zaterdag 23 april 2016

BLOG VERPLAATST


Beste lezer,


Bedankt voor je belangstelling voor mijn blog.
Ik heb het verplaatst naar 

http://www.arnoldvandijk.nl/blog/

Graag nodig ik je uit om daar verder te lezen.

Wil je een mail ontvangen als ik een nieuwe bijdrage heb geplaatst, vul dan op de nieuwe site in de kolom rechts je naam en mailadres in.


Met vriendelijke groet,

Arnold van Dijk.


zondag 10 april 2016

GENERATIEBOTSING


In 1962 zond Radio Veronica tussen 17.30 en 18.00 uur een top 10 uit. Mijn zus van 14 zat in de huiskamer vlakbij de Philips radio met het groene oog. Een paar minuten voor zes vond mijn vader het genoeg. Hij wilde het ANP nieuws van 18.00 uur niet missen en draaide eigenhandig de rode zenderwijzer naar Hilversum 1. ‘Er komt nòg een plaat, de nummer één’, riep mijn zus verontwaardigd. ‘Het is zes uur’, zei mijn vader afgemeten. ‘The Young Ones van Cliff Richard, die is echt wel voor zes uur afgelopen’. Mijn vader was echter onverbiddelijk.



Het conflict liep hoog op. Huilend en stampvoetend vertrok mijn zus naar haar slaapkamer. Zij weigerde die avond nog aan tafel te komen. Geschrokken en in stilte prakten wij de aardappels.

Een paar jaar later drong de vernieuwing nog dieper aan de avondmaaltijd door. Na het gebruikelijke ANP Nieuws werd er verder gesproken over de toestand in de wereld. Mijn vijf jaar oudere broer liet toen opeens het woord socialisme vallen. Om er na een korte pauze aan toe te voegen: ‘En daar moeten we toch nog naar toe’.
Er viel een meer dan ijzige stilte. Ik zat op mijn krukje voor de nieuwe gashaard. Door het raam zag ik in de verte een lange goederentrein passeren. Het regelmatige kedeng van de wagons drong zachtjes aan de eettafel door. Ik voelde dat er een onomkeerbare scheiding der geesten het gezin binnen was gekomen. Mijn vader, die immer onder woorden bracht hoe een katholiek behoorde te leven, had blijkbaar op deze onverwachte inbreng geen antwoord paraat. We kenden geen traditie van uitwisseling van standpunten of het naast elkaar bestaan van verschillende meningen.
Zo groeiden de werelden uit elkaar.

Dat mijn broer na een feest met een vriendin verdwenen was, dat hij bier ging drinken en na de middelbare school direct op kamers ging wonen, waren zaken die niet geheel in het wereldbeeld van mijn ouders pasten, maar die met enige moeite nog gezien konden worden als behorend bij zijn leeftijd. Dat hij echter op een gegeven moment besloten had om niet meer naar de kerk te gaan was een volgende bom die insloeg. Er werd geen ruzie gemaakt, er werd niet met deuren geslagen, maar de spanningen en de onmacht waren voelbaar.
En ik?
Ik had een fikse botsing met mijn ouders over de lengte van mijn haar. Mijn moeder had al een paar keer voorzichtig geïnformeerd of het niet eens tijd was voor een afspraak met de kapper. Mijn haren raakten nog niet eens mijn oren. Ik negeerde haar vragen, zodat mijn vader zich ermee ging bemoeien. ‘Je gaat de komende week gewoon naar de kapper’, riep hij met flinke stemverheffing. Ik droop af. Conflictmijding was destijds bij ons de meest gebruikelijke manier van probleemoplossing.
Voor het overige maakte ik als jongste dankbaar gebruik van de paden, die mijn broer en zussen voor mij geplaveid hadden. Ik volgde hun weg naar vernieuwing.  En dus riep ik tijdens de geschiedenisles, dat Nederland de Navo moest verlaten. We moesten tenslotte naar het socialisme toe. Veel meer argumenten kon ik er niet bij leveren.
En terwijl ik een paar jaar daarvoor in mijn logboek nog had geklaagd over het geringe aantal verkenners, dat de ochtendmis had bijgewoond, ging ik op een gegeven moment op zondagmorgen ook niet meer naar de kerk. Ik zat in de luie stoel naast het nieuwe radiomeubel, toen mijn moeder na afloop van het kerkbezoek de kamer binnenkwam. Ik deed alsof ik geheel verdiept was in mijn huiswerk, maar ik voelde me zwaar schuldig, dat ik haar verdriet had aangedaan. Ik verwachtte een lastig gesprek.
Mijn moeder vroeg, wie er nog koffie wilde.

N.B. De NTR zendt op zaterdagavond  Ondersteboven!  uit, een serie over de jaren zestig.


zaterdag 2 april 2016

DE EINDIGHEID DER DINGEN



Afgelopen dinsdag was het zover.
Ik deed mijn laatste klus. Het schrijven van een verantwoording voor een subsidie van de gemeente Houten.  Ik ruimde nog wat laatste spullen op. Documenten over opleidingsactiviteiten. Offertes en nota-opdrachten voor cursussen en presentaties.
Op LinkedIn verving ik mijn werkadres door mijn privéadres.
Ik bracht enkele ordners naar mensen die mijn taken overnemen.
Tijdens dit alles was ik me er continu van bewust: dit is mijn laatste werkdag. Na 36½ jaar.
Het voelde vreemd, maar ook niet meer dan dat. De betekenis wilde nog niet erg doordringen.
Ik bracht een paar laatste verbeteringen aan in de uitnodiging voor mijn afscheid en gaf door hoeveel verlofdagen ik nog over heb. Die schenk ik de instelling.
Daarna maakte ik een ronde langs de collega’s. Ze wilden allen weten, wat er op dat moment door mij heen ging. Het voelt onwezenlijk, antwoordde ik, maar het is wel goed zo.
Sommigen raakten een verkeerde snaar (‘oh heerlijk voor altijd vakantie vieren’), zoals er ook  wenskaarten zijn met teksten als ‘Stoppen met werken? Begin met genieten!’ met bijpassende foto van twee ligstoeltjes aan de vloedlijn. Of nog erger: ‘Geniet van je verdiende rust!’.



Ik kon geen afscheid nemen van mijn kamer. Ik liep nog maar eens nutteloos rond en inspecteerde de boel, zoals ik dat doe als ik een hotelkamer achterlaat. Is er iets op de grond of achter een kast blijven liggen?
Ik keek uit het raam en prentte het uitzicht in mijn geheugen. Checkte een laatste keer mijn mail, alsof ik  hoopte op een nieuw bericht. Tenslotte schakelde ik de pc uit, trok mijn jas aan, pakte de tassen met persoonlijke bezittingen en knipte het licht van de kamer uit. Ik zou er langer over hebben willen doen. Om het unieke van het moment te voelen. Maar het unieke bleek ongrijpbaar.
Pas toen ik de buitendeur voor de laatste keer achter mij dichttrok, kwam er brok in mijn keel.
Ik vond het niet prettig in mijn eentje weg te gaan.

Toen ik het contact van de auto omdraaide, klonk er direct en veel te hard een klassieke mars uit de luidsprekers. Was dit een afscheidsmars?.
Opeens waren er toen tranen, in die kleine, afgezonderde ruimte. Maar waarvoor eigenlijk?
Het verdriet mij niet dat ik ‘s morgens niet meer op de fiets zal stappen om nog eens een beleidsdocument over de jeugdzorg te schrijven of de stukken voor de zoveelste vergadering door te nemen.
Ik ben al sinds 2013 bezig geweest om mijn werk af te bouwen. Vanaf die tijd is het relativeren begonnen. Het was prettig om langzaam te minderen, maar er moet eens een einde aan komen. Overgangen horen bij het leven. ‘Ieder einde brengt een nieuw begin’, is een tegeltjeswijsheid, net als ‘afscheid nemen bestaat niet’.
Het is ook niet dat ik me uitgerangeerd voel of een tweederangs burger. En het is zeker niet zo, dat ik moet nadenken over wat ik zal gaan doen.
Dus waarom dan tranen?
Ach, het zal de weemoed zijn om de eindigheid der dingen. Een optreden, een bestuursfunctie, een vakantie, kinderen in huis, aan alles komt een keer een eind. Zelfs aan V&D.
Ik heb op feesten en partijen nog wel eens een act opgevoerd als overgangsbegeleider. Nu mag ik mezelf onder handen nemen. 
Thuis, bij de voordeur, met een paar sleutels minder aan mijn sleutelbos, was er weer die brok in mijn keel. Die verdomde deur, symbool van de overgang. 

zaterdag 26 maart 2016

KOMMT, IHR TÖCHTER, HELFT MIR KLAGEN



De afgelopen weken is in Nederland de Matthäus-Passion van Johann Sebastian Bach zo’n 200 keer uitgevoerd. Daarnaast waren er nog de uitvoeringen van zijn andere passies.
Pieter Jan Leusink dirigeerde de Matthäus meer dan 25 maal. Ook in zijn uiterlijk begint Pieter Jan op Johann Sebastian te lijken.
Elk jaar verschijnen weer nieuwe publicaties over de Matthäus. Op de radio wordt de verkiezing van het mooiste fragment gehouden. De televisie vertoont documentaires.
Kortom, aan de Matthäus valt niet te ontkomen.
De vraag is of dit erg is.

Ik vind de Matthäus-Passion een van de mooiste werken uit de klassieke muziekgeschiedenis. Als ik in de beginmaten van het openingskoor de pulserende bas hoor, lang-kort, lang-kort, of als de engelachtige jongenssopranen het O, Lamm Gottes inzetten, dan ben ik even van de wereld. En als de hobo’s het thema inzetten van de aria Mache dich mein Herze rein, een basaria, die ik zelf nog eens ingestudeerd heb, dan voel ik direct een brok in mijn keel. Het is aangrijpende muziek, die tegelijkertijd triest en vreugdevol klinkt. Hoe is dat mogelijk?


Van alle klassieke muziek die er bij ons thuis langskwam, waren de koralen uit de Matthäus de eerste stukken die ik echt mooi vond. Ik kon niet langer ontkennen dat er naast de top 40 nog andere aantrekkelijke muziek bestond.
Ook de eerste maal, dat ik een klassiek concert bezocht betrof de Matthäus-Passion. Ik mocht als tienjarige met mijn ouders en enkele leden van het kerkkoor naar een uitvoering in Tivoli, het oude houten noodgebouw op het Lepelenburg in Utrecht. Van de uitvoering staat mij niets meer bij. Wel herinner ik me, dat we na afloop in een établissement op het Stationsplein nog wat dronken en dat een van de koorleden mij daar op gebak trakteerde. In de vastentijd. Ich hatte keine Schuld daran.
Vervolgens braken voor mij zo’n 30 Matthäusloze jaren aan.
Toen ik in de negentiger jaren de klassieke muziek herontdekte, was er een tijd dat ik na het slotkoor weer aan het openingskoor begon, zoals een roker een nieuwe sigaret met de oude peuk aansteekt. In 2009 zong ik zelf mee in de uitvoering door de Utrechtse Oratorium Vereniging. Bij Holz zum Kreuze selber tragen in het openingskoor kreeg ik het al te kwaad. Ik heb inmiddels talloze malen aan allerlei koorprogamma’s meegewerkt, maar het zingen van de Matthäus vond ik een onvergelijkbare ervaring. Als er een hemel bestaat, dan moet ie dicht bij deze beleving in de buurt komen. Dat ik hieraan mag meedoen, dacht ik steeds. Ik voelde me net zo nederig en klein als wanneer ik door het hooggebergte loop.

Is het dan niet prachtig, dat allerlei mensen, die de klassieke muziek niet kennen, door alle aandacht voor de Matthäus, kennis kunnen maken met de Hohepriester und Schriftgelehrten und die Kinder Zebedäi?
Natuurlijk.
En toch roept de hype bij mij tegenargumenten op.
Het lijkt wel alsof door alle aandacht de Matthäus minder mooi wordt. Ik hou niet van massatoerisme.  De passies komen in handen van marketeers. Iedereen wil er aandacht en geld mee genereren. ‘Het werk verdisneyficeert, “Naarden” wordt een evenement à la het tennistoernooi van Rolland Garros’, zei dirigent Philippe Herreweghe.
Sommigen vinden, dat de bewondering voor de Matthäus-Passion intenser wordt, naarmate je hem vaker hoort.
Als ik elke dag Wiener Zachertorte eet, ken ik de ingrediënten steeds beter, maar na een week wil ik dan wel iets anders.
Daarom voel ik mee met dirigent Jos van Veldhoven, die gekscherend zei, dat men tien jaar lang de uitvoering van de Matthäus zou moeten verbieden.
De cd tien jaar lang in de kast laten staan gaat mij echter niet lukken.


zaterdag 19 maart 2016

MENS AGIT MOLEM



Op een donderdagnamiddag zitten we in zaal 4 van het Auditorium van de Technische Universiteit in Eindhoven. De aflopende collegezaal zonder daglicht zit vol met jonge knappe koppen. Vooraan staan rode schermen met daarop de spreuk van de TU: Mens agit molem. Ik graaf in mijn gymnasiumgeheugen. ‘De geest brengt de massa of de berg in beweging, zoiets’,  fluister ik tegen G.
Vandaag verdedigt Anne haar proefschrift: Combined experimental and computational analysis of dermal vaccine delivery using microneedles. Uit de samenvatting begrijp ik dat het gaat over het toedienen van vaccinaties via micronaalden in de huid. Anne heeft onderzocht op welke wijze de naalden het beste in de huid kunnen doordringen en welke invloed de geometrie van de micronaalden heeft. Een relevante zoektocht naar een pijnvrij alternatief voor de dikke injectiespuit.
Het proefschrift en de promotie bezorgen me een merkwaardig gevoel. Ik kan het nog niet omschrijven.
Tijdens de ondervraging door de eerste, hooggeleerde opponens doe ik nog mijn best om het vraag-en-antwoordspel te volgen, door alle mij onbekende Engelse termen heen.
Daarna dwalen mijn gedachten af. Naar 25 jaar geleden, naar de dagen, dat ik niet alleen op mijn twee kinderen paste, maar ook op Anne en haar broer. Er was een tijd, dat ze alle vier nog in de katoenen luiers zaten. De geur van de luierwas zal mij altijd bijblijven, evenals de aanblik van door luieruitslag geschonden babybilletjes.
Ik denk aan de boterhammen, die ik tussen de middag voor de peuters klaarmaakte. Dan haalde ik mijn beste imitatie van Grover uit Sesamstraat van stal: ‘Cha-a-arlie-ie?? Wie heeft deze boterham besteld?’. De kinderen wachtten in spanning af, terwijl ik met de boterhampartjes op mijn mes de tafel rondging.

Regelmatig voel ik de spanning oplopen. Dan stelt een hoogleraar blijkbaar een lastige vraag. Er zijn promovendi die alvast beginnen te spreken (‘geachte opponens, hartelijk dank voor uw vraag’, etc) om ondertussen razendsnel hun brein te laten werken op zoek naar een antwoord. Er zijn anderen, die bluffend te werk gaan. Anne is van de eerlijke soort. Ze laat soms een stilte vallen en zegt dan aarzelend: ‘dat weet ik eigenlijk niet’, om vervolgens een antwoord te geven, waaruit blijkt dat zij  haar onderwerp goed kent.
Na het middageten wilden de kinderen mij nog wel eens uitdagen en pesten. Dan speelde ik de rol van Boze Buurman: ‘Scheer je weg!’. De kinderen stoven daarop lachend en gillend de kelder in, ik holde achter hen aan. ‘Kijk maar uit. Ik stop jullie in een hok!’.
De hooggeleerde opponenten jagen  Anne soms op, ze maken het haar niet gemakkelijk. Men vraagt  naar zaken, die niet in het proefschrift staan en die eigenlijk weer een volgend onderzoek vereisen. Het hoort bij het spel. Een hoogleraar moet laten weten, dat hij nog wel ietsje meer weet dan de promovendus. Mijn onbestemde gevoel keert weer terug. Wat is dat toch?

Anne heeft de massa in beweging gebracht. Het gezelschap zet de academische baretten weer op en trekt zich terug voor overleg.
Na een kwartier komt de archaïsche optocht onder aanvoering van de pedel met zijn staf weer terug. Hij lijkt de enige aardse figuur in deze highbrow ambiance. Het zou me niets verbazen als deze man op dezelfde wijze met een vlag het PSV-stadion inloopt.
De eerste promotor heeft een witrode thermoskan in zijn handen.
Anne heeft de graad van doctor aan de TU behaald. De promotor overhandigt haar de thermoskan,  die een koker met bul blijkt te zijn. Niet alleen mijn kennis over de geometrische invalshoek van micronaalden schiet tekort. Mijn ogen zijn ook achteruitgegaan.
Opeens wordt mij duidelijk wat mijn onbestemde gevoel is. Het is een mengeling van trots en weemoed.
De generatie kinderen, bij wie ik de luiers heb verschoond en voor wie ik de boterhammen met pindakaas heb gesmeerd, die generatie heeft ons ingehaald. Die gaat ons nu voorbij.
En zo hoort het ook.
Vooruit bewegen, noemen we dat. Ofwel in het Latijn: pro movere.




zaterdag 12 maart 2016

“BOZE 60-plusser SNAKT NAAR PENSIOEN”


De bovenstaande kop stond laatst op Teletekst. Daaronder stond het volgende bericht.
“Veel zestigplussers halen maar met moeite hun pensioen. Uit onderzoek blijkt dat 7 op de 10 oudere werknemers tenminste één langdurige ziekte, aandoening of handicap hebben.”
“Veel mensen zijn kwaad over het verhogen van de pensioenleeftijd. Zij zien dit als een groot onrecht: 44% van de deelnemers aan het onderzoek geeft aan boos of zeer boos te zijn”, aldus de onderzoekers van het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut.
Wat is hier aan de hand?
Dat burgers boos zijn, mag geen nieuws meer heten. Wie is er tegenwoordig niet boos?
De 60-plussers zijn boos, omdat zij erop gerekend hadden eerder te kunnen stoppen met werken. Hun 2-3 jaar oudere collega’s konden er op hun 62e nog met een mooie regeling uit. Maar wie na 1950 geboren is zag eerst de fiscale voordelen van het eerder stoppen  verdwijnen. Daar kwam de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar nog eens bovenop. Dat vinden zij niet rechtvaardig.
Tja.
Ik had ooit een parttime werkende collega, voor wie de donderdag geen werkdag was. Zij vond het niet eerlijk, dat haar collega’s wel op Hemelvaartsdag vrij waren. Dus kende zij zichzelf een andere dag in die week een vrije dag toe.
Het leven is niet altijd rechtvaardig. Was de grens voor de pensioenverhoging niet bij 1950 gelegd, maar bij 1955, dan waren de 55-plussers boos geweest.

Ik ben 60-plusser, maar ik ben niet boos. Tenminste niet over mijn pensioenleeftijd. Zoals het er nu naar uitziet haal ik niet ongeschonden mijn pensioendatum. Door een reorganisatie ben ik binnenkort overbodig.  Misschien zouden de boze 60-plussers dat ook wel willen. Zijn ze niet alleen boos, maar ook nog eens jaloers.
Ik begrijp hun boosheid echter heel goed. Ik kan zelf ook niet tegen onrechtvaardigheid. Is er geen sprake van gelijke behandeling, dan kom ik in het geweer. Bijvoorbeeld toen onze zoon door procedurefouten op de openbare basisschool van onze keuze werd afgewezen. In zo’n geval haal ik alles uit de kast om de onrechtvaardigheid bloot te leggen. Dan schrijf ik pagina’s vol met overtuigende argumenten.
Niet dat het veel helpt overigens. De fout kon niet meer goed gemaakt worden. De excuses die we na twee jaar procederen van het College van B&W ontvingen waren slechts een schrale troost. Maar het verweer had wel geholpen bij het kanaliseren van de boosheid.

Voor sommige ouderen is doorgaan met werken een zegen.
In dezelfde tijd als het Teletekstbericht schreef Trouw over Henk Kluver uit de Achterhoek.
Henk is 93 jaar en al tachtig jaar aan het werk. De laatste jaren werkt hij weliswaar nog maar halve dagen, maar toch. Elke morgen gaat hij weer naar zijn fietsenfabriek. Ooit biesde hij fietsen, nu werkt hij in het magazijn of bij de serviceafdeling.
Dirigenten, schrijvers, professoren: er zijn meer gedreven vaklieden die doorgaan tot Magere Hein op de deur klopt. Zij zijn voor eeuwig verbonden met hun werk.
Hoe Henk dit zo lang vol heeft kunnen houden? Humor helpt, zegt Henk, en een open geest, altijd in zijn voor nieuwigheden. Maar, zegt Kluver, mensen moeten zich niet aan hem spiegelen. Van een unicum moet je geen regel maken. Ieder moet voor zich weten, wat hij wil.
Er is één geluk voor de boze 60-plusser. De tijd gaat sneller als je boven de 60 bent. Voor je het beseft heb je je pensioen bereikt.


zaterdag 5 maart 2016

WATCHFULL WAITING


Als G opstaat krijgt zij op de rand van het bed een enorme hoestbui, een onregelmatige, niet te stoppen opeenvolging van rauw geblaf en gerochel vanuit haar keel en borst. Als ik daarna mijn mond opendoe klinkt er een diepkrakerig geluid alsof ik de hele nacht gedronken en gerookt heb. Ik haal met gemak de lage c, waar ik normaal hoogstens tot een e kom.
G en ik worden gekweld door keelpijn, verstopte neuzen en hoesten. De winter is geen winter meer, maar aandoeningen aan de luchtwegen lijken er wel meer dan ooit. Meestal gaat zoiets na een weekje wel over, maar bij ons blijft een verkoudheid de laatste jaren veel langer hangen. Soms lijkt de kwaal op te lossen, maar dan komt de keelpijn of het gehoest weer terug. G en ik zijn een gouden duo, we geven het stokje perfect aan elkaar door. Het is geen 400 meter estafette die wij lopen, maar een marathon.
En dat, terwijl we er alles aan doen om niet ziek te worden.
We eten gezond, slapen voldoende, zijn niet gestresst. Uit voorzorg eten we elke dag sinaasappels en slikken we vitamines, homeopathische middelen en weerstandverhogende yoghurtdrankjes.
De afgelopen winters konden we de loopneuzen van onze kleinkinderen nog de schuld geven, maar die hebben inmiddels zoveel weerstand opgebouwd dat zij ongehinderd langdurig met hun snotterende grootouders kunnen knuffelen.

Wij zijn niet van de soort, die bij het eerste ongemak naar de huisarts gaat. We weten dat deze ongemakken veelal vanzelf  overgaan. Dus kijken we het eerst even een paar weekjes aan. De redelijkheid overheerst. Maar op een gegeven moment ben je doodmoe en futloos van al dat gekuch en gesnotter. Dan verdwijnt in één ogenblik alle ratio en bel je de dokter.
De huisarts is echter ook niet gek. Die weet dat alles vanzelf weer overgaat en dat er te veel met medicatie wordt gesmeten. Dus die zegt: ‘laten we het eerst eens even een paar weekjes aankijken’. Daarmee onbedoeld stimulerend dat je maar beter wèl bij het eerste ongemak naar haar toe kunt gaan, want die paar weken watchfull waiting moet je sowieso door.

Gelukkig betoonde onze andere huisgenoot, Youri,  zijn solidariteit. De kat (17 jaar) kan er ook wat van. Wat hij doormaakt kunnen we slechts gissen aan de hand van wat er uit hem komt: een piepende adem, flinke hoestbuien en lange, geelgroene slijmerige snotdraden, die hij – voorgeprogrammeerd als hij is – lustig de rondte in slingert. Wat er aan zijn snorharen blijft hangen, poetst hij direct weg. De rest laat hij aan ons over. De eerste kat, die zijn poot voor zijn mond houdt als ie niest, moet nog genetisch gemanipuleerd worden.
Ook bij de verkoudheid van Youri kijken we het eerst even aan. Er ontstaan wel discussies over de vraag hoe lang we het arme beest nog snotslingerend laten rondlopen. Totdat ook in dit geval het ogenblik komt dat de maat vol is en we de dierenarts bellen.
En zie wat er dan gebeurt.
Dokter Simon is helemaal niet van het watchfull waiting en het nog eens even rustig aankijken. Dokter Simon wordt niet uit de Zorgverzekeringswet gefinancierd. In de veterinaire wereld heerst de markt. Dokter Simon moet leven van de behandelingen die hij geeft en dus gaat de spuit er zonder dralen bij Youri in. 
De kat wordt sneller geholpen dan de mens. Door de inzet van antibiotica. Ik ben benieuwd wat Marian Thieme hiervan vindt.

zaterdag 27 februari 2016

SLAGBOMEN IN HET PITZTAL


Bij aankomst in Ferienwohnung Bergfreund, op zaterdagmiddag, zien wij op de berghelling een paar honderd meter achter het huis een breed spoor van vuile sneeuw en omgevallen bomen. Het lijkt of er een stoet paarden boomstammen uit het bos heeft gesleept. Dan zie ik onderaan de helling mensen lopen. Ze zijn bezig om de restanten van enkele houten schuurtjes uit sneeuwhopen te halen. ‘Dat is een lawine geweest….’, zeg ik geschrokken.



We hadden in 1999 eens een andere bestemming voor de wintersport uitgekozen: St Leonhard im Pitztal, Oostenrijk. Zo’n 20 km voor het dorp was de bus die morgen blijven staan. Vanwege lawinegevaar was de weg afgesloten. In een café werden wij en onze zonen van 12 en 13 door een medewerker van het Turistamt geregistreerd als gestrande toeristen. We werden ondergebracht in een naburig hotel. Net nadat we onze spullen daarheen hadden gebracht werden we aangeklampt door een lange man met donker haar: ‘Familie faan Diek?’ . Het bleek de verhuurder van ons appartement. Hij kon ons naar St. Leonhard brengen. De volgende dag of anders wel maandag zouden we kunnen skieën, zo stelde hij ons gerust. We volgden hem. Onderweg naar St. Leonhard passeerden we diverse slagbomen, waar militairen toekeken. ‘Het lijkt wel oorlog’, zei G.

Op zondagmorgen gaan we eens op verkenning uit. Het dorp ligt bedolven onder een enorm pak sneeuw. Het is er oorverdovend stil. Er is geen verkeer. We kunnen op de weg 100 meter naar links lopen. Daar verhindert een hek de verdere doorgang: Wegen Lawinengefahr auch für Fussgänger gesperrt. Naar rechts kunnen we 500 meter lopen. We  zitten opgesloten in een dorpje van 20 huizen, waar verder niets te doen is. Opgesloten als ratten in de val.
Op maandag valt de elektriciteit voor het eerst een aantal uren uit. We gaan naar de enige winkel. Hij is open, maar daar is alles mee gezegd. Brood, groente of vlees is er niet te koop. Uit voorzorg zijn het koelvak en het vriesvak leeggehaald. ‘Dit komt vaker voor’, zegt de winkelier, ‘daarom heeft het hele dorp goed gevulde vrieskisten en voorraadkasten. Jullie verhuurder ook.’
Met wat blikvoer en gedroogde producten gaan we terug naar de Ferienwohnung. Uit een donkere lucht vallen nieuwe sneeuwvlokken. De stemming is bedrukt. Tijdens de lunch moet vooral het zure roggebrood het ontgelden.
’s Avonds vragen we de verhuurder, die beneden ons woont, naar de vooruitzichten. Hij weet het nog niet, zegt ie kortaf. Hij zal bij de burgemeester informeren. We vertellen dat we weinig konden kopen in de winkel. De man reageert er niet op en doet de deur weer dicht. Ik wil een schop tegen de deur geven, maar weet me nog juist in te houden.
Op dinsdag gaan we weer op weg voor ons dagelijkse wandelingetje. In het dorp ligt nu een grote dijk van sneeuw dwars over de weg. De nieuwe lawine is net voor een huis gestopt.
Er is nog altijd geen enkel perspectief op het opengaan van de wegen, laat staan op skiën. We proberen ons ermee te verzoenen. Dat je niet altijd kunt doen of eten wat je wilt, vinden we voor onze kinderen nog wel een leerzame ervaring. Zij zijn het daar hartgrondig mee oneens.
Als we die avond weer een uurtje elektriciteit hebben, zien we op het journaal de beelden van de lawineramp in Galtür, een dorp twee dalen verderop. Er zijn meer dan 30 doden gevallen. Die nacht slaap ik slecht. Waarom zou zoiets niet vannacht hier kunnen gebeuren?



Op woensdagmorgen zien we iemand langs de afzetting lopen. Wat zouden we ook graag even uit onze benauwde omgeving stappen! We denken aan Galtür. We kijken om ons heen, de omgeving ziet er vredig uit.  Dan stappen ook wij langs het hek.
In het volgende dorp vinden we een bakker. Het is niet te geloven hoe blij we zijn, dat we na vier dagen vers brood kunnen kopen. Als we weer teruggaan moeten we wachten omdat er onder groot geraas een helikopter gaat landen. Er springen militairen uit. Ze laden zakken met broodjes in, bestemd voor het einde van het dal.
Vanwege het uitvallen van de elektriciteit eten we nu steeds buiten de deur in het enige restaurant van het dorp. Daar heeft men een goed gevulde vrieskist. We eten uit noodzaak bij kaarslicht. We zijn nu in de fase dat we om onze situatie kunnen lachen.
Onze Bergfreund heeft nog steeds geen nieuws van de burgemeester. Het is donderdag en we hebben ons er inmiddels mee verzoend, dat we deze week niet meer kunnen skiën. In plaats daarvan maken we ons zorgen over hoe we weer uit onze winterse quarantaine kunnen komen. Moeten we nog blijven tot alle sneeuw de bergen afgerold is? Tot de lente?
De kinderen hebben op een helling een enorme glijbaan aangelegd, waar ze met behulp van een vuilniszak vanaf glijden. Als we elektriciteit hebben, kijken zij TV. Hun favoriet is een Duitse commerciële sportzender, die Amerikaanse extreme sports uitzendt, begeleid door opgewonden Duits commentaar: ‘Und da kommt die Jeany…’. De meegenomen spelletjes hebben we al honderd keer gespeeld. De verveling slaat toe, spanningen ontaarden in ruzies. De Bergfreund gooit nog eens olie op het vuur door te klagen over het lawaai dat ons heen en weer lopen in zijn huiskamer veroorzaakt.
Op vrijdag is er het gerucht dat de burgemeester die avond de weg een paar uur vrij zal geven. We geloven het pas als het zover is. Om 18.00 uur worden we weggebracht. Langs slagbomen, tot stilstand gekomen lawines en geknakte bomen bereiken we een hotel in de veilige wereld.
Dan gebeurt waar we niet meer op gerekend hadden. Op zaterdagmorgen brengt een hotelmedewerker ons naar de nabijgelegen skipiste in Jerzens. Eén lange dag, tot en met de letzte Bergfahrt van de kabinelift, skiën we als gekken over de zonovergoten pistes. 
Wat lag daar een lekker pak sneeuw!

zaterdag 20 februari 2016

AS HEM



Op mijn twaalfde kopen mijn ouders een nieuwe fiets voor mij, een kleine maat herenfiets. Als ik op het zadel zit, kan ik niet met mijn voeten bij de grond. Na de zomervakantie ga ik, in navolging van mijn oudere broer en zussen, naar het Sint-Bonifatiuslyceum in Utrecht. Dat betekent elke dag 10 kilometer heen en 10 kilometer terug fietsen. Dat doe je niet op een afdankertje.



Ik ben blij dat ik van de lagere school af ben en dat ik als jongste in het gezin nu eindelijk mee ga tellen. Maar spannend vind ik het ook, zo’n grote school in een grote stad. Boni heeft dat jaar 1600 leerlingen en meer dan 100 leraren.
Het schooljaar begint met een plechtige Heilige Mis in de Willibrorduskerk aan de Minrebroederstraat. “Bij de voorbereiding op hun toekomstige taak in de maatschappij dienen de leerlingen van het lyceum tevens hun religieus leven te vormen en te verdiepen”, zo staat te lezen in het programmaboekje voor het schooljaar.
Ik ben geplaatst in klas 1D. In de jaargang 1964-1965 zitten de jongens en meisjes van de lagere klassen gescheiden. Het katholieke Bonifatius acht het niet bevorderlijk voor het leerklimaat als jongens in de groei samen met ontluikende meisjes in de klas zitten. Wie in december j.l. mijn blog Die dag gelezen heeft, weet dat er enige aanleiding was voor dit standpunt.
Er gaat nog één andere jongen van mijn lagere school naar het Boni. Ook Jan is ingedeeld in 1D. Wij delen toevallig dezelfde achternaam.
Op de eerste schooldag fiets ik samen met mijn zus naar school, de fonkelnieuwe leren tas boordevol boeken onder de nog strakke snelbinders. Op het Pieterskerkhof aangekomen is het een drukte van belang. Te midden van een stoet jongeren die minstens een kop groter zijn schuifel ik met de fiets in de hand onder de poort door de binnenplaats van de school op. Gespannen zoek ik een plek voor mijn fiets in een van de met roestige golfplaten overdekte fietsrekken. Daarboven strekt zich dreigend en zwijgend het hoge gebouw met de vele ramen uit.
Klas 1D heeft het eerste lokaal links op de begane grond, vlak naast de kamer van conrector Erich. Geïntimideerd door de onbekende omgeving en zoveel stadse klasgenoten gaan Jan en ik samen op de eerste rij zitten.
We krijgen Nederlandse les van meneer Kuitenbrouwer. Hij loopt voor de klas heen en weer als hij in alfabetische volgorde de namen van de leerlingen opnoemt. Bij de D gekomen steken Jan en ik tegelijk onze vinger op. Meneer Kuitenbrouwer blijft hij voor onze bank staan.
‘Zijn jullie broertjes?’, informeert hij.
‘Nee’, kraait Jan lachend, ‘we zijn geen broertjes, we zijn vriendjes!’
Ik vind dat ‘vriendjes’ wat overdreven uitgedrukt, want zo dik zijn we niet met elkaar. Ik heb behoefte om me te onderscheiden.
‘Ik ben ouder as hem’, voeg ik toe.
‘As hem?’, vraagt de leraar Nederlands verbaasd. Zijn spreektoon gaat bij het woord hem fors de hoogte in.
‘As hem?’, herhaalt hij nog eens op vrolijke toon, terwijl hij de klas inkijkt, in afwachting van een reactie om zoveel domheid. De klas wacht gespannen af.
‘Dan hij, zal je bedoelen!’, zegt de leraar.
Dit is het sein voor de klas om in een algeheel gejoel los te barsten.
‘Dan hij’, roep ik nog verongelijkt, maar dat hoort niemand meer in het lawaai.
Taal was een van mijn beste vakken op de lagere school. Ik had met glans het toelatingsexamen voor het lyceum gehaald, met één negen en drie achten, waaronder een acht voor Nederlands. Het gebruik van als en hem  in de vergrotende trap was zowel thuis als op school heel gewoon.
Het is duidelijk. Het is op deze eerste schooldag voor eens en voor altijd vastgesteld: wij zijn de boertjes van buiten, wij komen uit Vleuten, zo’n boerendorp, waar ze nog as hem  zeggen. Wij kennen nu onze plaats.
Ter plekke neem ik me voor om snel te laten zien, dat ik tot veel meer in staat ben. Dat is de reflex die ik gewend ben van de lagere school, waar ik de meeste kinderen in intellectueel opzicht verre de baas was. De middelbare school is echter anders, zo zal weldra blijken. In deze klas kunnen alle kinderen goed leren. Ik ben op mijn nieuwe fiets in de grote wereld beland.

zaterdag 13 februari 2016

IL DOLCE FAR NIENTE


De Radboud Universiteit organiseerde laatst een filosofische workshop Niets Doen, zo stond te lezen in Trouw.
Hoe paradoxaal kan je zijn? De combinatie van ‘niets’ en ‘doen’ is feitelijk al tegenstrijdig. De toevoeging van ‘workshop’ maakt de paradox nog pregnanter.
Paradoxaal of niet, er was een overdonderende belangstelling voor de workshop. Blijkbaar leeft er bij velen een grote behoefte aan Niets Doen. Trouw citeert de inleider: ‘Luiheid zou een deugd moeten zijn. Zet het voor mijn part in je agenda: vandaag ben ik lui’.
Waar komt deze behoefte aan adempauze vandaan? Moeten we leren om niets te doen?
Mijn eerste gedachte is, dat we in deze maatschappij meer vrije tijd hebben dan ooit. Nergens wordt zoveel in deeltijd gewerkt als in Nederland. En in vergelijking met Japanners en Amerikanen hebben wij veel meer vrije dagen, om over de Chinezen maar te zwijgen. Er zijn denkers, die hierin de aanstaande ondergang zien van het hedonistische Europa.
Vrije tijd is er dus wel. Blijkbaar is er meer aan de hand als zovelen naar rust verlangen.

Onze WC-kalender geeft deze week adviezen in dezelfde sfeer: “Verwen je voeten met een voetenbadje. Geniet van het moment als je eenmaal met je voeten in het water bungelt en doe ondertussen niet stiekem een klusje”.
Die laatste toevoeging is aan mij niet besteed. Als ik met mijn voeten in het water bungel heb ik juist de tijd om een knoop aan mijn jas te zetten.  En als ik mijn overhemden sta te strijken, kijk ik tegelijkertijd naar de tv. Ik wil mijn tijd efficiënt gebruiken.
Ik begrijp uit het artikel dat mijn gewoonten en normen een erfenis zijn van de christelijke traditie. Luiheid is volgens deze opvatting een zondige verspilling van tijd. Je moet niet alleen werken om de kost te verdienen, maar ook om je plaatsje in de hemel te verdienen. Ledigheid is des duivels oor kussen.
Dat ik mijn bezigheidsethos heb meegenomen uit mijn christelijke opvoeding is goed mogelijk. Ik heb er gelukkig weinig last van. Al past hierbij de kanttekening, dat in de tropenjaren van de combinatie van werk en kinderen de grens van de belastbaarheid soms aardig dichtbij was.
Daarom denk ik dat bij mensen, die nu gebukt gaan onder alles wat zij moeten doen, niet alleen de christelijke traditie de oorzaak is.
Vooral het werk is voor velen een bron van stress. Het tempo is een stuk hoger dan twintig of zelfs tien jaar terug. Omdat de productiviteit in de schoenindustrie of in de autofabrieken met grote sprongen is gestegen, kunnen de banken, de zorginstellingen en de scholen niet achterblijven. In dezelfde tijd moet er méér gedaan worden.
Als leidinggevende in de zorg heb ik hierin mijn partijtje meegeblazen. Ik vond dat er vaak te veel overlegd werd, te lang voorbereid, te grondig uitgezocht. Ik zorgde ervoor dat er allerlei normen werden afgesproken, zodat de medewerkers meer tijd aan de cliënten besteedden. Dat kan je een aantal jaren doen,  maar op een gegeven moment is de rek eruit en de grens bereikt. Maar in de industrie is productiviteitsverhoging een perpetuum mobile, waarvan de golven onverbiddelijk in onze maatschappij voortrollen.
Daarom is te begrijpen, dat zovelen zich aangetrokken voelen tot een workshop over Niets Doen. Het zou beter zijn als we allemaal wat kalmer aan zouden doen. Maar ik zie het niet gebeuren. Dat zit in dat woord ‘allemaal’. Er hoeft immers maar één schoenfabrikant te zijn, die het tempo iets verhoogt en daarmee zijn kosten verlaagt, zodat hij méér verkoopt dan zijn concurrenten, en het loopt weer verkeerd.
Het lijkt me wel haalbaar om onszelf weerbaarder te maken tegen stress. Want Niets Doen is soms goed en nodig, maar leren omgaan met stress is beter.
Of we vestigen onze hoop op de robot. 
Wat zou het mooi zijn als die dit stukje kan afmaken, want het is al laat. En ik moet nog meer stukjes schrijven.

zaterdag 6 februari 2016

VAAN VENLO TOT MESTREECH



De voorpret begint als we met zijn vieren op zaterdagmorgen de opgelapte Citroën Ami van M instappen.
‘Zul je je onderweg een beetje gedragen?’, vraagt M aan mij.
‘Als ik bij het raampje mag zitten, komt alles goed’, is mijn antwoord.
We rijden op het gemak naar Limburg en zetten  Sj af bij haar ouders in Sittard. We mogen pas verder als we eerst een groot stuk kiersevlaai hebben gegeten. Het is alsof overal de opwinding voor het komende feest merkbaar is.
Ook in Beek, bij de ouders  van M, is er weer vlaai. En de garage staat vol met soepen, salades, vleesgerechten en pasta’s, die M’s vader in het vooruit gemaakt heeft. Carnaval vier je met elkaar. We zullen drie dagen alles samen doen. Nu ja, bijna alles, zoals zal blijken.
Mijn geboortedorp Vleuten kende geen carnavalscultuur.  De vastenavond was wel de dag van het Potverteren van de kaartclub van mijn vader. Dan kwamen de vier families bij elkaar. De moeders stonden uren in de keuken om wafels te bakken. Wij deden ons tegoed aan lekkernijen die we in de daaropvolgende veertigdaagse vastentijd niet meer mochten eten. Maar polonaises of verkleedpartijen kende ik niet en uit je dak gaan en doorzakken kwamen in ons woordenboek niet voor.
Dus toen ik halverwege de zeventiger jaren voor de eerste maal Vastelaovend vierde in Limburg, kostte het me in het begin moeite om mij in het feestgedruis te storten. Het voelde alsof er mensen speciaal naar mij stonden te kijken. Naar hoe ik voorzichtig in die rare uitdossing stond te deinen. Maar als je met een groep bent went dat snel.

Op zaterdagavond beginnen we het fiëst in Geleen. We trekken van de Hanehof naar ’t Luifeltje, en verder, drinken overal een paar biertjes, hossen een tijdje mee en gaan weer door. Soms blijven er nog halfvolle glazen in het gemorste bier op het dienblad staan.
Op straat is het druk, een continue stroom clowns, narren en gekleurde pruiken beweegt zich tussen de lokalen.
Een als meisje verklede jongen met een bloem in het haar legt zijn arm om mijn schouder.
‘Wa zeit gij een liefie’, murmelt hij met zijn gezicht vlak bij het mijne. Ik schud hem van me af.
Even later loop ik naast een man die zich als priester heeft uitgedost.
‘Eerwaarde, ook een slokje?’, vraag ik. Ik houd hem mijn volle plastic beker bier voor.
‘Gerne, mijn vrind’. De priester pakt de beker aan en drinkt hem in een teug helemaal leeg.
 ‘God zal u hierveur belonen’, knikt hij, het schuim nog op de lippen.
Ondertussen doet M een poging om over een auto heen te lopen.
Elders worden er enkele bloembakken verplaatst.

Op maandagavond gaan we uit in Beek.
In een café hangen foto’s van de Baeker Potentaote, mannen die je  vanonder hun carnavalshoed met fazantenveren gemoedelijk maar vastberaden aankijken. We belanden in een grote zaal, waar de Limburgse carnavalsschlagers uit de boxen schallen. Vaan Venlo tot Mestreech en vaan Eijsde tot de Mookerhei. We worden meegevoerd met de meute, die in grote cirkels de zaal doorgaat. In het midden bewegen groepen feestvierders juist de tegengestelde kant op.
In de groep tegenliggers valt mij  een leuk meisje op. Blond haar, rode wangen, deemoedige blik. Na een volgende ronde heeft zij mij ook opgemerkt. We lachen naar elkaar. Bij elke ontmoeting  kijken we elkaar langer aan. We lachen nu niet meer, we kijken indringend. Ik ga naar haar oversteken, bedenk ik.
Op dat moment roept M: ‘we gaan naar café Frusch’. Ik kom in tweestrijd. Besluiteloos loop ik achter mijn vrienden aan. Pas als onze groep halverwege de nacht besluit naar huis te gaan, zeg ik dat ik nog even blijf.
Ik keer direct terug naar de feestzaal.  Onrustig en gedreven ga ik op zoek naar het meisje met de appelwangen. De zaal is al half leeg, maar het gebral klinkt luider. Wo is toch dat Sjterfhoes, wo is dat toch hein. Dat feesten staat me nu erg tegen. Ik zie het meisje nergens meer en voel me hopeloos alleen. Op je eentje is carnaval sjrikkelik.
Terug in mijn logeerbed dreunen de tweekwarts maten nog na. Ik raak het Sjterfhoes niet meer kwijt. De kamer draait om mij heen. Ik knik het bedlampje weer aan en val in een onrustige slaap. 
Op dinsdagochtend gaan we terug naar Utrecht. Voor de optocht van de zaate ermenniekes hebben we geen puf meer.


zaterdag 30 januari 2016

DEPRI


Stel je hebt een hernia of je bent geopereerd aan een gebroken heup. Dan heb je op een verjaardag wat te vertellen. Dan ben je verzekerd van aandacht en medeleven.
Maar als je een depressie hebt gehad, dan hou je liever je mond.
Een depressie, of een andere psychische stoornis, wordt gezien als een vorm van persoonlijk falen. En praten over je eigen fouten doe je niet.
Of, om het nog pregnanter te formuleren: als je je heup gebroken hebt doordat je een fout gemaakt hebt bij het skiën, dan kan je dat rustig vertellen. Maar in het geval van een depressie hangt het falen zo samen met gevoelens, gedachten en gedrag dat je op een feestje niet op de openbare divan gaat liggen. Dat is kenmerkend voor psychische problemen.
Afgelopen maandag is in Amsterdam het Depressie-Gala gehouden. Deze feestelijke bijeenkomst was mede georganiseerd door de psychiaters Esther van Fenema en Bram Bakker. Zij vinden dat je net zo gemakkelijk over een depressie moet kunnen vertellen als over een hernia. Een optocht van bekende Nederlanders uit de wereld van het amusement kwam vertellen over de eigen depressie. Die BN’ers waren blijkbaar niet moeilijk te vinden.
Ik heb zelf een groot deel van mijn loopbaan in de preventieve geestelijke gezondheidszorg gewerkt.  Ik weet waar het over gaat en ik ben blij met de aandacht voor depressie. Zo was het jaren geleden een enorme doorbraak toen prins Claus verklaarde onder depressies te lijden. Ik juich daarom het doel van dit Gala van harte toe. De bijeenkomst was een succes, het genereerde veel media-aandacht. Dat heb je nodig voor een mentaliteitsverandering.
En toch. Er is iets dat mij stoort aan dit Depressie Gala. Maar wat is dat?

Het gaat mij er niet om, dat het begrip depressie aan inflatie onderhevig is. Woorden als depressief en depri zijn onderdeel geworden van het dagelijks taalgebruik, wat tot vervaging van het begrip leidt. Maar daar kunnen de organisatoren niets aan doen.
Hen valt evenmin te verwijten dat er nog veel onduidelijkheden zijn rond het ontstaan van depressies. Er is geen onderwerp in de psychiatrie waar de laatste jaren zoveel mensen op zijn gepromoveerd, maar de resultaten van  al die onderzoeken zijn niet eenduidig. Zo kwam een promovenda vorig jaar tot de conclusie dat een gelukkige jeugd vaker de voorbode is van een depressie op latere leeftijd.
Een depressie ontstaat nooit alléén door een stofje in de hersenen. Ook de omstandigheden spelen een rol (bijvoorbeeld het verlies van een dierbare) en een persoonlijke factor (je gedrag en je gedachten en gevoelens). Daarin onderscheidt een psychisch probleem zich juist van een fysieke aandoening zoals een hernia. Dat deze nuance in de publiciteit rond het Gala verdwijnt zij de organisatoren vergeven.

Waar het mij om gaat, is dat voor het doorbreken van een taboe en het anders denken over depressies een langetermijnstrategie nodig is.
Wij hadden in Nederland tot voor een paar jaar een prachtige structuur voor de preventieve aanpak van psychische problemen. Vanuit elke GGZ-instelling waren preventiewerkers actief in het geven van voorlichting en effectieve cursussen. Voor een schijntje. In andere landen was men jaloers hierop.
De afgelopen jaren hebben de ziektekostenverzekeraars onder aanvoering van minister Schippers deze structuur compleet om zeep geholpen. De medewerkers zijn ontslagen, een grote schat aan expertise is verloren gegaan. Dat zal met preventieprogramma’s in de somatische zorg niet gauw gebeuren. Ook op het ministerie is de houding tegenover een hernia anders dan tegenover een depressie.
In plaats van het dagelijkse preventieve werk is er nu een eenmalig Amerikaans liefdadigheidsgala van enkele narcistische mediapsychiaters. En terwijl wij jarenlang bij het ministerie van VWS hebben lopen sappelen voor anonieme e-health voor jongeren met sombere gevoelens en we hierin steeds stuitten op een kruideniersachtige bezuinigingsdrift, komt Edith Schippers in het zicht van de camera’s opeens verklaren dat zij de preventie zo’n warm hart toedraagt en tovert zij 10 miljoen euro uit een hoge hoed voor nog eens een volgend onderzoek. 
Daar word ìk nu een beetje depressief van.


zaterdag 23 januari 2016

EEN TOONTJE HOGER



In vroeger eeuwen was de tenor de belangrijkste zangstem. Het woord tenor is afgeleid van het latijnse tenere wat (vast)houden betekent. De tenoren ‘houden de melodie vast’, waar de andere partijen omheen kunnen variëren. De andere stemmen mogen botsen met elkaar als het maar goed samenklinkt met de tenor.
Ook in de 19e eeuwse opera’s is de tenor belangrijk. De meeste en de mooiste aria’s zijn weggelegd voor tenoren. Als bariton (hoge bas) heb ik daar het nakijken.
Je zou dus denken, dat er genoeg mannen staan te dringen om die mooie tenorpartijen in te vullen. Niets is minder waar. Er is een groot tekort aan tenoren. Nederland telt duizenden koren en bijna ieder koor is op zoek naar tenoren.
Een populaire verklaring voor het toenemend gebrek aan tenoren wordt gevonden in de toegenomen lengte van mannen. Langere mannen hebben langere stembanden en daarmee lagere stemmen, zo wordt gezegd. Maar klopt dat wel?
In Duitsland heeft men dit onderzocht. Daar bestaan Musikmedizinische Institute. Men liet er vierduizend proefpersonen door de bodyscan gaan. Er werd geen verband gevonden tussen de lengte van de stembanden en de hoogte van de stem.  
Wel ontdekte men, dat de spreekstem van mannen hetzelfde is als honderd jaar geleden, maar dat de stem van vrouwen een stuk lager is dan toen. Een lagere spreekstem drukt meer macht en competentie uit. Zo schijnen alle vrouwelijke nieuwslezers op tv een lage spreekstem te hebben. Bij de verlaging van de vrouwenstem denkt men daarom aan  een relatie met veranderingen in rolpatronen.
Als het dan niet aan de lengte van de stembanden ligt, hoe komt het dan dat de tenor een soort uitstervend ras is?
Sommigen denken dat het fenomeen te maken heeft met een verschraling in de zangcultuur. Op basisscholen wordt weinig of geen tijd meer besteed aan zangles en de muziekscholen zijn wegbezuinigd of te duur geworden. Welke jongere meldt zich in het tijdperk van de Voice of Holland nog aan bij een zangvereniging?
Dit klinkt mij plausibel in de oren, maar waarom is er dan geen tekort aan bassen?
De Volkskrant kopte zes jaar geleden: Als zingen macho was, was er geen tenorentekort. Men verwijst in het artikel naar landen als Italië en Spanje waar een vette tenoraria nog altijd de grootste bewondering oogst. Mannen zouden in deze landen hoger dúrven zingen.
Is het probleem opgelost als wij mannen meer lef tonen?
Ik denk het niet. In de stemhoogtes is er naar mijn idee sprake van een normaalverdeling. De meeste mannen bevinden zich met een baritonstem in het midden van de normaalverdeling. Aan de uiterste linkerzijde is er een klein hapje (lage) bassen, aan de andere zijde een gering aantal (hoge) tenoren.
Als dan de zangcultuur achteruit gaat, dan staan er nog minder tenoren op. Dat geldt ook voor lage bassen.

Tja, wat moet je als je tenoren tekort komt?
In een aantal koren hebben de teneuzes of tenorettes hun intrede gedaan: lage alten die een tenorpartij aankunnen. Misschien zijn het wel de ‘vrouwen-met-de-broek-aan’ die hiermee hun macht uitdrukken. Hoe dan ook, ik vind het een noodoplossing. Lage vrouwenstemmen klinken ook daadwerkelijk laag. Hun stem is minder helder en stralend dan een hoge mannenstem.
Zouden baritons dan getraind kunnen worden om tenorpartijen te zingen?
Mijn zangjuf stimuleerde mij ooit om het steeds hogerop te zoeken. Dan zocht ze stukken op met een hoge fis of g. Het waren vaak macho-aria’s die zij voor mij uitkoos. Er zal wel een gedachte achter gezeten hebben. Tot aan de hoge f kan ik een redelijke klank produceren. Daarboven komen er bijgeluiden mee die aan heel andere sensaties doen denken. Iets wat ik trouwens bij uithalen van professionele sopranen ook wel ervaar.
Naast de hoogte van de stem verschillen de stemgroepen in timbre of klankkleur. Deze klankverschillen hoor je als een bas en een tenor hetzelfde lied in dezelfde toonsoort zingen. Zoals je ook verschillen hoort tussen bijvoorbeeld een saxofoon en een trompet. Technisch gezien kan ik een lage tenorpartij meezingen, maar mijn baritonklank sluit niet optimaal aan bij de klank van de tenoren.
Ik geloof dus niet dat je je als bariton tot tenor kunt ontwikkelen. Hoe aanlokkelijk dit ook zou zijn. Je wordt immers overal met open armen ontvangen.









zaterdag 16 januari 2016

 IK OVERSTROOM



Woensdagavond was ik opeens ziek. Ik voelde me zo gammel, dat ik alleen nog maar wilde liggen op de bank. Zelfs lezen was me te inspannend, dus uit arren moede zette ik de televisie aan en keek naar 100 jaar droge voeten, een programma over de bedreigingen van het water. De aanleiding hiervoor was de ‘vergeten’ watersnoodramp van 1916. Toen braken in een stormachtige januarinacht de dijken van de Zuiderzee. Het eiland Marken en de polder Waterland (nomen est omen) werden overstroomd. 34 mensen kwamen om het leven, de materiële schade was groot. De ramp was aanleiding voor de aanleg van de Afsluitdijk, zoals de ramp van 1953 dat zou worden voor de Deltawerken.
De NOS had het Woudagemaal, het oudste nog werkende stoomgemaal in Nederland, als locatie voor het programma gekozen. Voor de gelegenheid had men de enorme machinehal met blauwe en oranje spots fraai uitgelicht.
Een professor uit Delft was ingehuurd voor de uitleg over de dijkbeveiliging.
Dat was een hele knappe, voor Delft een hele knappe, zong Jaap Fisher 50 jaar geleden al.
De man had zijn teksten goed voorbereid en hij deed zichtbaar zijn best om tussen zijn antwoorden door te ontspannen. Niettemin stond hij er stijfjes bij, alsof de NOS hem aan de grond had vastgeplakt. Hij wist ook niet goed waar hij zijn handen moest laten. Wellicht dat de regisseur daarom voortdurend schakelde naar de schitterend verlichte turbopompen en vliegwielen.
De NOS had nog een enquete gehouden, waaruit bleek, dat een groot deel van de Nederlanders op het gebied van de waterveiligheid een groot vertrouwen in de overheid heeft. Toch maakt men zich, vanwege de klimaatverandering en de zeespiegelstijging, zorgen over de toekomst. Een meerderheid zei  onvoldoende geïnformeerd te zijn over wat te doen bij wateroverlast.
De overheid wil dat de burgers zich meer bewust zijn van de risico’s, zodat zij zelf voorbereidingen kunnen treffen. De kijker werd verwezen naar www.overstroomik.nl. Daar kan je bijvoorbeeld voor elke plaats opzoeken hoe hoog het water bij een dijkdoorbraak komt.
Ik kreeg nu sterk de indruk dat het eigenlijke doel van de uitzending hiermee boven water kwam.
De risico’s zijn weliswaar erg klein, zei de professor, maar mochten de dijken doorbreken dan is de schade aanzienlijk. Hij liet nu zijn schouders er een beetje bij hangen. Alsof hij zich persoonlijk verantwoordelijk voelde. Ik begon me opeens te ergeren aan die feestelijke verlichting.
Daarna zagen wij opnamen van het Willem van Noortplein in Utrecht. Passanten konden door een ingenieuze bril bekijken hoe het plein er na een dijkdoorbraak uit zou zien. Het water staat er dan één meter hoog.  Daar schrok ik toch wel van. Het betekent namelijk dat ook ons huis een meter in het water zal staan.  
Na de uitzending raadpleegde ik voor de zekerheid overstroomik.nl. Daar verscheen na het invullen van de postcode een mededeling die niet mis te verstaan is: Ja, je overstroomt maximaal 1.0 meter. Je hebt een kans van groter dan 10% dat jij dit in je leven meemaakt. Dat kan ook morgen zijn.
Blijkbaar was de site al op de hoogte van mijn leeftijd.
Van de professor had ik gehoord, dat de meeste dijken in Nederland al voorbereid zijn op een zeespiegelstijging van 1 meter en dat de kans op een dijkdoorbraak op 1% in de 100 jaar wordt geschat, maar de website lezend begreep ik dat de gevaren veel groter zijn. En dat terwijl Nederland de meest veilige Delta ter wereld wordt genoemd!
Ik bedacht dat we gelukkig nog een aardige voorraad kidneybonen, pastasauzen en hagelslag in de kelder hebben staan. Het kattenvoer zou ook nog wel eens van pas kunnen komen. Die voorraad moeten we dan wel naar de zolder te verplaatsen. Het lijkt me immers niet zo prettig als we de blikjes uit de kelder moeten opduiken.
Electriciteit, gas, internet, alles valt uit bij een watersnood.  Ik besefte dat het hoog tijd is om een overlevingspakket aan te leggen: transistorradio, zaklamp, kaarsen, dekens. Het kan morgen al gebeuren. 
Maar op dat moment was ik te ziek om actie te ondernemen. Ik overstroomde en wilde alleen nog maar liggen. Maar dan in bed, zonder tv. Après nous le déluge.

zaterdag 9 januari 2016

EEN NIEUW JAAR



Het is zondag 3 januari en het is mijn tijd om een rondje te joggen.
Op straat liggen her en der verdorde kerstbomen. De feestdagen zijn voorbij, de kerstboom is de deur uit en de mensen gaan over tot de orde van de dag. Of ze dromen alvast over de volgende vakantie. Verder zie ik overal niet-opgeruimde overblijfselen van vuurwerk: lege dozen met zwartverbrande gaten en massa’s verregende rode papierresten.
De jaarwisseling is rustiger verlopen dan vorig jaar. In Utrecht gingen slechts 37 auto’s in de fik. Dat geeft minder gewonden dan dat ontploffende vuurwerk, dus dat scheelt.
Ik ren weg van de koelkast die nog vol staat met restjes eten van de feestdagen; weg van de broodtrommel waar nog wat rimpelige, hardgeworden oliebollen liggen te wachten op een consument.
Mijn gedrag is geheel in overeenstemming met de actuele sterreclames die proberen te verleiden tot afvallen en sporten, inspelend op de goede voornemens, die mensen maken aan het begin van het jaar.
Ik ben niet zo van de voornemens. Als ik iets wil veranderen hoef ik toch niet tot 1 januari te wachten? Elisabeth Kübler-Ross, de eerste seculiere specialist in sterven, zei het al: leef elke dag alsof het je laatste dag is.  
Ik hol naar Park Bloeyendael, een kleine oase van rust, ingeklemd tussen twee snelwegen en twee vierbaans provinciale wegen. Hier kronkelen kleine paadjes tussen elsen en rietland. Eenden en futen drijven bewegingsloos op het water, merels schieten onder de doornhaag.
In mijn hoofd hoor ik het opgewekte openingsdeel uit Bach’s cantate BWV 190 voor Nieuwjaarsdag: Singet dem Herrn ein neues Lied ( https://youtu.be/LHJmpZLSnxo ). Eerst loven wij  god en daarna vragen wij zijn bescherming tegen Pestilenz en Krieg in het komend jaar. Allelujah! Zo opgewekt mag het begin van het jaar wel zijn.
Op de maten van de muziek ren ik het nieuwe jaar in, niet wetend wat het jaar gaat brengen. Maar een paar zekerheden zijn er in ieder geval.
Ik blijf zingen (‘ein neues Lied’) en schrijven en op 1 mei a.s. eindigt mijn arbeidscontract. Dan heb ik nog twee jaar te gaan tot mijn pensioen. Tenzij er nog tijdelijke baantjes of klusjes opduiken eindigt dan mijn arbeidzaam leven. Joggend door Bloeyendael komt me dit eigenlijk als een belachelijke gedachte voor. Pensioen? Dat is toch iets voor ouderen?
‘Ben je bang voor het zwarte gat?’, heeft men mij al meermalen gevraagd.
Tot nog toe kon ik me geen voorstelling maken van het zwarte gat. Twee jaar geleden heb ik al twee dagen ingeleverd. Die tijd heb ik zonder moeite weer gevuld.
Maar stel dat ik, geheel vrij van verplichtingen, ’s morgens op sta en nog niet weet wat ik die dag  ga doen. Dan lees ik eerst uitgebreid de krant, gooi een wasje in de wasmachine, maak een puzzeltje, doe een boodschap, ruim wat troep op en voor ik het weet is het avond en vraag ik me af, wat ik eigenlijk gedaan heb die dag. Dat lijkt me niet erg bevorderlijk voor de stemming en het zelfvertrouwen. Zou dat het zwarte gat zijn?
Minder werken, dat heb ik al gemerkt, is in eerste instantie aantrekkelijk. Niet meer zo hard lopen, dat is wel prettig. Wat ik nu doe kan je eigenlijk al geen hardlopen meer noemen. Maar wie denkt dat je met meer vrije tijd in een aanhoudende gelukzalige stemming terecht komt, een soort voorportaal van de hemel, vergist zich. Of je je gelukkig voelt, is maar voor een klein deel afhankelijk van de omstandigheden, las ik laatst nog.
Je moet er zelf iets voor doen.
Komt hier toch een soort voornemen voor het nieuwe jaar om de hoek?
Bezweet uithijgend rek ik op het bomenpad langs de Karel Doormanlaan mijn spieren op. Met mijn hoofd omlaag wordt mij een kwalijke geur gewaar en besef ik dat ik ook in dit nieuwe jaar weer eens in de hondenpoep getrapt ben. 
Ik wens je een gelukkig nieuwjaar.

vrijdag 1 januari 2016

SNOEIHARD

De tuin is er klaar voor.
Fijn dat de winter nog even op mij gewacht heeft. Dat ik nog de tijd kreeg om op te ruimen.
Ik ben eigenlijk niet zo’n tuinman. Ik ken de namen van de planten niet, laat staan dat ik weet hoe ze  behandeld moeten worden. Maar snoeien en opruimen kan ik als de beste.
Zonder aanziens des struiks of plants, groot of klein, inheems of exotisch, kortwiek ik takken dat het een lieve lust is, trek ik dood blad en zieltogende plantjes los en draai woekeraars de nek om.
Zoals sommige mannen een opkikker krijgen van hout hakken, zo krijg ik een kick van snoeien.
Ons huisroodborstje, dat verdraaid niet bang is, kwam vorige week nieuwsgierig kijken of er voor hem nog wat te happen viel. Midden in de tuin vierden een groep dansende muggen bij voorbaat hun overwintering.
Bij de tuintrap zat een merel schuw om zich heen te kijken. Hij bleef maar zielig op zijn plekje zitten, dat zag er niet goed uit. Pas toen ik vlakbij kwam, hipte hij gehandicapt of oud, weg om zich onder de trap te verstoppen. Ik overwoog nog even om hem in een doos in de kamer te zetten, onder een warme lamp, temidden van vetbollen, mueslireepjes en een kommetje water. Er zijn mensen die daar een liefhebberij van maken. Maar zoals gezegd ben ik meer van het opruimen en het snoeien.

Een paar dagen later heb ik de hulstboom maar eens goed onder handen genomen. Deze hield de laatste jaren steeds meer zon tegen.
Ik trok er een sombere decembermorgen voor uit en beloonde mijzelf eerst met een nieuwe snoeischaar en snoeizaag. Ik hou van goed gereedschap.
Mijn nieuwe, kromme zaag gleed als een mes door de boter. Ik begon ervan te zingen.
Terwijl ik de ene na de andere polsdikke tak afzaagde, vroeg ik me even af, wie ik wel ben, dat ik zomaar zo’n weerloze boom van zijn ledematen mag beroven. Het is toch een harde ingreep in de natuur. Dit soort vragen komt in mij op sinds ik Trouw lees.
Ik stond bovenin de boom te wiebelen, met één voet in een smalle kruin, de snoeizaag stevig in mijn hand. Ik vond dat ik wat moest zeggen. Fluisterend sprak ik tegen de boom, dat het voor zijn bestwil is. Dat mijn haren en nagels ook regelmatig geknipt worden. Dat hij (zij?) op deze manier gezond blijft en volgend jaar weer veel besjes zal voortbrengen, waar de merels zo verzot op zijn. Dat hij zo zieke merels er weer bovenop kan helpen.
Vervolgens zaagde ik nog wat hoge, jonge takken weg. Het zal wel niet in het handboek van de snoeigoeroe staan, maar meer zon in de tuin geeft andere planten weer een beter leven. De een zijn dood is de ander zijn brood, dat is de natuur.
Beneden me was de tuin nu één schitterend bed van verse hulsttakken geworden. Met wat kerstballen en lichtjes erin zou het een megakerststukje zijn.
Weer met beide benen op de grond was ik nog tijden bezig om alle takken te strippen en op zo’n breedte af te zagen, dat zij in een Toyota Yaris Hybride konden worden afgevoerd. Er zijn lijkwagens van mindere kwaliteit.
In het hoekje van de tuin, waar het roodborstje huist, viel mijn oog opeens op een zwart hoopje op de grond. De merel, die een paar dagen daarvoor onder de trap was gehipt, lag er levenloos op zijn zij, het oogje gesloten.
Tja, ook vogels gaan dood, al zijn we er veelal niet getuige van. Ik hoopte nog wel, dat hij niet door onze kat of een van zijn collega’s naar de andere wereld was geholpen. Maar dat soort gedachten is zinloos. Ik deed wat ik op dat moment nog kon doen: ik pakte de spa, groef een klein gat in de grond en schoof de merel daar voorzichtig in. Het was of ik daarna iets heel plechtigs deed, toen ik de overblijfselen met aarde bedekte. Een leven was voorgoed voorbij.
Nu al het snoei- een tuinafval is afgevoerd, kijk ik iedere dag weer met tevreden gevoel de tuin in. Wat kan zo’n tuin er prachtig uitzien als ie opgeruimd is. Een waar genot! 
Laat de winter nu maar komen.