tegen het hek te pissen. Even later zie ik vooral vrouwen naast het hek hurken. Hier en daar watert een  man tegen het prikkeldraad. Dat staat tot hun geluk niet onder stroom.


zondag 21 september 2014

OPBORRELENDE GEDACHTEN



Heb je wel eens de behoefte om de zaken op een rijtje te zetten? Wil je in alle rust een oplossing voor een probleem bedenken? Of wil je je creativiteit eens de vrije teugels geven?
Neem dan eens een bad.
(Heb je geen bad, vraag er dan een voor je verjaardag).
Niets is zo behaaglijk en ontspannend als een bad. Nergens kan ik zo rustig en helder denken. Geen andere bezigheid – als ik dit liggen en niets doen een bezigheid kan noemen – leidt tot meer creativiteit.
Natuurlijk, ook een bed is heerlijk, maar mijn gedachten worden tussen de lakens al snel overmeesterd door de slaap.
Ik kan ook gewoon in de kamer op de bank gaan liggen, niets doen en kijken welke schitterende inzichten er in mij opkomen. Een kamer nodigt echter uit tot een activiteit: de was vouwen of iets overbodigs opzoeken op internet. In de badkamer, ondergedompeld in het water, is er geen enkele afleiding. Je loopt niet zomaar weg. Er is niets dan stilte, warmte en ontspanning.

Zo maar genieten van het dolce fare niente heb ik mijzelf moeten aanleren.
Toen ik jong was hadden we thuis wel een bad, als opvolger van de teil in de keuken, maar dat bad werd puur functioneel gebruikt. Mijn ouders hadden op zolder een badkamer laten timmeren. De wandjes waren van hardboard en het plafond van zachtboard. Boardmaterialen waren destijds erg in. Zelfs de namaaktegeltjes om het bad heen waren van hardboard. We wasten ons éénmaal per week van top tot teen met zeep. Mensen die destijds zeiden dat je in een bad in je eigen vuil ligt, hadden groot gelijk. Als het water was weggelopen, bleven er rondom randen van vuil en zeep achter.
Toen wij zelf in 1985 ons eerste huis kochten, lieten we op de eerste etage een sobere badkamer inrichten met witte tegels. Naast de douche kwam er een bad. We hadden er de ruimte voor. Zoon A is nog bijna in bad geboren. Om tijdens de weeën de ontspanning te bevorderen ging G af en toe in het warme water zitten. Onderwaterbevallingen waren toen populair. Ik maakte me al zorgen, dat ik voor niets die ijzeren klossen voor het bed bij de Kruisvereniging gehaald had.
Twintig jaar daarna lieten we een nieuwe badkamer aanleggen. Er was in de loop der jaren zoveel water tussen de tegels en de houten vloer gesijpeld, dat het 19e eeuwse stucplafond in de keuken naar beneden was gekomen. Met behulp van een handige 3-D tool op een site voor badkamerbeleving ontwierpen we zelf ons nieuwe waterparadijs. Op instigatie van A kochten we een bad met een binnenmaat van 1 m 90, zo ongeveer zijn eigen lengte. Daar kan je heerlijk languit in liggen. Er werden nog geen discussies gevoerd over verspilling van water en plassen onder de douche.
Ik ben nu echter de enige die hier van geniet. G houdt niet van dat weke gedoe. Na vijf minuten is ze wel uitgekeken en gaat ze met een boek op de bank liggen.

Om de creativiteit in bad te bevorderen hoef je niets te doen, sterker nog: moet je niets doen. Je laat jezelf in de warmte onderdompelen, tuurt eens naar de bewegingen van het schuim of naar de strepen in de tegels. Als vanzelf komen de dingen die belangrijk zijn in je hoofd naar boven en als vanzelf kom je tot inzichten en gedachten, méér en betere dan als je er speciaal voor gaat zitten. Je laat  de gedachten komen, je laat ze opborrelen, zoals er luchtbelletjes onder water omhoog kunnen komen.
De wereld zou er heel wat mooier uitzien als iedereen de kans krijgt om elke week op zijn gemak een bad te nemen. Het gemak zou eigenlijk de naam voor een bad moeten zijn.

Het lijkt me wel prettig als iemand (in bad) nog eens waterbestendige boekjes en potloden kan uitvinden. Zodat je niet al die mooie ideëen hoeft te onthouden. Want dat is weer een ander probleem, waar ik nog eens een oplossing voor moet vinden.

zondag 14 september 2014

INFOBESITAS EN ROEPTOETERS


Ieder jaar als ik terugkeer van vakantie lijkt het wel weer erger: de hoeveelheid informatie die in één keer op mij afkomt. Stapels kranten, massa’s mails, brieven, aankondigingen, boeken die verschenen zijn, achtergrondartikelen op interessante websites, festivals die gehouden worden, buurtactiviteiten, weblogs. En dan ‘zit’  ik nog niet eens op Twitter of Facebook. Bij al die informatie krijg ik het gevoel dat ik tekort schiet. Moet ik eigenlijk niet meer weten van alles wat er speelt? Wat mis ik als ik de ontwikkelingen niet een beetje bijhoud?
Sommigen spreken van infobesitas. Dat is de ziekelijke neiging tot het volgen van informatie om maar niets te hoeven missen. Alsof je een grote bibliotheek binnenloopt en je voorneemt om alle boeken te gaan lezen. Zodat je tenminste mee kan praten op verjaardagen. Volgens de Volkskrant krijgen we twintig maal zoveel informatie te verwerken als twintig jaar geleden. (Vraag niet hoe men dit vastgesteld heeft).
In het digitale tijdperk wordt van alles met elkaar gedeeld. Er is geen onderwerp te bedenken, waar niet een website over bestaat, waar je mee kunt denken. De overheid zet sites op om mee te praten over de toekomst van Nederland. Teveel mensen hebben teveel oplossingen, zei de Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel in een uitzending van Human. We kwekken teveel door elkaar heen.
Nadat ik het eerste deel van dit blog geschreven had, las ik vandaag in de Volkskrant een interview met de Amerikaanse oud-bevelhebber en strateeg William Fallon. Hij zegt daarin: ‘er is tegenwoordig zoveel informatie (…) dat het verwarring veroorzaakt en de regering dwingt snel te handelen. Het kan leiden tot slechte beslissingen of besluiteloosheid’.
Naast de infobesitas zou je minstens evenzeer kunnen spreken van een ziekelijke neiging om jezelf te willen laten horen: door je mening te delen op fora, oneliners te plaatsen op Twitter, of weblogs bij te houden. We zijn met zijn allen een stel roeptoeters geworden. Als alles wat geschreven wordt hoorbaar zou zijn, zou er een babylonische kakofonie van de aarde opstijgen. Sites als LinkeIn stimuleren dit gedrag door de Influencers van de week bij te houden en de meest gelezen blogs te turven.  Ik kwam laatst op 50plusser.nl, een site waarop vijftigplussers van alles met elkaar kunnen delen: nieuws, foto’s, recepten, reisjes, kunstwerken, cursussen, blogs. Op dit platform houden welgeteld 2631 vijftigplussers een weblog bij. Je kunt het niet meer ziekelijk noemen. Het is normaal geworden.

In samenhang met het probleem van de informatie-overload zie ik een ander knelpunt. Hoe al deze meningen en ervaringen te beoordelen? Op welk referentiekader baseer ik mijn ‘goed’ of ‘slecht’, welke normen en waarden zijn mijn leidraad? In de huidige westerse cultuur zijn waarden als efficiency, individualisme en competitie leidend. Waar kan ik terecht voor een kritischer geluid?
Niet bij de oude religieuze instituties, waarmee ik ben opgegroeid en in het verzet waartegen ik me heb ontwikkeld. De grote politieke stromingen van weleer hebben aan kracht ingeboet. De verzuilde media zijn opgelost in een amorfe brij van productiemaatschappijen die dingen om de gunst van de lezer en de kijker. Media die ooit links genoemd werden zijn dat al lang niet meer. Ze zijn omgekomen in teveel dogmatiek of veranderd in dichtbij-huis-berichtgeving over te zware schooltassen van brugklassers. Beschouwende praatprogramma’s zijn veranderd in entertainment (ook hier wijk ik met mijn blog meestal niet van de hoofdstroom af, moet ik bekennen).
De patriarchale maatschappij met de vaste denkkaders is er niet meer. De vrijheid van denken die we wilden is realiteit, maar het paradoxale is dat er veel onzekerheid voor in de plaats is gekomen. Of zoals iemand zei (het zal wel een socioloog geweest zijn): we waren nog nooit zo vrij, maar ook nog nooit zo machteloos. Zo loert het gevaar van het verlangen naar een sterke man of één sterke ideologie om de hoek.  Ik denk dat we het meer in kleine verbanden moeten zoeken.