BLOG VERPLAATST
Beste lezer,
Bedankt voor je belangstelling voor mijn blog.
Ik heb het verplaatst naar
http://www.arnoldvandijk.nl/blog/
Graag nodig ik je uit om daar verder te lezen.
Wil je een mail ontvangen als ik een nieuwe bijdrage heb geplaatst, vul dan op de nieuwe site in de kolom rechts je naam en mailadres in.
Met vriendelijke groet,
Arnold van Dijk.
zaterdag 23 april 2016
zondag 10 april 2016
GENERATIEBOTSING
In 1962 zond Radio Veronica tussen 17.30 en 18.00 uur een
top 10 uit. Mijn zus van 14 zat in de huiskamer vlakbij de Philips radio met
het groene oog. Een paar minuten voor zes vond mijn vader het genoeg. Hij wilde
het ANP nieuws van 18.00 uur niet missen en draaide eigenhandig de rode
zenderwijzer naar Hilversum 1. ‘Er komt nòg een plaat, de nummer één’, riep
mijn zus verontwaardigd. ‘Het is zes uur’, zei mijn vader afgemeten. ‘The Young
Ones van Cliff Richard, die is echt wel voor zes uur afgelopen’. Mijn vader was
echter onverbiddelijk.
Het conflict liep hoog op. Huilend en stampvoetend vertrok
mijn zus naar haar slaapkamer. Zij weigerde die avond nog aan tafel te komen. Geschrokken
en in stilte prakten wij de aardappels.
Een paar jaar later drong de vernieuwing nog dieper aan de
avondmaaltijd door. Na het gebruikelijke ANP Nieuws werd er verder gesproken
over de toestand in de wereld. Mijn vijf jaar oudere broer liet toen opeens het
woord socialisme vallen. Om er na een
korte pauze aan toe te voegen: ‘En daar moeten we toch nog naar toe’.
Er viel een meer dan ijzige stilte. Ik zat op mijn krukje
voor de nieuwe gashaard. Door het raam zag ik in de verte een lange
goederentrein passeren. Het regelmatige kedeng van de wagons drong zachtjes aan
de eettafel door. Ik voelde dat er een onomkeerbare scheiding der geesten het
gezin binnen was gekomen. Mijn vader, die immer onder woorden bracht hoe een
katholiek behoorde te leven, had blijkbaar op deze onverwachte inbreng geen
antwoord paraat. We kenden geen traditie van uitwisseling van standpunten of
het naast elkaar bestaan van verschillende meningen.
Zo groeiden de werelden uit elkaar.
Dat mijn broer na een feest met een vriendin verdwenen was,
dat hij bier ging drinken en na de middelbare school direct op kamers ging
wonen, waren zaken die niet geheel in het wereldbeeld van mijn ouders pasten,
maar die met enige moeite nog gezien konden worden als behorend bij zijn
leeftijd. Dat hij echter op een gegeven moment besloten had om niet meer naar
de kerk te gaan was een volgende bom die insloeg. Er werd geen ruzie gemaakt,
er werd niet met deuren geslagen, maar de spanningen en de onmacht waren
voelbaar.
En ik?
Ik had een fikse botsing met mijn ouders over de lengte van
mijn haar. Mijn moeder had al een paar keer voorzichtig geïnformeerd of het
niet eens tijd was voor een afspraak met de kapper. Mijn haren raakten nog niet
eens mijn oren. Ik negeerde haar vragen, zodat mijn vader zich
ermee ging bemoeien. ‘Je gaat de komende week gewoon naar de kapper’, riep hij
met flinke stemverheffing. Ik droop af. Conflictmijding was destijds bij ons de
meest gebruikelijke manier van probleemoplossing.
Voor het overige maakte ik als jongste dankbaar gebruik van
de paden, die mijn broer en zussen voor mij geplaveid hadden. Ik volgde hun weg
naar vernieuwing. En dus riep ik tijdens
de geschiedenisles, dat Nederland de Navo moest verlaten. We moesten tenslotte
naar het socialisme toe. Veel meer argumenten kon ik er niet bij leveren.
En terwijl ik een paar jaar daarvoor in mijn logboek nog had
geklaagd over het geringe aantal verkenners, dat de ochtendmis had bijgewoond, ging
ik op een gegeven moment op zondagmorgen ook niet meer naar de kerk. Ik zat in
de luie stoel naast het nieuwe radiomeubel, toen mijn moeder na afloop van het
kerkbezoek de kamer binnenkwam. Ik deed alsof ik geheel verdiept was in mijn huiswerk,
maar ik voelde me zwaar schuldig, dat ik haar verdriet had aangedaan. Ik
verwachtte een lastig gesprek.
Mijn moeder vroeg, wie er nog koffie wilde.
N.B. De NTR zendt op zaterdagavond Ondersteboven!
uit, een serie over de jaren zestig.
zaterdag 2 april 2016
DE EINDIGHEID DER
DINGEN
Afgelopen dinsdag was het zover.
Ik deed mijn laatste klus. Het schrijven van een
verantwoording voor een subsidie van de gemeente Houten. Ik ruimde nog wat laatste spullen op.
Documenten over opleidingsactiviteiten. Offertes en nota-opdrachten voor
cursussen en presentaties.
Op LinkedIn verving ik mijn werkadres door mijn privéadres.
Ik bracht enkele ordners naar mensen die mijn taken
overnemen.
Tijdens dit alles was ik me er continu van bewust: dit is mijn
laatste werkdag. Na 36½ jaar.
Het voelde vreemd, maar ook niet meer dan dat. De betekenis wilde
nog niet erg doordringen.
Ik bracht een paar laatste verbeteringen aan in de
uitnodiging voor mijn afscheid en gaf door hoeveel verlofdagen ik nog over heb.
Die schenk ik de instelling.
Daarna maakte ik een ronde langs de collega’s. Ze wilden allen
weten, wat er op dat moment door mij heen ging. Het voelt onwezenlijk,
antwoordde ik, maar het is wel goed zo.
Sommigen raakten een verkeerde snaar (‘oh heerlijk voor altijd
vakantie vieren’), zoals er ook wenskaarten zijn met teksten als ‘Stoppen met
werken? Begin met genieten!’ met bijpassende foto van twee ligstoeltjes aan de
vloedlijn. Of nog erger: ‘Geniet van je verdiende rust!’.
Ik kon geen afscheid nemen van mijn kamer. Ik liep nog maar
eens nutteloos rond en inspecteerde de boel, zoals ik dat doe als ik een
hotelkamer achterlaat. Is er iets op de grond of achter een kast blijven
liggen?
Ik keek uit het raam en prentte het uitzicht in mijn
geheugen. Checkte een laatste keer mijn mail, alsof ik hoopte op een nieuw bericht. Tenslotte schakelde
ik de pc uit, trok mijn jas aan, pakte de tassen met persoonlijke bezittingen en
knipte het licht van de kamer uit. Ik zou er langer over hebben willen doen. Om
het unieke van het moment te voelen. Maar het unieke bleek ongrijpbaar.
Pas toen ik de buitendeur voor de laatste keer achter mij
dichttrok, kwam er brok in mijn keel.
Ik vond het niet prettig in mijn eentje weg te gaan.
Toen ik het contact van de auto omdraaide, klonk er direct
en veel te hard een klassieke mars uit de luidsprekers. Was dit een afscheidsmars?.
Opeens waren er toen tranen, in die kleine, afgezonderde
ruimte. Maar waarvoor eigenlijk?
Het verdriet mij niet dat ik ‘s morgens niet meer op de
fiets zal stappen om nog eens een beleidsdocument over de jeugdzorg te
schrijven of de stukken voor de zoveelste vergadering door te nemen.
Ik ben al sinds 2013 bezig geweest om mijn werk af te bouwen.
Vanaf die tijd is het relativeren begonnen. Het was prettig om langzaam te
minderen, maar er moet eens een einde aan komen. Overgangen horen bij het
leven. ‘Ieder einde brengt een nieuw begin’, is een tegeltjeswijsheid, net als
‘afscheid nemen bestaat niet’.
Het is ook niet dat ik me uitgerangeerd voel of een
tweederangs burger. En het is zeker niet zo, dat ik moet nadenken over wat ik
zal gaan doen.
Dus waarom dan tranen?
Ach, het zal de weemoed zijn om de eindigheid der dingen. Een
optreden, een bestuursfunctie, een vakantie, kinderen in huis, aan alles komt
een keer een eind. Zelfs aan V&D.
Ik heb op feesten en partijen nog wel eens een act opgevoerd
als overgangsbegeleider. Nu mag ik mezelf onder handen nemen.
Thuis, bij de voordeur, met een paar sleutels minder aan
mijn sleutelbos, was er weer die brok in mijn keel. Die verdomde deur, symbool
van de overgang.
zaterdag 26 maart 2016
KOMMT, IHR TÖCHTER,
HELFT MIR KLAGEN
De afgelopen weken is in Nederland de Matthäus-Passion van Johann
Sebastian Bach zo’n 200 keer uitgevoerd. Daarnaast waren er nog de uitvoeringen
van zijn andere passies.
Pieter Jan Leusink dirigeerde de Matthäus meer dan 25 maal.
Ook in zijn uiterlijk begint Pieter Jan op Johann Sebastian te lijken.
Elk jaar verschijnen weer nieuwe publicaties over de
Matthäus. Op de radio wordt de verkiezing van het mooiste fragment gehouden. De
televisie vertoont documentaires.
Kortom, aan de Matthäus valt niet te ontkomen.
De vraag is of dit erg is.
Ik vind de Matthäus-Passion een van de mooiste werken uit de
klassieke muziekgeschiedenis. Als ik in de beginmaten van het openingskoor de pulserende
bas hoor, lang-kort, lang-kort, of als de engelachtige jongenssopranen het O,
Lamm Gottes inzetten, dan ben ik even van de wereld. En als de hobo’s het thema
inzetten van de aria Mache dich mein Herze rein, een basaria, die ik zelf nog
eens ingestudeerd heb, dan voel ik direct een brok in mijn keel. Het is aangrijpende
muziek, die tegelijkertijd triest en vreugdevol klinkt. Hoe is dat mogelijk?
Van alle klassieke muziek die er bij ons thuis langskwam,
waren de koralen uit de Matthäus de eerste stukken die ik echt mooi vond. Ik
kon niet langer ontkennen dat er naast de top 40 nog andere aantrekkelijke
muziek bestond.
Ook de eerste maal, dat ik een klassiek concert bezocht
betrof de Matthäus-Passion. Ik mocht als tienjarige met mijn ouders en enkele
leden van het kerkkoor naar een uitvoering in Tivoli, het oude houten
noodgebouw op het Lepelenburg in Utrecht. Van de uitvoering staat mij niets
meer bij. Wel herinner ik me, dat we na afloop in een établissement op het
Stationsplein nog wat dronken en dat een van de koorleden mij daar op gebak
trakteerde. In de vastentijd. Ich hatte keine Schuld daran.
Vervolgens braken voor mij zo’n 30 Matthäusloze jaren aan.
Toen ik in de negentiger jaren de klassieke muziek herontdekte,
was er een tijd dat ik na het slotkoor weer aan het openingskoor begon, zoals
een roker een nieuwe sigaret met de oude peuk aansteekt. In 2009 zong ik zelf
mee in de uitvoering door de Utrechtse Oratorium Vereniging. Bij Holz zum Kreuze selber tragen in het
openingskoor kreeg ik het al te kwaad. Ik heb inmiddels talloze malen aan allerlei
koorprogamma’s meegewerkt, maar het zingen van de Matthäus vond ik een onvergelijkbare
ervaring. Als er een hemel bestaat, dan moet ie dicht bij deze beleving in de
buurt komen. Dat ik hieraan mag meedoen, dacht ik steeds. Ik voelde me net zo nederig
en klein als wanneer ik door het hooggebergte loop.
Is het dan niet prachtig, dat allerlei mensen, die de
klassieke muziek niet kennen, door alle aandacht voor de Matthäus, kennis
kunnen maken met de Hohepriester und Schriftgelehrten und die Kinder Zebedäi?
Natuurlijk.
En toch roept de hype bij mij tegenargumenten op.
Het lijkt wel alsof door alle aandacht de Matthäus minder
mooi wordt. Ik hou niet van massatoerisme. De passies komen in handen van marketeers.
Iedereen wil er aandacht en geld mee genereren. ‘Het werk verdisneyficeert,
“Naarden” wordt een evenement à la het tennistoernooi van Rolland Garros’, zei
dirigent Philippe Herreweghe.
Sommigen vinden, dat de bewondering voor de Matthäus-Passion
intenser wordt, naarmate je hem vaker hoort.
Als ik elke dag Wiener Zachertorte eet, ken ik de
ingrediënten steeds beter, maar na een week wil ik dan wel iets anders.
Daarom voel ik mee met dirigent Jos van Veldhoven, die gekscherend
zei, dat men tien jaar lang de uitvoering van de Matthäus zou moeten verbieden.
De cd tien jaar lang in de kast laten staan gaat mij echter
niet lukken.
zaterdag 19 maart 2016
MENS AGIT MOLEM
Op een donderdagnamiddag zitten we in zaal 4 van het
Auditorium van de Technische Universiteit in Eindhoven. De aflopende
collegezaal zonder daglicht zit vol met jonge knappe koppen. Vooraan staan rode
schermen met daarop de spreuk van de TU: Mens
agit molem. Ik graaf in mijn gymnasiumgeheugen. ‘De geest brengt de massa
of de berg in beweging, zoiets’, fluister ik tegen G.
Vandaag verdedigt Anne haar proefschrift: Combined experimental and computational
analysis of dermal vaccine delivery using microneedles. Uit de samenvatting
begrijp ik dat het gaat over het toedienen van vaccinaties via micronaalden in
de huid. Anne heeft onderzocht op welke wijze de naalden het beste in de huid
kunnen doordringen en welke invloed de geometrie van de micronaalden heeft. Een
relevante zoektocht naar een pijnvrij alternatief voor de dikke injectiespuit.
Het proefschrift en de promotie bezorgen me een merkwaardig
gevoel. Ik kan het nog niet omschrijven.
Tijdens de ondervraging door de eerste, hooggeleerde
opponens doe ik nog mijn best om het vraag-en-antwoordspel te volgen, door alle
mij onbekende Engelse termen heen.
Daarna dwalen mijn gedachten af. Naar 25 jaar geleden, naar de
dagen, dat ik niet alleen op mijn twee kinderen paste, maar ook op Anne en haar
broer. Er was een tijd, dat ze alle vier nog in de katoenen luiers zaten. De
geur van de luierwas zal mij altijd bijblijven, evenals de aanblik van door
luieruitslag geschonden babybilletjes.
Ik denk aan de boterhammen, die ik tussen de middag voor de
peuters klaarmaakte. Dan haalde ik mijn beste imitatie van Grover uit
Sesamstraat van stal: ‘Cha-a-arlie-ie?? Wie heeft deze boterham besteld?’. De
kinderen wachtten in spanning af, terwijl ik met de boterhampartjes op mijn mes
de tafel rondging.
Regelmatig voel ik de spanning oplopen. Dan stelt een
hoogleraar blijkbaar een lastige vraag. Er zijn promovendi die alvast beginnen te
spreken (‘geachte opponens, hartelijk dank voor uw vraag’, etc) om ondertussen razendsnel hun brein te
laten werken op zoek naar een antwoord. Er zijn anderen, die bluffend te werk
gaan. Anne is van de eerlijke soort. Ze laat soms een stilte vallen en zegt dan
aarzelend: ‘dat weet ik eigenlijk niet’, om vervolgens een antwoord te geven,
waaruit blijkt dat zij haar onderwerp
goed kent.
Na het middageten wilden de kinderen mij nog wel eens
uitdagen en pesten. Dan speelde ik de rol van Boze Buurman: ‘Scheer je weg!’. De kinderen stoven daarop lachend en gillend de kelder in, ik holde achter hen
aan. ‘Kijk maar uit. Ik stop jullie in een hok!’.
De hooggeleerde opponenten jagen Anne soms op, ze maken het haar niet
gemakkelijk. Men vraagt naar zaken, die
niet in het proefschrift staan en die eigenlijk weer een volgend onderzoek vereisen.
Het hoort bij het spel. Een hoogleraar moet laten weten, dat hij nog wel ietsje
meer weet dan de promovendus. Mijn onbestemde gevoel keert weer terug. Wat is
dat toch?
Anne heeft de massa in beweging gebracht. Het gezelschap zet
de academische baretten weer op en trekt zich terug voor overleg.
Na een kwartier komt de archaïsche optocht onder aanvoering
van de pedel met zijn staf weer terug. Hij lijkt de enige aardse figuur in deze
highbrow ambiance. Het zou me niets verbazen als deze man op dezelfde wijze met
een vlag het PSV-stadion inloopt.
De eerste promotor heeft een witrode thermoskan in zijn
handen.
Anne heeft de graad van doctor aan de TU behaald. De
promotor overhandigt haar de thermoskan,
die een koker met bul blijkt te zijn. Niet alleen mijn kennis over de
geometrische invalshoek van micronaalden schiet tekort. Mijn ogen zijn ook
achteruitgegaan.
Opeens wordt mij duidelijk wat mijn onbestemde gevoel is. Het
is een mengeling van trots en weemoed.
De generatie kinderen, bij wie ik de luiers heb verschoond
en voor wie ik de boterhammen met pindakaas heb gesmeerd, die generatie heeft
ons ingehaald. Die gaat ons nu voorbij.
En zo hoort het ook.
Vooruit bewegen, noemen we dat. Ofwel in het Latijn: pro
movere.
zaterdag 12 maart 2016
“BOZE 60-plusser
SNAKT NAAR PENSIOEN”
De bovenstaande kop stond laatst op Teletekst. Daaronder
stond het volgende bericht.
“Veel zestigplussers halen maar met moeite hun pensioen. Uit
onderzoek blijkt dat 7 op de 10 oudere werknemers tenminste één langdurige
ziekte, aandoening of handicap hebben.”
“Veel mensen zijn kwaad over het verhogen van de
pensioenleeftijd. Zij zien dit als een groot onrecht: 44% van de deelnemers aan
het onderzoek geeft aan boos of zeer boos te zijn”, aldus de onderzoekers van
het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut.
Wat is hier aan de hand?
Dat burgers boos zijn, mag geen nieuws meer heten. Wie is er
tegenwoordig niet boos?
De 60-plussers zijn boos, omdat zij erop gerekend hadden
eerder te kunnen stoppen met werken. Hun 2-3 jaar oudere collega’s konden er op
hun 62e nog met een mooie regeling uit. Maar wie na 1950 geboren is
zag eerst de fiscale voordelen van het eerder stoppen verdwijnen. Daar kwam de stapsgewijze
verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar nog eens bovenop. Dat vinden zij
niet rechtvaardig.
Tja.
Ik had ooit een parttime werkende collega, voor wie de donderdag
geen werkdag was. Zij vond het niet eerlijk, dat haar collega’s wel op
Hemelvaartsdag vrij waren. Dus kende zij zichzelf een andere dag in die week een
vrije dag toe.
Het leven is niet altijd rechtvaardig. Was de grens voor de
pensioenverhoging niet bij 1950 gelegd, maar bij 1955, dan waren de 55-plussers
boos geweest.
Ik ben 60-plusser, maar ik ben niet boos. Tenminste niet
over mijn pensioenleeftijd. Zoals het er nu naar uitziet haal ik niet
ongeschonden mijn pensioendatum. Door een reorganisatie ben ik binnenkort overbodig.
Misschien zouden de boze 60-plussers dat
ook wel willen. Zijn ze niet alleen boos, maar ook nog eens jaloers.
Ik begrijp hun boosheid echter heel goed. Ik kan zelf ook
niet tegen onrechtvaardigheid. Is er geen sprake van gelijke behandeling, dan
kom ik in het geweer. Bijvoorbeeld toen onze zoon door procedurefouten op de
openbare basisschool van onze keuze werd afgewezen. In zo’n geval haal ik alles
uit de kast om de onrechtvaardigheid bloot te leggen. Dan schrijf ik pagina’s
vol met overtuigende argumenten.
Niet dat het veel helpt overigens. De fout kon niet meer
goed gemaakt worden. De excuses die we na twee jaar procederen van het College
van B&W ontvingen waren slechts een schrale troost. Maar het verweer had
wel geholpen bij het kanaliseren van de boosheid.
Voor sommige ouderen is doorgaan met werken een zegen.
In dezelfde tijd als het Teletekstbericht schreef Trouw over
Henk Kluver uit de Achterhoek.
Henk is 93 jaar en al tachtig jaar aan het werk. De laatste
jaren werkt hij weliswaar nog maar halve dagen, maar toch. Elke morgen gaat hij
weer naar zijn fietsenfabriek. Ooit biesde hij fietsen, nu werkt hij in het
magazijn of bij de serviceafdeling.
Dirigenten, schrijvers, professoren: er zijn meer gedreven
vaklieden die doorgaan tot Magere Hein op de deur klopt. Zij zijn voor eeuwig
verbonden met hun werk.
Hoe Henk dit zo lang vol heeft kunnen houden? Humor helpt,
zegt Henk, en een open geest, altijd in zijn voor nieuwigheden. Maar, zegt Kluver,
mensen moeten zich niet aan hem spiegelen. Van een unicum moet je geen regel
maken. Ieder moet voor zich weten, wat hij wil.
Er is één geluk voor de boze 60-plusser. De tijd gaat sneller
als je boven de 60 bent. Voor je het beseft heb je je pensioen bereikt.
zaterdag 5 maart 2016
WATCHFULL WAITING
Als G opstaat krijgt zij op de rand van het bed een enorme
hoestbui, een onregelmatige, niet te stoppen opeenvolging van rauw geblaf en
gerochel vanuit haar keel en borst. Als ik daarna mijn mond opendoe klinkt er
een diepkrakerig geluid alsof ik de hele nacht gedronken en gerookt heb. Ik
haal met gemak de lage c, waar ik normaal hoogstens tot een e kom.
G en ik worden gekweld door keelpijn, verstopte neuzen en
hoesten. De winter is geen winter meer, maar aandoeningen aan de luchtwegen
lijken er wel meer dan ooit. Meestal gaat zoiets na een weekje wel over, maar
bij ons blijft een verkoudheid de laatste jaren veel langer hangen. Soms lijkt
de kwaal op te lossen, maar dan komt de keelpijn of het gehoest weer terug. G
en ik zijn een gouden duo, we geven het stokje perfect aan elkaar door. Het is geen
400 meter estafette die wij lopen, maar een marathon.
En dat, terwijl we er alles aan doen om niet ziek te worden.
We eten gezond, slapen voldoende, zijn niet gestresst. Uit
voorzorg eten we elke dag sinaasappels en slikken we vitamines, homeopathische
middelen en weerstandverhogende yoghurtdrankjes.
De afgelopen winters konden we de loopneuzen van onze
kleinkinderen nog de schuld geven, maar die hebben inmiddels zoveel weerstand
opgebouwd dat zij ongehinderd langdurig met hun snotterende grootouders kunnen
knuffelen.
Wij zijn niet van de soort, die bij het eerste ongemak naar
de huisarts gaat. We weten dat deze ongemakken veelal vanzelf overgaan. Dus kijken we het eerst even een
paar weekjes aan. De redelijkheid overheerst. Maar op een gegeven moment ben je
doodmoe en futloos van al dat gekuch en gesnotter. Dan verdwijnt in één
ogenblik alle ratio en bel je de dokter.
De huisarts is echter ook niet gek. Die weet dat alles
vanzelf weer overgaat en dat er te veel met medicatie wordt gesmeten. Dus die
zegt: ‘laten we het eerst eens even een paar weekjes aankijken’. Daarmee
onbedoeld stimulerend dat je maar beter wèl bij het eerste ongemak naar haar
toe kunt gaan, want die paar weken watchfull
waiting moet je sowieso door.
Gelukkig betoonde onze andere huisgenoot, Youri, zijn solidariteit. De kat (17 jaar) kan er ook
wat van. Wat hij doormaakt kunnen we slechts gissen aan de hand van wat er uit
hem komt: een piepende adem, flinke hoestbuien en lange, geelgroene slijmerige
snotdraden, die hij – voorgeprogrammeerd als hij is – lustig de rondte in
slingert. Wat er aan zijn snorharen blijft hangen, poetst hij direct weg. De
rest laat hij aan ons over. De eerste kat, die zijn poot voor zijn mond houdt
als ie niest, moet nog genetisch gemanipuleerd worden.
Ook bij de verkoudheid van Youri kijken we het eerst even aan.
Er ontstaan wel discussies over de vraag hoe lang we het arme beest nog
snotslingerend laten rondlopen. Totdat ook in dit geval het ogenblik komt dat de
maat vol is en we de dierenarts bellen.
En zie wat er dan gebeurt.
Dokter Simon is helemaal niet van het watchfull waiting en
het nog eens even rustig aankijken. Dokter Simon wordt niet uit de
Zorgverzekeringswet gefinancierd. In de veterinaire wereld heerst de markt.
Dokter Simon moet leven van de behandelingen die hij geeft en dus gaat de spuit
er zonder dralen bij Youri in.
De kat wordt sneller geholpen dan de mens. Door de inzet van
antibiotica. Ik ben benieuwd wat Marian Thieme hiervan vindt.
zaterdag 27 februari 2016
SLAGBOMEN IN HET
PITZTAL
Bij aankomst in Ferienwohnung Bergfreund, op zaterdagmiddag, zien wij op de berghelling een paar
honderd meter achter het huis een breed spoor van vuile sneeuw en omgevallen
bomen. Het lijkt of er een stoet paarden boomstammen uit het bos heeft
gesleept. Dan zie ik onderaan de helling mensen lopen. Ze zijn bezig om de
restanten van enkele houten schuurtjes uit sneeuwhopen te halen. ‘Dat is een
lawine geweest….’, zeg ik geschrokken.
We hadden in 1999 eens een andere bestemming voor de
wintersport uitgekozen: St Leonhard im Pitztal, Oostenrijk. Zo’n 20 km voor het
dorp was de bus die morgen blijven staan. Vanwege lawinegevaar was de weg
afgesloten. In een café werden wij en onze zonen van 12 en 13 door een
medewerker van het Turistamt geregistreerd als gestrande toeristen. We werden
ondergebracht in een naburig hotel. Net nadat we onze spullen daarheen hadden
gebracht werden we aangeklampt door een lange man met donker haar: ‘Familie
faan Diek?’ . Het bleek de verhuurder van ons appartement. Hij kon ons naar St.
Leonhard brengen. De volgende dag of anders wel maandag zouden we kunnen skieën,
zo stelde hij ons gerust. We volgden hem. Onderweg naar St. Leonhard passeerden
we diverse slagbomen, waar militairen toekeken. ‘Het lijkt wel oorlog’, zei G.
Op zondagmorgen gaan we eens op verkenning uit. Het dorp
ligt bedolven onder een enorm pak sneeuw. Het is er oorverdovend stil. Er is
geen verkeer. We kunnen op de weg 100 meter naar links lopen. Daar verhindert
een hek de verdere doorgang: Wegen
Lawinengefahr auch für Fussgänger gesperrt. Naar rechts kunnen we 500 meter
lopen. We zitten opgesloten in een
dorpje van 20 huizen, waar verder niets te doen is. Opgesloten als ratten in de
val.
Op maandag valt de elektriciteit voor het eerst een aantal
uren uit. We gaan naar de enige winkel. Hij is open, maar daar is alles mee
gezegd. Brood, groente of vlees is er niet te koop. Uit voorzorg zijn het
koelvak en het vriesvak leeggehaald. ‘Dit komt vaker voor’, zegt de winkelier,
‘daarom heeft het hele dorp goed gevulde vrieskisten en voorraadkasten. Jullie
verhuurder ook.’
Met wat blikvoer en gedroogde producten gaan we terug naar de
Ferienwohnung. Uit een donkere lucht vallen nieuwe sneeuwvlokken. De stemming is
bedrukt. Tijdens de lunch moet vooral het zure roggebrood het ontgelden.
’s Avonds vragen we de verhuurder, die beneden ons woont,
naar de vooruitzichten. Hij weet het nog niet, zegt ie kortaf. Hij zal bij de
burgemeester informeren. We vertellen dat we weinig konden kopen in de winkel.
De man reageert er niet op en doet de deur weer dicht. Ik wil een schop tegen
de deur geven, maar weet me nog juist in te houden.
Op dinsdag gaan we weer op weg voor ons dagelijkse
wandelingetje. In het dorp ligt nu een grote dijk van sneeuw dwars over de weg.
De nieuwe lawine is net voor een huis gestopt.
Er is nog altijd geen enkel perspectief op het opengaan van
de wegen, laat staan op skiën. We proberen ons ermee te verzoenen. Dat je niet
altijd kunt doen of eten wat je wilt, vinden we voor onze kinderen nog wel een
leerzame ervaring. Zij zijn het daar hartgrondig mee oneens.
Als we die avond weer een uurtje elektriciteit hebben, zien
we op het journaal de beelden van de lawineramp in Galtür, een dorp twee dalen
verderop. Er zijn meer dan 30 doden gevallen. Die nacht slaap ik slecht. Waarom
zou zoiets niet vannacht hier kunnen gebeuren?
Op woensdagmorgen zien we iemand langs de afzetting lopen. Wat
zouden we ook graag even uit onze benauwde omgeving stappen! We denken aan
Galtür. We kijken om ons heen, de omgeving ziet er vredig uit. Dan stappen ook wij langs het hek.
In het volgende dorp vinden we een bakker. Het is niet te
geloven hoe blij we zijn, dat we na vier dagen vers brood kunnen kopen. Als we
weer teruggaan moeten we wachten omdat er onder groot geraas een helikopter gaat
landen. Er springen militairen uit. Ze laden zakken met broodjes in, bestemd
voor het einde van het dal.
Vanwege het uitvallen van de elektriciteit eten we nu steeds
buiten de deur in het enige restaurant van het dorp. Daar heeft men een goed
gevulde vrieskist. We eten uit noodzaak bij kaarslicht. We zijn nu in de fase
dat we om onze situatie kunnen lachen.
Onze Bergfreund
heeft nog steeds geen nieuws van de burgemeester. Het is donderdag en we hebben
ons er inmiddels mee verzoend, dat we deze week niet meer kunnen skiën. In
plaats daarvan maken we ons zorgen over hoe we weer uit onze winterse quarantaine
kunnen komen. Moeten we nog blijven tot alle sneeuw de bergen afgerold is? Tot
de lente?
De kinderen hebben op een helling een enorme glijbaan
aangelegd, waar ze met behulp van een vuilniszak vanaf glijden. Als we
elektriciteit hebben, kijken zij TV. Hun favoriet is een Duitse commerciële
sportzender, die Amerikaanse extreme
sports uitzendt, begeleid door opgewonden Duits commentaar: ‘Und da kommt
die Jeany…’. De meegenomen spelletjes hebben we al honderd keer gespeeld. De
verveling slaat toe, spanningen ontaarden in ruzies. De Bergfreund gooit nog eens olie op het vuur door te klagen over het
lawaai dat ons heen en weer lopen in zijn huiskamer veroorzaakt.
Op vrijdag is er het gerucht dat de burgemeester die avond
de weg een paar uur vrij zal geven. We geloven het pas als het zover is. Om
18.00 uur worden we weggebracht. Langs slagbomen, tot stilstand gekomen lawines
en geknakte bomen bereiken we een hotel in de veilige wereld.
Dan gebeurt waar we niet meer op gerekend hadden. Op
zaterdagmorgen brengt een hotelmedewerker ons naar de nabijgelegen skipiste in
Jerzens. Eén lange dag, tot en met de letzte Bergfahrt van de kabinelift, skiën
we als gekken over de zonovergoten pistes.
Wat lag daar een lekker pak sneeuw!
zaterdag 20 februari 2016
AS HEM
Op mijn twaalfde kopen mijn ouders een nieuwe fiets voor
mij, een kleine maat herenfiets. Als ik op het zadel zit, kan ik niet met mijn
voeten bij de grond. Na de zomervakantie ga ik, in navolging van mijn oudere
broer en zussen, naar het Sint-Bonifatiuslyceum in Utrecht. Dat betekent elke
dag 10 kilometer heen en 10 kilometer terug fietsen. Dat doe je niet op een
afdankertje.
Ik ben blij dat ik van de lagere school af ben en dat ik als
jongste in het gezin nu eindelijk mee ga tellen. Maar spannend vind ik het ook,
zo’n grote school in een grote stad. Boni heeft dat jaar 1600 leerlingen en
meer dan 100 leraren.
Het schooljaar begint met een plechtige Heilige Mis in de
Willibrorduskerk aan de Minrebroederstraat. “Bij de voorbereiding op hun
toekomstige taak in de maatschappij dienen de leerlingen van het lyceum tevens
hun religieus leven te vormen en te verdiepen”, zo staat te lezen in het
programmaboekje voor het schooljaar.
Ik ben geplaatst in klas 1D. In de jaargang 1964-1965 zitten
de jongens en meisjes van de lagere klassen gescheiden. Het katholieke
Bonifatius acht het niet bevorderlijk voor het leerklimaat als jongens in de
groei samen met ontluikende meisjes in de klas zitten. Wie in december j.l. mijn
blog Die dag gelezen heeft, weet dat er
enige aanleiding was voor dit standpunt.
Er gaat nog één andere jongen van mijn lagere school naar
het Boni. Ook Jan is ingedeeld in 1D. Wij delen toevallig dezelfde achternaam.
Op de eerste schooldag fiets ik samen met mijn zus naar
school, de fonkelnieuwe leren tas boordevol boeken onder de nog strakke snelbinders.
Op het Pieterskerkhof aangekomen is het een drukte van belang. Te midden van
een stoet jongeren die minstens een kop groter zijn schuifel ik met de fiets in
de hand onder de poort door de binnenplaats van de school op. Gespannen zoek ik
een plek voor mijn fiets in een van de met roestige golfplaten overdekte
fietsrekken. Daarboven strekt zich dreigend en zwijgend het hoge gebouw met de
vele ramen uit.
Klas 1D heeft het eerste lokaal links op de begane grond,
vlak naast de kamer van conrector Erich. Geïntimideerd door de onbekende
omgeving en zoveel stadse klasgenoten gaan Jan en ik samen op de eerste rij zitten.
We krijgen Nederlandse les van meneer Kuitenbrouwer. Hij
loopt voor de klas heen en weer als hij in alfabetische volgorde de namen van
de leerlingen opnoemt. Bij de D gekomen steken Jan en ik tegelijk onze vinger
op. Meneer Kuitenbrouwer blijft hij voor onze bank staan.
‘Zijn jullie broertjes?’, informeert hij.
‘Nee’, kraait Jan lachend, ‘we zijn geen broertjes, we zijn
vriendjes!’
Ik vind dat ‘vriendjes’ wat overdreven uitgedrukt, want zo
dik zijn we niet met elkaar. Ik heb behoefte om me te onderscheiden.
‘Ik ben ouder as hem’, voeg ik toe.
‘As hem?’, vraagt de leraar Nederlands verbaasd. Zijn
spreektoon gaat bij het woord hem
fors de hoogte in.
‘As hem?’, herhaalt hij nog eens op vrolijke toon, terwijl
hij de klas inkijkt, in afwachting van een reactie om zoveel domheid. De klas
wacht gespannen af.
‘Dan hij, zal je bedoelen!’, zegt de leraar.
Dit is het sein voor de klas om in een algeheel gejoel los
te barsten.
‘Dan hij’, roep ik nog verongelijkt, maar dat hoort niemand
meer in het lawaai.
Taal was een van mijn beste vakken op de lagere school. Ik
had met glans het toelatingsexamen voor het lyceum gehaald, met één negen en
drie achten, waaronder een acht voor Nederlands. Het gebruik van als en hem in de vergrotende trap
was zowel thuis als op school heel gewoon.
Het is duidelijk. Het is op deze eerste schooldag voor eens
en voor altijd vastgesteld: wij zijn de boertjes van buiten, wij komen uit
Vleuten, zo’n boerendorp, waar ze nog as
hem zeggen. Wij kennen nu onze
plaats.
Ter plekke neem ik me voor om snel te laten zien, dat ik tot
veel meer in staat ben. Dat is de reflex die ik gewend ben van de lagere
school, waar ik de meeste kinderen in intellectueel opzicht verre de baas was.
De middelbare school is echter anders, zo zal weldra blijken. In deze klas
kunnen alle kinderen goed leren. Ik ben op mijn nieuwe fiets in de grote wereld
beland.zaterdag 13 februari 2016
IL DOLCE FAR NIENTE
De Radboud Universiteit organiseerde laatst een filosofische
workshop Niets Doen, zo stond te lezen in Trouw.
Hoe paradoxaal kan je zijn? De combinatie van ‘niets’ en
‘doen’ is feitelijk al tegenstrijdig. De toevoeging van ‘workshop’ maakt de
paradox nog pregnanter.
Paradoxaal of niet, er was een overdonderende belangstelling
voor de workshop. Blijkbaar leeft er bij velen een grote behoefte aan Niets Doen.
Trouw citeert de inleider: ‘Luiheid zou een deugd moeten zijn. Zet het voor
mijn part in je agenda: vandaag ben ik lui’.
Waar komt deze behoefte aan adempauze vandaan? Moeten we
leren om niets te doen?
Mijn eerste gedachte is, dat we in deze maatschappij meer
vrije tijd hebben dan ooit. Nergens wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in
Nederland. En in vergelijking met Japanners en Amerikanen hebben wij veel meer vrije
dagen, om over de Chinezen maar te zwijgen. Er zijn denkers, die hierin de
aanstaande ondergang zien van het hedonistische Europa.
Vrije tijd is er dus wel. Blijkbaar is er meer aan de hand
als zovelen naar rust verlangen.
Onze WC-kalender geeft deze week adviezen in dezelfde sfeer:
“Verwen je voeten met een voetenbadje. Geniet van het moment als je eenmaal met
je voeten in het water bungelt en doe ondertussen niet stiekem een klusje”.
Die laatste toevoeging is aan mij niet besteed. Als ik met
mijn voeten in het water bungel heb ik juist de tijd om een knoop aan mijn jas
te zetten. En als ik mijn overhemden sta
te strijken, kijk ik tegelijkertijd naar de tv. Ik wil mijn tijd efficiënt
gebruiken.
Ik begrijp uit het artikel dat mijn gewoonten en normen een
erfenis zijn van de christelijke traditie. Luiheid is volgens deze opvatting
een zondige verspilling van tijd. Je moet niet alleen werken om de kost te
verdienen, maar ook om je plaatsje in de hemel te verdienen. Ledigheid is des
duivels oor kussen.
Dat ik mijn bezigheidsethos heb meegenomen uit mijn
christelijke opvoeding is goed mogelijk. Ik heb er gelukkig weinig last van. Al
past hierbij de kanttekening, dat in de tropenjaren van de combinatie van werk
en kinderen de grens van de belastbaarheid soms aardig dichtbij was.
Daarom denk ik dat bij mensen, die nu gebukt gaan onder
alles wat zij moeten doen, niet alleen de christelijke traditie de oorzaak is.
Vooral het werk is voor velen een bron van stress. Het tempo
is een stuk hoger dan twintig of zelfs tien jaar terug. Omdat de productiviteit
in de schoenindustrie of in de autofabrieken met grote sprongen is gestegen, kunnen
de banken, de zorginstellingen en de scholen niet achterblijven. In dezelfde
tijd moet er méér gedaan worden.
Als leidinggevende in de zorg heb ik hierin mijn partijtje
meegeblazen. Ik vond dat er vaak te veel overlegd werd, te lang voorbereid, te
grondig uitgezocht. Ik zorgde ervoor dat er allerlei normen werden afgesproken,
zodat de medewerkers meer tijd aan de cliënten besteedden. Dat kan je een
aantal jaren doen, maar op een gegeven
moment is de rek eruit en de grens bereikt. Maar in de industrie is productiviteitsverhoging
een perpetuum mobile, waarvan de golven onverbiddelijk in onze maatschappij voortrollen.
Daarom is te begrijpen, dat zovelen zich aangetrokken voelen
tot een workshop over Niets Doen. Het zou beter zijn als we allemaal wat kalmer
aan zouden doen. Maar ik zie het niet gebeuren. Dat zit in dat woord
‘allemaal’. Er hoeft immers maar één schoenfabrikant te zijn, die het tempo
iets verhoogt en daarmee zijn kosten verlaagt, zodat hij méér verkoopt dan zijn
concurrenten, en het loopt weer verkeerd.
Het lijkt me wel haalbaar om onszelf weerbaarder te maken
tegen stress. Want Niets Doen is soms goed en nodig, maar leren omgaan met
stress is beter.
Of we vestigen onze hoop op de robot.
Wat zou het mooi zijn als die dit stukje kan afmaken, want
het is al laat. En ik moet nog meer stukjes schrijven.
zaterdag 6 februari 2016
VAAN VENLO TOT
MESTREECH
De voorpret begint als we met zijn vieren op zaterdagmorgen
de opgelapte Citroën Ami van M instappen.
‘Zul je je onderweg een beetje gedragen?’, vraagt M aan mij.
‘Als ik bij het raampje mag zitten, komt alles goed’, is
mijn antwoord.
We rijden op het gemak naar Limburg en zetten Sj af bij haar ouders in Sittard. We mogen
pas verder als we eerst een groot stuk kiersevlaai
hebben gegeten. Het is alsof overal de opwinding voor het komende feest
merkbaar is.
Ook in Beek, bij de ouders
van M, is er weer vlaai. En de garage staat vol met soepen, salades, vleesgerechten
en pasta’s, die M’s vader in het vooruit gemaakt heeft. Carnaval vier je met
elkaar. We zullen drie dagen alles samen doen. Nu ja, bijna alles, zoals zal
blijken.
Mijn geboortedorp Vleuten kende geen carnavalscultuur. De vastenavond was wel de dag van het Potverteren van de kaartclub van mijn
vader. Dan kwamen de vier families bij elkaar. De moeders stonden uren in de
keuken om wafels te bakken. Wij deden ons tegoed aan lekkernijen die we in de
daaropvolgende veertigdaagse vastentijd niet meer mochten eten. Maar polonaises
of verkleedpartijen kende ik niet en uit je dak gaan en doorzakken kwamen in
ons woordenboek niet voor.
Dus toen ik halverwege de zeventiger jaren voor de eerste
maal Vastelaovend vierde in Limburg,
kostte het me in het begin moeite om mij in het feestgedruis te storten. Het
voelde alsof er mensen speciaal naar mij stonden te kijken. Naar hoe ik voorzichtig
in die rare uitdossing stond te deinen. Maar als je met een groep bent went dat
snel.
Op zaterdagavond beginnen we het fiëst in Geleen. We trekken van de Hanehof naar ’t Luifeltje, en
verder, drinken overal een paar biertjes, hossen een tijdje mee en gaan weer door.
Soms blijven er nog halfvolle glazen in het gemorste bier op het dienblad
staan.
Op straat is het druk, een continue stroom clowns, narren en
gekleurde pruiken beweegt zich tussen de lokalen.
Een als meisje verklede jongen met een bloem in het haar legt
zijn arm om mijn schouder.
‘Wa zeit gij een liefie’, murmelt hij met zijn gezicht vlak
bij het mijne. Ik schud hem van me af.
Even later loop ik naast een man die zich als priester heeft
uitgedost.
‘Eerwaarde, ook een slokje?’, vraag ik. Ik houd hem mijn volle
plastic beker bier voor.
‘Gerne, mijn vrind’. De priester pakt de beker aan en drinkt
hem in een teug helemaal leeg.
‘God zal u hierveur
belonen’, knikt hij, het schuim nog op de lippen.
Ondertussen doet M een poging om over een auto heen te
lopen.
Elders worden er enkele bloembakken verplaatst.
Op maandagavond gaan we uit in Beek.
In een café hangen foto’s van de Baeker Potentaote, mannen die je vanonder hun carnavalshoed met fazantenveren
gemoedelijk maar vastberaden aankijken. We
belanden in een grote zaal, waar de Limburgse carnavalsschlagers uit de boxen
schallen. Vaan Venlo tot Mestreech en
vaan Eijsde tot de Mookerhei. We worden meegevoerd met de meute, die in
grote cirkels de zaal doorgaat. In het midden bewegen groepen feestvierders
juist de tegengestelde kant op.
In de groep tegenliggers valt mij een leuk meisje op. Blond haar, rode wangen,
deemoedige blik. Na een volgende ronde heeft zij mij ook opgemerkt. We lachen naar
elkaar. Bij elke ontmoeting kijken we
elkaar langer aan. We lachen nu niet meer, we kijken indringend. Ik ga naar
haar oversteken, bedenk ik.
Op dat moment roept M: ‘we gaan naar café Frusch’. Ik kom in
tweestrijd. Besluiteloos loop ik achter mijn vrienden aan. Pas als onze groep
halverwege de nacht besluit naar huis te gaan, zeg ik dat ik nog even blijf.
Ik keer direct terug naar de feestzaal. Onrustig en gedreven ga ik op zoek naar het
meisje met de appelwangen. De zaal is al half leeg, maar het gebral klinkt
luider. Wo is toch dat Sjterfhoes, wo is
dat toch hein. Dat feesten staat me nu erg tegen. Ik zie het meisje nergens
meer en voel me hopeloos alleen. Op je eentje is carnaval sjrikkelik.
Terug in mijn logeerbed dreunen de tweekwarts maten nog na. Ik
raak het Sjterfhoes niet meer kwijt. De
kamer draait om mij heen. Ik knik het bedlampje weer aan en val in een
onrustige slaap.
Op dinsdagochtend gaan we terug naar Utrecht. Voor de optocht van de zaate
ermenniekes hebben we geen puf meer.
zaterdag 30 januari 2016
DEPRI
Stel je hebt een hernia of je bent geopereerd aan een
gebroken heup. Dan heb je op een verjaardag wat te vertellen. Dan ben je
verzekerd van aandacht en medeleven.
Maar als je een depressie hebt gehad, dan hou je liever je
mond.
Een depressie, of een andere psychische stoornis, wordt
gezien als een vorm van persoonlijk falen. En praten over je eigen fouten doe
je niet.
Of, om het nog pregnanter te formuleren: als je je heup
gebroken hebt doordat je een fout gemaakt hebt bij het skiën, dan kan je dat rustig
vertellen. Maar in het geval van een depressie hangt het falen zo samen met
gevoelens, gedachten en gedrag dat je op een feestje niet op de openbare divan gaat
liggen. Dat is kenmerkend voor psychische problemen.
Afgelopen maandag is in Amsterdam het Depressie-Gala
gehouden. Deze feestelijke bijeenkomst was mede georganiseerd door de
psychiaters Esther van Fenema en Bram Bakker. Zij vinden dat je net zo
gemakkelijk over een depressie moet kunnen vertellen als over een hernia. Een
optocht van bekende Nederlanders uit de wereld van het amusement kwam vertellen
over de eigen depressie. Die BN’ers waren blijkbaar niet moeilijk te vinden.
Ik heb zelf een groot deel van mijn loopbaan in de
preventieve geestelijke gezondheidszorg gewerkt. Ik weet waar het over gaat en ik ben blij met
de aandacht voor depressie. Zo was het jaren geleden een enorme doorbraak toen
prins Claus verklaarde onder depressies te lijden. Ik juich daarom het doel van
dit Gala van harte toe. De bijeenkomst was een succes, het genereerde veel
media-aandacht. Dat heb je nodig voor een mentaliteitsverandering.
En toch. Er is iets dat mij stoort aan dit Depressie Gala.
Maar wat is dat?
Het gaat mij er niet om, dat het begrip depressie aan
inflatie onderhevig is. Woorden als depressief en depri zijn onderdeel geworden
van het dagelijks taalgebruik, wat tot vervaging van het begrip leidt. Maar daar
kunnen de organisatoren niets aan doen.
Hen valt evenmin te verwijten dat er nog veel
onduidelijkheden zijn rond het ontstaan van depressies. Er is geen onderwerp in
de psychiatrie waar de laatste jaren zoveel mensen op zijn gepromoveerd, maar
de resultaten van al die onderzoeken
zijn niet eenduidig. Zo kwam een promovenda vorig jaar tot de conclusie dat een
gelukkige jeugd vaker de voorbode is van een depressie op latere leeftijd.
Een depressie ontstaat nooit alléén door een stofje in de
hersenen. Ook de omstandigheden spelen een rol (bijvoorbeeld het verlies van
een dierbare) en een persoonlijke factor (je gedrag en je gedachten en
gevoelens). Daarin onderscheidt een psychisch probleem zich juist van een
fysieke aandoening zoals een hernia. Dat deze nuance in de publiciteit rond het
Gala verdwijnt zij de organisatoren vergeven.
Waar het mij om gaat, is dat voor het doorbreken van een
taboe en het anders denken over depressies een langetermijnstrategie nodig is.
Wij hadden in Nederland tot voor een paar jaar een prachtige
structuur voor de preventieve aanpak van psychische problemen. Vanuit elke
GGZ-instelling waren preventiewerkers actief in het geven van voorlichting en effectieve
cursussen. Voor een schijntje. In andere landen was men jaloers hierop.
De afgelopen jaren hebben de ziektekostenverzekeraars onder
aanvoering van minister Schippers deze structuur compleet om zeep geholpen. De
medewerkers zijn ontslagen, een grote schat aan expertise is verloren gegaan. Dat
zal met preventieprogramma’s in de somatische zorg niet gauw gebeuren. Ook op
het ministerie is de houding tegenover een hernia anders dan tegenover een
depressie.
In plaats van het dagelijkse preventieve werk is er nu een
eenmalig Amerikaans liefdadigheidsgala van enkele narcistische mediapsychiaters.
En terwijl wij jarenlang bij het ministerie van VWS hebben lopen sappelen voor
anonieme e-health voor jongeren met sombere gevoelens en we hierin steeds stuitten
op een kruideniersachtige bezuinigingsdrift, komt Edith Schippers in het zicht
van de camera’s opeens verklaren dat zij de preventie zo’n warm hart toedraagt
en tovert zij 10 miljoen euro uit een hoge hoed voor nog eens een volgend
onderzoek.
Daar word ìk nu een beetje depressief van.
zaterdag 23 januari 2016
EEN TOONTJE HOGER
In vroeger eeuwen was de tenor de belangrijkste zangstem. Het woord
tenor is afgeleid van het latijnse tenere
wat (vast)houden betekent. De tenoren ‘houden de melodie vast’, waar de andere
partijen omheen kunnen variëren. De andere stemmen mogen botsen met elkaar als
het maar goed samenklinkt met de tenor.
Ook in de 19e eeuwse opera’s is de tenor belangrijk. De
meeste en de mooiste aria’s zijn weggelegd voor tenoren. Als bariton (hoge bas)
heb ik daar het nakijken.
Je zou dus denken, dat er genoeg mannen staan te dringen om die mooie tenorpartijen
in te vullen. Niets is minder waar. Er is een groot tekort aan tenoren. Nederland
telt duizenden koren en bijna ieder koor is op zoek naar tenoren.
Een populaire verklaring voor het toenemend gebrek aan tenoren wordt
gevonden in de toegenomen lengte van mannen. Langere mannen hebben langere
stembanden en daarmee lagere stemmen, zo wordt gezegd. Maar klopt dat wel?
In Duitsland heeft men dit onderzocht. Daar bestaan Musikmedizinische Institute. Men liet er
vierduizend proefpersonen door de bodyscan gaan. Er werd geen verband gevonden tussen
de lengte van de stembanden en de hoogte van de stem.
Wel ontdekte men, dat de spreekstem van mannen
hetzelfde is als honderd jaar geleden, maar dat de stem van vrouwen een stuk
lager is dan toen. Een lagere spreekstem drukt meer macht en competentie uit.
Zo schijnen alle vrouwelijke nieuwslezers op tv een lage spreekstem te hebben.
Bij de verlaging van de vrouwenstem denkt men daarom aan een relatie met veranderingen in rolpatronen.
Als het dan niet aan de lengte van de stembanden ligt, hoe komt het dan
dat de tenor een soort uitstervend ras is?
Sommigen denken dat het fenomeen te maken heeft met een verschraling in
de zangcultuur. Op basisscholen wordt weinig of geen tijd meer besteed aan
zangles en de muziekscholen zijn wegbezuinigd of te duur geworden. Welke
jongere meldt zich in het tijdperk van de Voice of Holland nog aan bij een
zangvereniging?
Dit klinkt mij plausibel in de oren, maar waarom is er dan geen tekort
aan bassen?
De Volkskrant kopte zes jaar geleden: Als zingen macho was, was er geen tenorentekort. Men verwijst in
het artikel naar landen als Italië en Spanje waar een vette tenoraria nog
altijd de grootste bewondering oogst. Mannen zouden in deze landen hoger dúrven
zingen.
Is het probleem opgelost als wij mannen meer lef tonen?
Ik denk het niet. In de stemhoogtes is er naar mijn idee sprake van een
normaalverdeling. De meeste mannen bevinden zich met een baritonstem in het
midden van de normaalverdeling. Aan de uiterste linkerzijde is er een klein
hapje (lage) bassen, aan de andere zijde een gering aantal (hoge) tenoren.
Als dan de zangcultuur achteruit gaat, dan staan er nog minder tenoren
op. Dat geldt ook voor lage bassen.
Tja, wat moet je als je tenoren tekort komt?
In een aantal koren hebben de teneuzes of tenorettes hun intrede
gedaan: lage alten die een tenorpartij aankunnen. Misschien zijn het wel de
‘vrouwen-met-de-broek-aan’ die hiermee hun macht uitdrukken. Hoe dan ook, ik
vind het een noodoplossing. Lage vrouwenstemmen klinken ook daadwerkelijk laag.
Hun stem is minder helder en stralend dan een hoge mannenstem.
Zouden baritons dan getraind kunnen worden om tenorpartijen te zingen?
Mijn zangjuf stimuleerde mij ooit om het steeds hogerop te zoeken. Dan
zocht ze stukken op met een hoge fis of g. Het waren vaak macho-aria’s die zij
voor mij uitkoos. Er zal wel een gedachte achter gezeten hebben. Tot aan de
hoge f kan ik een redelijke klank produceren. Daarboven komen er bijgeluiden
mee die aan heel andere sensaties doen denken. Iets wat ik trouwens bij uithalen
van professionele sopranen ook wel ervaar.
Naast de hoogte van de stem verschillen de stemgroepen in timbre of
klankkleur. Deze klankverschillen hoor je als een bas en een tenor hetzelfde
lied in dezelfde toonsoort zingen. Zoals je ook verschillen hoort tussen
bijvoorbeeld een saxofoon en een trompet. Technisch gezien kan ik een lage
tenorpartij meezingen, maar mijn baritonklank sluit niet optimaal aan bij de
klank van de tenoren.
Ik geloof dus niet dat je je als bariton tot tenor kunt ontwikkelen. Hoe
aanlokkelijk dit ook zou zijn. Je wordt immers overal met open armen ontvangen.
zaterdag 16 januari 2016
IK OVERSTROOM
Woensdagavond was ik opeens ziek. Ik voelde me zo gammel,
dat ik alleen nog maar wilde liggen op de bank. Zelfs lezen was me te
inspannend, dus uit arren moede zette ik de televisie aan en keek naar 100 jaar droge voeten, een programma over
de bedreigingen van het water. De aanleiding hiervoor was de ‘vergeten’
watersnoodramp van 1916. Toen braken in een stormachtige januarinacht de dijken
van de Zuiderzee. Het eiland Marken en de polder Waterland (nomen est omen)
werden overstroomd. 34 mensen kwamen om het leven, de materiële schade was
groot. De ramp was aanleiding voor de aanleg van de Afsluitdijk, zoals de ramp
van 1953 dat zou worden voor de Deltawerken.
De NOS had het Woudagemaal, het oudste nog werkende
stoomgemaal in Nederland, als locatie voor het programma gekozen. Voor de
gelegenheid had men de enorme machinehal met blauwe en oranje spots fraai uitgelicht.
Een professor uit Delft was ingehuurd voor de uitleg over de
dijkbeveiliging.
Dat was een hele
knappe, voor Delft een hele knappe, zong Jaap Fisher 50 jaar geleden al.
De man had zijn teksten goed voorbereid en hij deed
zichtbaar zijn best om tussen zijn antwoorden door te ontspannen. Niettemin
stond hij er stijfjes bij, alsof de NOS hem aan de grond had vastgeplakt. Hij
wist ook niet goed waar hij zijn handen moest laten. Wellicht dat de regisseur daarom
voortdurend schakelde naar de schitterend verlichte turbopompen en vliegwielen.
De NOS had nog een enquete gehouden, waaruit bleek, dat een
groot deel van de Nederlanders op het gebied van de waterveiligheid een groot
vertrouwen in de overheid heeft. Toch maakt men zich, vanwege de
klimaatverandering en de zeespiegelstijging, zorgen over de toekomst. Een
meerderheid zei onvoldoende geïnformeerd
te zijn over wat te doen bij wateroverlast.
De overheid wil dat de burgers zich meer bewust zijn van de
risico’s, zodat zij zelf voorbereidingen kunnen treffen. De kijker werd
verwezen naar www.overstroomik.nl.
Daar kan je bijvoorbeeld voor elke plaats opzoeken hoe hoog het water bij een
dijkdoorbraak komt.
Ik kreeg nu sterk de indruk dat het eigenlijke doel van de
uitzending hiermee boven water kwam.
De risico’s zijn weliswaar erg klein, zei de professor, maar
mochten de dijken doorbreken dan is de schade aanzienlijk. Hij liet nu zijn
schouders er een beetje bij hangen. Alsof hij zich persoonlijk verantwoordelijk
voelde. Ik begon me opeens te ergeren aan die feestelijke verlichting.
Daarna zagen wij opnamen van het Willem van Noortplein in
Utrecht. Passanten konden door een ingenieuze bril bekijken hoe het plein er na
een dijkdoorbraak uit zou zien. Het water staat er dan één meter hoog. Daar schrok ik toch wel van. Het betekent
namelijk dat ook ons huis een meter in het water zal staan.
Na de uitzending raadpleegde ik voor de zekerheid
overstroomik.nl. Daar verscheen na het invullen van de postcode een mededeling
die niet mis te verstaan is: Ja, je
overstroomt maximaal 1.0 meter. Je hebt een kans van groter dan 10% dat jij dit
in je leven meemaakt. Dat kan ook morgen zijn.
Blijkbaar was de site al op de hoogte van mijn leeftijd.
Van de professor had ik gehoord, dat de meeste dijken in
Nederland al voorbereid zijn op een zeespiegelstijging van 1 meter en dat de
kans op een dijkdoorbraak op 1% in de 100 jaar wordt geschat, maar de website
lezend begreep ik dat de gevaren veel groter zijn. En dat terwijl Nederland de
meest veilige Delta ter wereld wordt genoemd!
Ik bedacht dat we gelukkig nog een aardige voorraad
kidneybonen, pastasauzen en hagelslag in de kelder hebben staan. Het kattenvoer
zou ook nog wel eens van pas kunnen komen. Die voorraad moeten we dan wel naar
de zolder te verplaatsen. Het lijkt me immers niet zo prettig als we de blikjes
uit de kelder moeten opduiken.
Electriciteit, gas, internet, alles valt uit bij een
watersnood. Ik besefte dat het hoog tijd
is om een overlevingspakket aan te leggen: transistorradio, zaklamp, kaarsen,
dekens. Het kan morgen al gebeuren.
Maar op dat moment was ik te ziek om actie te ondernemen. Ik
overstroomde en wilde alleen nog maar liggen. Maar dan in bed, zonder tv. Après
nous le déluge.
zaterdag 9 januari 2016
EEN NIEUW JAAR
Het is zondag 3 januari en het is mijn tijd om een rondje te joggen.
Op straat liggen her en der verdorde kerstbomen. De feestdagen zijn
voorbij, de kerstboom is de deur uit en de mensen gaan over tot de orde van de
dag. Of ze dromen alvast over de volgende vakantie. Verder zie ik overal niet-opgeruimde
overblijfselen van vuurwerk: lege dozen met zwartverbrande gaten en massa’s
verregende rode papierresten.
De jaarwisseling is rustiger verlopen dan vorig jaar. In Utrecht gingen
slechts 37 auto’s in de fik. Dat geeft minder gewonden dan dat ontploffende
vuurwerk, dus dat scheelt.
Ik ren weg van de koelkast die nog vol staat met restjes eten van de
feestdagen; weg van de broodtrommel waar nog wat rimpelige, hardgeworden oliebollen
liggen te wachten op een consument.
Mijn gedrag is geheel in overeenstemming met de actuele sterreclames
die proberen te verleiden tot afvallen en sporten, inspelend op de goede
voornemens, die mensen maken aan het begin van het jaar.
Ik ben niet zo van de voornemens. Als ik iets wil veranderen hoef ik
toch niet tot 1 januari te wachten? Elisabeth Kübler-Ross, de eerste seculiere
specialist in sterven, zei het al: leef elke dag alsof het je laatste dag is.
Ik hol naar Park Bloeyendael, een kleine oase van rust, ingeklemd
tussen twee snelwegen en twee vierbaans provinciale wegen. Hier kronkelen kleine
paadjes tussen elsen en rietland. Eenden en futen drijven bewegingsloos op het
water, merels schieten onder de doornhaag.
In mijn hoofd hoor ik het opgewekte openingsdeel uit Bach’s cantate BWV
190 voor Nieuwjaarsdag: Singet dem Herrn
ein neues Lied ( https://youtu.be/LHJmpZLSnxo
). Eerst loven wij god en daarna vragen wij
zijn bescherming tegen Pestilenz en Krieg in het komend jaar. Allelujah! Zo
opgewekt mag het begin van het jaar wel zijn.
Op de maten van de muziek ren ik het nieuwe jaar in, niet wetend wat
het jaar gaat brengen. Maar een paar zekerheden zijn er in ieder geval.
Ik blijf zingen (‘ein neues Lied’) en schrijven en op 1 mei a.s.
eindigt mijn arbeidscontract. Dan heb ik nog twee jaar te gaan tot mijn
pensioen. Tenzij er nog tijdelijke baantjes of klusjes opduiken eindigt dan
mijn arbeidzaam leven. Joggend door Bloeyendael komt me dit eigenlijk als een
belachelijke gedachte voor. Pensioen? Dat is toch iets voor ouderen?
‘Ben je bang voor het zwarte gat?’, heeft men mij al meermalen gevraagd.
Tot nog toe kon ik me geen voorstelling maken van het zwarte gat. Twee
jaar geleden heb ik al twee dagen ingeleverd. Die tijd heb ik zonder moeite
weer gevuld.
Maar stel dat ik, geheel vrij van verplichtingen, ’s morgens op sta en nog
niet weet wat ik die dag ga doen. Dan
lees ik eerst uitgebreid de krant, gooi een wasje in de wasmachine, maak een
puzzeltje, doe een boodschap, ruim wat troep op en voor ik het weet is het
avond en vraag ik me af, wat ik eigenlijk gedaan heb die dag. Dat lijkt me niet
erg bevorderlijk voor de stemming en het zelfvertrouwen. Zou dat het zwarte gat
zijn?
Minder werken, dat heb ik al gemerkt, is in eerste instantie
aantrekkelijk. Niet meer zo hard lopen, dat is wel prettig. Wat ik nu doe kan
je eigenlijk al geen hardlopen meer noemen. Maar wie denkt dat je met meer
vrije tijd in een aanhoudende gelukzalige stemming terecht komt, een soort voorportaal
van de hemel, vergist zich. Of je je gelukkig voelt, is maar voor een klein
deel afhankelijk van de omstandigheden, las ik laatst nog.
Je moet er zelf iets voor doen.
Komt hier toch een soort voornemen voor het nieuwe jaar om de hoek?
Bezweet uithijgend rek ik op het bomenpad langs de Karel Doormanlaan
mijn spieren op. Met mijn hoofd omlaag wordt mij een kwalijke geur gewaar en
besef ik dat ik ook in dit nieuwe jaar weer eens in de hondenpoep getrapt ben.
Ik wens je een gelukkig nieuwjaar.
vrijdag 1 januari 2016
SNOEIHARD
De tuin is er klaar voor.
Fijn dat de winter nog even op mij gewacht heeft. Dat ik nog de tijd
kreeg om op te ruimen.
Ik ben eigenlijk niet zo’n tuinman. Ik ken de namen van de planten
niet, laat staan dat ik weet hoe ze
behandeld moeten worden. Maar snoeien en opruimen kan ik als de beste.
Zonder aanziens des struiks of plants, groot of klein, inheems of
exotisch, kortwiek ik takken dat het een lieve lust is, trek ik dood blad en
zieltogende plantjes los en draai woekeraars de nek om.
Zoals sommige mannen een opkikker krijgen van hout hakken, zo krijg ik
een kick van snoeien.
Ons huisroodborstje, dat verdraaid niet bang is, kwam vorige week nieuwsgierig
kijken of er voor hem nog wat te happen viel. Midden in de tuin vierden een
groep dansende muggen bij voorbaat hun overwintering.
Bij de tuintrap zat een merel schuw om zich heen te kijken. Hij bleef
maar zielig op zijn plekje zitten, dat zag er niet goed uit. Pas toen ik
vlakbij kwam, hipte hij gehandicapt of
oud, weg om zich onder de trap te verstoppen. Ik overwoog nog even om hem in
een doos in de kamer te zetten, onder een warme lamp, temidden van vetbollen,
mueslireepjes en een kommetje water. Er zijn mensen die daar een liefhebberij
van maken. Maar zoals gezegd ben ik meer van het opruimen en het snoeien.
Een paar dagen later heb ik de hulstboom maar eens goed onder handen
genomen. Deze hield de laatste jaren steeds meer zon tegen.
Ik trok er een sombere decembermorgen voor uit en beloonde mijzelf
eerst met een nieuwe snoeischaar en snoeizaag. Ik hou van goed gereedschap.
Mijn nieuwe, kromme zaag gleed als een mes door de boter. Ik begon
ervan te zingen.
Terwijl ik de ene na de andere polsdikke tak afzaagde, vroeg ik me even
af, wie ik wel ben, dat ik zomaar zo’n weerloze boom van zijn ledematen mag
beroven. Het is toch een harde ingreep in de natuur. Dit soort vragen komt in
mij op sinds ik Trouw lees.
Ik stond bovenin de boom te wiebelen, met één voet in een smalle kruin,
de snoeizaag stevig in mijn hand. Ik vond dat ik wat moest zeggen. Fluisterend
sprak ik tegen de boom, dat het voor zijn bestwil is. Dat mijn haren en nagels
ook regelmatig geknipt worden. Dat hij (zij?) op deze manier gezond blijft en
volgend jaar weer veel besjes zal voortbrengen, waar de merels zo verzot op
zijn. Dat hij zo zieke merels er weer bovenop kan helpen.
Vervolgens zaagde ik nog wat hoge, jonge takken weg. Het zal wel niet
in het handboek van de snoeigoeroe staan, maar meer zon in de tuin geeft andere
planten weer een beter leven. De een zijn dood is de ander zijn brood, dat is
de natuur.
Beneden me was de tuin nu één schitterend bed van verse hulsttakken
geworden. Met wat kerstballen en lichtjes erin zou het een megakerststukje zijn.
Weer met beide benen op de grond was ik nog tijden bezig om alle takken
te strippen en op zo’n breedte af te zagen, dat zij in een Toyota Yaris Hybride
konden worden afgevoerd. Er zijn lijkwagens van mindere kwaliteit.
In het hoekje van de tuin, waar het roodborstje huist, viel mijn oog
opeens op een zwart hoopje op de grond. De merel, die een paar dagen daarvoor
onder de trap was gehipt, lag er levenloos op zijn zij, het oogje gesloten.
Tja, ook vogels gaan dood, al zijn we er veelal niet getuige van. Ik
hoopte nog wel, dat hij niet door onze kat of een van zijn collega’s naar de
andere wereld was geholpen. Maar dat soort gedachten is zinloos. Ik deed wat ik
op dat moment nog kon doen: ik pakte de spa, groef een klein gat in de grond en
schoof de merel daar voorzichtig in. Het was of ik daarna iets heel plechtigs
deed, toen ik de overblijfselen met aarde bedekte. Een leven was voorgoed
voorbij.
Nu al het snoei- een tuinafval is afgevoerd, kijk ik iedere dag weer met
tevreden gevoel de tuin in. Wat kan zo’n tuin er prachtig uitzien als ie
opgeruimd is. Een waar genot!
Laat de winter nu maar komen.
Abonneren op:
Posts (Atom)